erfgoedobject

Parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw

bouwkundig element
ID
30986
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/30986

Juridische gevolgen

Beschrijving

Gotische, bakstenen hallenkerk met rijzige westtoren die het stadsbeeld domineert. De kerk dateert uit het einde van de 13de en de 14de eeuw, en sluit door het bouwmateriaal, het kerkschema, en de architectonische versieringen aan bij de typische baksteengotiek van de kuststreek. Ze is gelegen aan de zuidoostelijke zijde van het oude diverticulum Cassel-Aardenburg. De huidige Casselstraat situeert zich ten westen, en de Onze-Lieve-Vrouwekruisstraat ten zuiden, met een vertakking rondom de oostelijke en noordelijke zijde van het bedehuis. De pastorie en de kapelanie bevinden zich respectievelijk ten oosten en noordoosten van de kerk. Ze zien allebei uit op een pleintje dat vermoedelijk ontstond na de opheffing van het kerkhof als gevolg van het edict van Jozef II (1784).

Historiek

Volgens de oudste vermelding van 1290 verleenden op verzoek van de stad de abt van de Sint-Bertinusabdij van Sint-Omaars en de bisschop van Terwaan de toestemming tot het bouwen van twee nieuwe kerken, de Onze-Lieve-Vrouwe- en de Sint-Janskerk. Dit gebeurde onder meer naar aanleiding van de bevolkingstoename als gevolg van de economische bloei in de 13de eeuw. Vanaf het einde van de 13de eeuw en gedurende de 14de eeuw begon de progressieve opbouw van het bedehuis, vermoedelijk startend met de middenbeuk en het hoofdkoor, te oordelen naar de zuilen van Doornikse steen met knoppenkapiteel. Daarna volgden de ombouw van de meest oostelijke middenbeuktravee tot transept en de bouw van twee zijkoren (in de tweede helft van de 14de eeuw), allebei gekenmerkt door het gebruik van Atrechtse zandsteen voor de zuilen met koolbladkapiteel. De westelijke toren was waarschijnlijk voltooid rond 1400.

De schade van de beeldenstorm in de tweede helft van de 16de eeuw beperkte zich tot het kerkmobilair. In 1640 vernielt een brandramp de bedaking. Circa 1682 deed men herstellingswerken aan de westelijke toren na een blikseminslag. Een aardbeving beschadigt de scheibogen in 1692. In 1780 trekt men een nieuwe torenspits op ondanks herstellingswerken aan de oude in 1770. De bouw van een nieuwe sacristie volgt in 1779. In 1837-'38 grijpen veranderingswerken plaats aan het kerkinterieur in de trant van de toen gangbare neoclassicistische stijl, onder leiding van architect J. Lernould uit Ieper. Hierbij gaat het onder meer om de verwijdering van de scheibogen in het transept, de bepleistering van de zuilen, het aanbrengen van een stucplafond ter vervanging van de houten spitstongewelven, de vervanging van de houten balken door ijzeren trekstangen, en het dichtmetselen van vensters in de westelijke gevel en het hoofdkoor. In 1850 wordt een nieuwe naaldspits van bak- en natuursteen gebouwd. Circa 1868-'74 volgen restauratiewerken onder leiding van architect J. Van Ysendyck (Brussel) met betrekking tot gevels (onder meer het plaatsen van nieuwe geajoureerde borstwering van natuursteen), venstertraceerwerk, en sacristieën. Deze werden net zoals de gelijktijdige restauratiewerken aan de twee andere Poperingse stadskerken, al voor de eeuwwisseling aangevochten zowel omwille van het stijlkarakter als om de technische uitvoering (onder meer een slechte steenkeuze). Rond 1890 doet men herstellingswerken aan vensters, westelijk portaal en borstwering onder leiding van architect J. Soete uit Roeselare. Circa 1905-'9: de restauratiewerken onder leiding van architect J. Coomans (Ieper), resulteren grosso modo in een herstel van het oorspronkelijk uitzicht van het kerkinterieur geschonden door de veranderingswerken van 1837-'38. Bovendien bouwt men ook een nieuwe bakstenen torenspits (1905). Herstellingswerken volgen na de Eerste Wereldoorlog. Na de Tweede Wereldoorlog wordt de torenspits hersteld onder leiding van architect O. Carpentier uit Poperinge. In de jaren 1970 ten slotte voert men restauratiewerken uit aan bedaking, gevels en het westelijk portaal onder leiding van architect P. Viérin uit Brugge. De restauratie-impact wordt onder meer gekenmerkt door een herstel van de oorspronkelijke baksteenarchitectuur waaraan de (natuurstenen) 19de-eeuwse restauraties enigszins afbreuk hadden gedaan.

Plattegrond

De plattegrond ontvouwt een vierzijdige westelijke toren, een driebeukig schip van vier en een halve travee, een niet uitspringend transept met armen van één travee, een hoofd- en twee zijkoren van twee rechte traveeën respectievelijk met vijfzijdige en vlakke sluiting, een noordelijke sacristie en een zuidelijke bergplaats.

De kerk bestaat uit gele baksteenbouw op een sokkel van Atrechtse zandsteen; natuursteen wordt ook gebruikt voor de portalen en het traceerwerk in de koppen van vensters en casementen. Afdekking door middel van aanleunende, leien zadeldaken onderbroken door de hogere dito bedaking van de transeptarmen.

De westelijke gevel wordt gedomineerd door de monumentale vierkante westtoren (circa 1400) naar het typisch gotisch schema van de kuststreek. Ook de bakstenen spitsbekroning van 1905 sluit bij deze torenbouwtraditie aan. Vier torengeledingen aangegeven door cordon. Op elkaar gestelde hoeksteunberen met versnijdingen. De polygonale traptoren met bakstenen spits is afgezet met hogels, tegen de zuidelijke torenwand. Gesuperposeerde korfbogige casementen typeren zowel het bovenste gedeelte van de hoeksteunberen als de wanden van de traptoren.

Het tussen de hoeksteunberen uitgebouwd westelijk portaal uit natuursteen, dateert vermoedelijk uit de 14de eeuw. De versiering van de archivolten met bloemen en vruchten lijkt 17de-eeuws.

Spitsboogportaal met uitgewerkte archivolten opgevangen door baldakijnen van nissen zonder beelden; omschrijvende ezelsboogrug met hogels en centrale kruisbloem; ster- en driepastraceringen in het boogveld; twee korfboogdeuren worden gescheiden door een penant versierd met een beeld van Onze-Lieve-Vrouw met kind (17de-eeuws?). Het in de jaren 1970 gerestaureerde gevelvlak is verlevendigd met blinde traceringen voorzien van baldakijnen ter hoogte van de rechtstanden; het geheel wordt afgelijnd door een geajoureerde borstwering. De eerste torengeleding wordt doorbroken door een spitsbogig tweelicht in de noordelijke en zuidelijke gevel. De tweede en derde geleding worden verlevendigd met spitsbogige casementen voorzien van traceerwerk (driepassen) in de koppen onder doorgetrokken druiplijst. Per torenzijde ziet men twee spitsbogige, gesplitste galmgaten met laatgotisch traceerwerk (onder meer visblaasmotief); de druiplijsten sluiten aan bij de blinde korfboogtraceringen onder de omlopende kroonlijst. Gesloten borstwering met korfboognissen, onderbroken door pinakelvormige hoektorens. De zeszijdige bakstenen naaldspits is afgezet met hogels op de hoeken.

Westelijke puntgevel van zijbeuken voorzien van dichtgemetseld spitsbogig drielicht met drie- en vierlobbig traceerwerk en druiplijst. Laatstgenoemde sluit aan bij de zuidelijke geveltop verfraaid door klimmende spitsbogige casementen met ingeschreven driepas in de kop. Noordelijke geveltop: korfbogig casement tussen twee spitsbogige onder druiplijst; erboven, respectievelijk blinde oculus met ingeschreven vierlob, en korfbogig casement. In de noordelijke en zuidelijke zijbeukgevels worden de traveeën geritmeerd door steunberen met drie versnijdingen, op elkaar gesteld op de vrijstaande hoek van de westelijke puntgevels, en uitlopend op de sobere pinakels van de licht overkragende gesloten borstwering (baksteen) op fries van donkere bakstenen. Per travee zijn twee spitsbogige tweelichten zichtbaar onder een druiplijst rustend op hoofdjes; slechts één tweelicht doorbreekt de eerste (halve) en de tweede travee. Twee spitsbogige casementen flankeren het venster in de laatstgenoemde travee, voorts met dichtgemetselde getoogde deur in natuurstenen omlijsting ten noorden, en schouderboogdeur verdiept in rondboogomlijsting van Atrechtse zandsteen ten zuiden.

Transeptpuntgevels met bakstenen topstuk. Behouden noordelijk portaal in natuursteen: twee gekoppelde accoladeboogdeuren verdiept in een rondboogomlijsting met geprofileerde archivolten op halfzuiltjes met loofwerkkapiteel; boogveld met drielobtracering en klein portaalbeeld van 'Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Jan' onder houten baldakijn (20ste eeuw). Het soortgelijk zuidelijk portaal is dichtgemetseld. Boven de portalen, twee gekoppelde spitsbogige drielichten onder druiplijst aansluitend bij twee spitsboogcasementen ter hoogte van de vensterkoppen; de laatstgenoemde waren tot voor de herstellingswerken van na de Eerste Wereldoorlog gevat in een brede spitsboogomlijsting (zie sporen), wat resulteerde in een zeslicht. De zuidelijke geveltop is verfraaid door een spitsbogig casement met traceerwerk; bijkomende casementen en blinde oculi met traceerwerk, in de noordelijke geveltop.

De noordelijke en zuidelijke zijkoorgevel zijn, evenals de vijfzijdige hoofdkoorsluiting, op dezelfde wijze gestut en afgelijnd als de zijbeuken, echter met één drielicht per travee dat verder dezelfde kenmerken vertoont als de zijbeukvensters.

De vlakke zijkoorsluitingen met puntgevel worden gemarkeerd door een dichtgemetseld spitsbogig vierlicht tussen kleinere spitsboogcasementen, alle met traceerwerk. De geveltoppen zijn verfraaid door klimmende spitsbogige casementen (zie de westelijke gevel van de zuidelijke zijbeuk). De aanleunende noordelijke sacristie en zuidelijke bergplaats vertonen één bouwlaag en twee traveeën onder leien schilddak. Ze hebben een neogotisch uitzicht (19de-eeuwse restauratie) geïnspireerd op de bouwtrant van het bedehuis.

Gedeeltelijk witbepleisterd interieur met ruim karakter eigen aan een hallenkerk. Onder de toren bevindt zich een portaalruimte overkluisd met een bakstenen kruisgewelf voorzien van natuurstenen ribben en een zogenaamd klokkengat. De overwelving dateert vermoedelijk van circa 1863 nadat het oorspronkelijke (?) torengewelf instortte.

De midden- en zijbeuken worden gescheiden door een bakstenen spitsboogarcade op zuilen van Doornikse steen met knoppenkapiteel; westelijke halfzuilen van Atrechtse zandsteen. Boven de scheibogen, zowel in de midden- als in de zijbeuken, ziet men een spitsbogenlijst opgevangen door kraagstenen in de vorm van een hoofdje. Het transept omvat bakstenen scheibogen, waarboven de muren niet doorgetrokken zijn tot de overdekking en verlevendigd met getoogde casementen. Samengestelde kruisingpijlers (vierpasdoorsnede) van natuursteen (onder meer Atrechtse zandsteen) met koolbladkapiteel. Midden- en zijkoren zijn gescheiden door spitsbogen, respectievelijk van baksteen op achtzijdige zuilen van Atrechtse zandsteen met koolbladkapiteel ten noorden, en van Doornikse steen en baksteen op zuilen van Doornikse steen met knoppenkapiteel ten zuiden.

De overdekking werd tot stand gebracht door middel van drie doorgetrokken houten spitstongewelven, uitstralend ter hoogte van het hoofdkoor en met twee steekkappen in het transept; houten trekbalken (1905-'9).

Mobilair

Het mobilair dateert voornamelijk uit de 18de eeuw. Zuidelijk transept: 'Opwekking van Lazarus' (doek), uit de eerste helft van de 17de eeuw. Middenbeuk, bij het portaal: twee reliekhouders uit het midden van de 18de eeuw, respectievelijk met buste van de Heilige Anna en de Heilige Apollonia van Alexandrië (hout). Westelijke gevel van noordelijke zijbeuk: 'Jezus in het graf omringd door de drie Maria's, Johannes, Jozef van Arimatea en Nikodemus' (marmer), uit de 18de eeuw. Noordelijke zijbeuk: geknielde en geboeide slaaf boven een offerblok (gepolychromeerd hout), uit de 17de eeuw (?). Noordelijk transept, in beglaasde nis: 'Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangenis met scepter en kind staand op de maansikkel, vertrapt de slang' (eik), uit de 18de eeuw. Zuidelijk transept: reliekhouder met buste van de Heilige Eligius van Noyon (geschilderd en verguld hout), uit de 18de eeuw.

Zuidelijk zijkoor: Heilige Rochus van Montpellier (gepolychromeerd hout), uit de 17de eeuw. Noordelijk zijkoor: portiekaltaar (geschilderd en gemarmerd hout) van circa 1750, onder meer met geschilderde voorstelling van de stichting van de Orde der Trinitariërs; houten antependium met voorstelling van de Heilige Barbara, uit het midden van de 18de eeuw. Zuidelijk zijkoor: portiekaltaar toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw (geschilderd en gemarmerd hout) van rond 1750, onder meer met een schilderij van Onze-Lieve-Vrouw met kind die de rozenkrans schenkt aan de Heilige Dominicus Guzman. Eikenhouten lambrisering, hekken, en kerkmeestersbank in het hoofdkoor door E. Wallyn (Poperinge), in rococostijl uit het midden van de 18de eeuw. De houten 18de-eeuwse communiebank in rococostijl, in het hoofdkoor wordt toegeschreven aan J.B. Jonckers. In de recentere houten communiebanken van de zijkoren zijn 18de-eeuwse fragmenten verwerkt afkomstig van het voormalig retabel van het hoofdaltaar.

Preekstoel in eik naar een ontwerp van architect J. Lernould (Ieper) van 1833. De door H. Pulinx jr. vervaardigde preekstoel van de Brugse Sint-Salvatorskerk (1777-'78) diende als voorbeeld. Vier eiken biechtstoelen, respectievelijk twee in de zijbeuken en twee in het transept, van het drieledige type uit het eind van de 18de eeuw-eerste helft van de 19de eeuw. Orgel van 1715, toegeschreven aan J. van den Eynde uit Ieper. Doopvont uit wit en zwart marmer van 1788.

  • Archief Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, 713.
  • Stedelijk Archief Poperinge, 660.
  • DELANOTE M. 1980: De Onze-Lieve-Vrouwekerk te Poperinge, De Gidsenkring XVIII.2, 21-28.
  • DESCHREVEL A. & PAUWELS H. 1962: Notre-Dame de Poperinge, Congres archéologique de France, Flandre, 92-100.
  • DEVLIEGHER L. 1965: Beeld van het kunstbezit. Inleiding tot een inventarisatie, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen I, Tielt-Den Haag, 95-96.
  • HOSTE H. 1906: La flêche de l'église Notre-Dame à Poperinghe, Annales de la Société d'Emulation de Bruges 56, Brugge, 102.
  • ROOSE-MEIER B. & VERSCHRAEGEN H. 1977: Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie West-Vlaanderen. Kanton Poperinge, Brussel, 20-25.
  • THEYS G. 1976: Kort historisch overzicht van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Poperinge, De Gidsenkring XIV.1, 8-10.
  • TILLIE W. 1975: Historische gevels en gebouwen. Monumentenjaar 1975, Poperinge, 20-21.

Bron: DELEPIERE A.-M. & HUYS M. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie West-Vlaanderen, Arrondissement Ieper, Kanton Poperinge, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 11n2, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Delepiere, Anne Marie; Huys, Martine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Aanvullende informatie

Aan de hand van het baksteenmetselwerk kunnen in de hallenkerk twee bouwfasen worden onderscheiden. Uit de tijd van de parochiestichting dateren de onderste geledingen van de noordbeuk en van de vierde, vijfde en zesde travee van de zuidbeuk (circa 1300). De aanleg van de Onze-Lieve-Vrouwekerk als een hallenkerk was dus wellicht van meet af aan voorzien. De voltooiing volgde wellicht rond het midden van de 14de eeuw (apsis van het middenkoor, westelijke en oostelijke traveeën van de zuidbeuk).

  • DEBONNE V. 2015: Uit de klei, in verband. Bouwen met baksteen in het graafschap Vlaanderen 1200-1400, onuitgegeven doctoraatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven, Leuven.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Relaties

  • Omvat
    Orgel kerk Onze-Lieve-Vrouw

  • Is deel van
    Casselstraat


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/30986 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.