erfgoedobject

Sint-Salvatorskathedraal

bouwkundig element
ID
29716
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/29716

Juridische gevolgen

Beschrijving

Georiënteerde, gotische kerk gelegen aan de zuidzijde van de Steenstraat. Ten noorden, voormalig kerkhof afgeschaft in 1784; als tuin aangelegd in de eerste helft van de 19de eeuw, hernieuwd met ijzeren afsluiting in 1878-1879, sedert 1970 vervangen door stenen muur; ten oosten en ten westen omringd door het Sint-Salvatorskerkhof, en ten zuiden geflankeerd door de kapittelgebouwen en het museum.

Circa 850: vermoedelijke stichting van de kerk in een uithoek van de parochie Snellegem. Over de bouwgeschiedenis van vroegere bedehuizen op deze plaats zijn slechts schaarse gegevens gekend.

988: eerste vermelding van de kerk in een bul van Paus Johannes XV. 1086: eerste vermelding als parochiekerk. 1127: de kerk wordt herwijd na een brand; de mogelijk volledig Romaanse kerk is zwaar getroffen en wordt herbouwd; van deze periode resten enkel de veld- en tufstenen funderingen van de toren (tweede helft van de 12de eeuw) over.

Circa 1275: aanvang van de bouw van het gotische koor, waarbij de drie westelijke traveeën van huidige kooromgang als zijkoren gebouwd zijn, en vermoedelijk einde van de bouw van de toren.

Eerste helft van de 14de eeuw: aanvang van het transept. 1360: bouw van de Sint-Jakobskapel in zuidelijke oksel van toren en schip. 1372: bouw van de Schoenmakerskapel, ten oosten van noordelijk transept. 1358: toren en Romaans schip, dat tot dan nog in gebruik was, worden verwoest door brand.

Eerste kwart van de 15de eeuw: bouw van het huidige gotische schip. 1481-1557: bouw van de kooromgang met vijf straalkapellen en sacristie onder leiding van bouwmeesters J. van den Poele (tot 1510) en A. Roelands (vanaf 1527).

1635: overwelven van de middenbeuk door middel van stenen kruisribgewelf in plaats van houten. 1642: A. Sanderus tekent de kerk zoals ze tot ons kwam, behalve de toren waarvan de onderste helft een massieve, gesloten constructie is, bekroond door houten klokkenstoel.

1738-1739: overwelven van het koor. 1834: bij heroprichting van het bisdom Brugge, overdracht van de titel van kathedraal , voorheen toegekend aan de in 1799 afgebroken Sint-Donaaskerk.

1839: een hevige brand vernielt de daken en torenbekroning. Heropbouw naar ontwerp van de Engelse architect W. Chantrell onder toezicht van architect P. Buyck (Brugge). Lange polemiek over het uitzicht van de toren: restauratie van de bestaande of bouw van een nieuwe, hogere en meer aan de nieuwe functie als kathedraal aangepaste toren; uiteindelijk wordt het neoromaanse ontwerp verkozen van de Engelse architect R. Chantrell, van 1843 tot 1846 uitgevoerd onder leiding van architect P. Buyck (Brugge).

1865-1872: op vraag van de Koninklijke Commissie voor Monumenten bouw van torenspits en hoektorentjes naar ontwerp van architect E. Carpentier (Beloeil).

Circa 1870: plaatsen van de neogotische - heden bijna volledig verdwenen - polychromie onder leiding van J. Bethune.

1912-1914: optrekken van de kapittelgebouwen met museum en kerkmeesterskamer naar ontwerp van A. Duclos in samenwerking met architecten J. Viérin en A. De Pauw (Brugge) in plaats van van het lage rechthoekig gebouw van 1838-1839.

Sedert 1989: instandhoudingswerken aan bedaking en grondige restauratie van onder meer toren, buitenzijde koor en transept (sedert 1993) naar ontwerp van de Brugse architecten L. Dugardyn, L. Vermeersch en P. Viérin.

De huidige plattegrond ontvouwt: een uitgebouwde rechthoekige westtoren met ronde traptoren in zuidoostelijke oksel (tweede helft van de 14de eeuw), driebeukig, basilicaal schip van vier traveeën met ingangsportaal (tweede helft van de 14de eeuw) in de eerste travee van de noordgevel, zijkapel ter hoogte van de vierde noordelijke travee.; transept van één travee; ruime koorpartij (vierde kwart van de 13de eeuw – tweede helft van de 14de eeuw): hoofdkoor van drie traveeën met vijfzijdige sluiting, kooromgang met vijf vijfzijdige kranskapellen (tweede helft van de 15de eeuw – 16de eeuw) en ten noorden en ten zuiden ingebouwde zijkapellen (tweede helft van de 14ee eeuw) en ten zuiden sacristie (tweede helft van de 15de eeuw-16de eeuw).

Materialen. Toren opgetrokken uit grijs-groene veldsteen, tufsteen, baksteen, Doornikse en Gobertangesteen. Voor het exterieur: baksteen met verwerking van Lediaanse kalkzandsteen voor de portalen, dagkanten van de vensters, schalken, pijlers en bogen (13de eeuw); Gobertangesteen voor de hoekblokken. Als restauratiesteen: voornamelijk recuperatiemateriaal, voor torenbekroning ook Dinantiaan-kalksteen. Zowel toren, als midden- en zijbeuken onder leien tent- of zadeldaken.

Massieve westtoren tot stand gekomen in drie bouwperiodes, telkens gemarkeerd door omlopende waterlijsten, en op meerdere plaatsen later gewijzigd; bekroning van 1843-1846 en spits van 1865-1872.

De eerste fase uit 12de-13de eeuw omvat inwendig vier bouwlagen uiterlijk reikend tot aan de natuurstenen hoekblokken en gedeeltelijk geschoord door versneden steunberen. Op de begane grond, westwand van Gobertangesteen met gotische korfboogingang en spitsboogvenster, samen gevat in een spitsboognis; in noord- en zuidgevel, tufstenen afschuining waarboven gedicht rondboogopening. Ter hoogte van de tweede bouwlaag, drie met baksteen gedichte rondboogvensters waarboven in noord- en westzijde, lichtgleuven. Derde bouwlaag gekenmerkt door overgang naar bakstenen parement, enkel op noord- en zuidwand doorbroken door kruis van geglazuurde baksteen. Vierde bouwlaag met aan noord- en westkant toegemaakte openingen; in westgevel tevens beluikte rondboogopening.

De tweede bouwperiode - vijfde en zesde bouwlaag -, die uiterlijk vroeggotisch (14de-15de eeuw) oogt doch aan binnenzijde sierlijke sporen van bovenbouw in Scheldegotiek verbergt, bedekt de vermelde openingen met een uitkragende boogfries onder waterlijst. Op de vijfde bouwlaag wijzen bouwnaden op een vroegere nissenindeling onder later toegevoegde rondbogenfries; op de zuidwand zijn sinds restauratiewerken van 1992-1993 een spitsbogenarcade met spitsbogige galmgaten en op de borstwering, een vervlochten spitsbogentracering blootgelegd. Ten zuidoosten ingebouwde traptoren op achtzijdig grondplan verstevigd door steunberen.

De neoromaanse topbekroning is het resultaat van restauratie van 1839 en vervangt een lage spits met schilddak; geleed door onder meer waterlijsten, rondboogarcaden en -nissen; galmgaten; hoektorens met tentdaken vernieuwd in 1994.

Zijbeuken. Westwand van noordelijke zijbeuk getuigt van meerdere verbouwingen, zie sporen; in zuidelijke zijbeuk, korfbogig houten luik in gekoppelde spitsboognis en lichtsleuven. Langsgevels geritmeerd door steunberen en geprofileerde spitsboogvensters met zesdelige tracering. In eerste travee van zuidelijke zijbeuk, spitsboogvenster onder rondboognis. Noordwand, vooruitspringend rondboogportaal (15de eeuw) waarin een door een middenpijler gedeelde ingang in een rechthoekige nis met geprofileerde omlijsting; in de zijwanden, rondboognis waarin twee gekoppelde spitsboognissen op kraagstenen met kopje.

Hoofdbeuk gemarkeerd door spitsboogvensters op kordon vomende lekdrempel waaronder telkens oculi met driepas. Aflijnende, ten noorden spitsbogen- en ten zuiden korfboogfries; rondgang vóór vensters.

Noordelijke transeptgevel (vierde kwart 13de eeuw – eerste kwart 14de eeuw), geleed door meerdere waterlijsten: puntgevel geflankeerd door op octagonale torens (1510) uitlopende steunberen. Rechthoekige, houten deuren onder geprofileerde strek en bekroond door spitsboog waarin spitsboognis, zijn samen ingeschreven in geprofileerde rondboog. Hogerop flankerende rondboognissen. Groot neogotisch spitsboogvenster met Y-tracering van 1875 naar ontwerp van architect P. Buyck (Brugge), halverwege gemarkeerd door een loopgang met uitgewerkte borstwering tussen postamenten opgevangen door de penanten van de korfboogaracade. In de bewaarde geveltop, op twee niveaus spitsboognissen met traceringen; sferische driehoek met driepas.

Zuidelijke transeptgevel (eerste kwart van de 14de eeuw, hermaakt vierde kwart van de 14de eeuw-eerste kwart van de 15de eeuw): sinds brand van 1839 punt- in plaats van trapgevel, op elke hoek geschoord door twee op elkaar gestelde steunberen, gedeeltelijk afgeboord met hoekblokken. Geprofileerd rondboogportaal door middenpijler verdeeld in twee rechthoekige ingangen die twee driepasbogen bevatten; Christus aan het Kruis. Flankerende poortjes (1845) onder een zware waterlijst. Groot spitsboogvenster van 1869 naar ontwerp van architect P. Buyck (Brugge), naar het voorbeeld van het noordelijk transept; in geveltop, spitsboognis met ingeschreven drielob en kleinere spitsboognissen.

Noordelijke en zuidelijke koorgevels geleed door identiek uitgewerkte vensters als de middenbeuken, behalve in de zuidelijke koorgevel waar vierde travee deels is ingenomen door sporen van voormalige traptoren en spitsbogig tweelicht. Vijfzijdige koorsluiting geritmeerd door steunberen en drielichten. Aflijnende, gesloten borstwering op gebeeldhouwde fries. Onder de vensters oculi met driepas. Sacristiegevel geritmeerd door versneden steunberen waartussen op begane grond rechthoekige betraliede openingen in geprofileerde natuurstenen korfboognissen, en op tweede bouwlaag kruiskozijnen in geprofileerde spitsboognis met kruisbloem. Aflijnende borstwering met spitsbogenfries. Houten dakkapel met puntgevel. Zijpuntgevels met kruisbloemen.

Interieur. Toren op begane grond bepleisterd en overkluisd door kruisribgewelf van 1843-1846; op derde en vierde bouwlaag hoge spitsboognissen, twee in zuidelijke en in noordelijke muur en drie in oostelijke en westelijke wand.

Over het algemeen gepolychromeerd interieur met onder meer imitatievoegen. Schip met sterk verticaal karakter door invloed van Franse gotiek: drieledige opstand en schalken die rechtstreeks gewelf dragen. Voorts geprofileerde spitsboogarcade van natuursteen op gotische bundelpijlers voorzien van gepolychromeerde knoppenkapitelen en achtzijdige sokkel; triforium met arcade van telkens zeven spitsbogen met maaswerk; vierledige spitsbogige bovenlichten. Kruisribgewelven steunend op geprofileerde schalken; trekstangen. Zijbeuken met gelijkaardige overwelving; vijfledige spitsboognissen met driepas onder spitsboogvensters van noordgevel in tweede en derde travee en zuidgevel tweede travee.

Drieledige opstand van het schip doorgetrokken in het koor en in de transeptzijmuren. Hoofdkoor overkluisd door middel van kruisribgewelf van 1738. Tegen de deels opengewerkte koorsluiting (vierde kwart van de 13de eeuw-eerste kwart van de 14de eeuw), resten van bakstenen steunberen; oorspronkelijke pijlers zijn in de eerste helft van de 16de eeuw verbouwd tot huidige, zie 16de-eeuwse steenhouwersmerken onder meer te identificeren met familie Lechien (Arquennes), familie Leprince (Feluy en Arquennes) en familie Nopère (Arquennes). Kooromgang (15de eeuw) voorzien van op vijf vijfzijdige straalkapellen met driezijdige afsluiting en ster- of kruisribgewelf; spitsboogvensters waaronder vijfledige spitsboognissen met driepassen. Tegen zijmuren van kooromgang, kleine kapellen op rechthoekig grondplan uit 15de-16de eeuw.

Mobilair. Schilderijen. Panelen uit de 17de eeuw onder meer van J. Van Oost "Nederdaling van Heilige Geest". Wapenborden van 1478 van P. Coustain.

Hoofdaltaar naar ontwerp van J. Cocx en uitgevoerd door H. Stalpaert en M. de Wachtere (1636-1642), met retabel van J. Janssens voorstellende de Verrijzenis. Marmeren doksaal van 1679 naar ontwerp van C. Verhouve onder meer gebeeldhouwd door J. Berger, met centraal, imposante God de Vader van A. Quellinus de Jonge; orgel van 1717-1719 gebouwd door J. van Eynde met beeldhouwwerk van J. vander Plancke. Preekstoel van 1777-1785 naar ontwerp van H. Pulinx de Jonge met marmeren bas-reliëfs van C. van Poucke en L. Tamine. Biechtstoelen uit 18de eeuw onder meer afkomstig uit Sint-Donaaskathedraal of neogotische uit het atelier van P. De Wispelaere (1898). Koorgestoelte uit het tweede kwart van de 15de eeuw met typerende misericordia’s.

Praalgraven van onder meer J.B. de Castillon en van bisschop H. van Susteren beide door H. Pulinx de Jonge (1758 en 1747).

Brandglasramen van schip en transept uit ateliers van H. en J. Dobbelaere (circa 1870 en eerste kwart van de 20ste eeuw); van koor en kapellen o.m. van J. de Bethune (1867) en de gebroeders Coucke (1931).

Kerkmuseum ondergebracht in het bijgebouw ten zuiden, opgevat als kloosterpand met binnentuin op rechthoekige plattegrond. Voormalige kerkmeesterskamers met neogotische aankleding onder meer beschilderingen, binnenluiken en deuren met briefpanelen en bijpassend hang- en sluitwerk, natuurstenen haarden en parket of tegelvloer.

Het Museum herbergt een deel van de kerkschatten van 11de-19de eeuw, onder meer antependia, vaandels, reliekschrijnen, schilderijen zoals "Huidenvetterspaneel", circa 1400; "Marteldood van de Heilige Hippolytus", D. Bouts, 1470-1474; "Binnenzicht van de Sint-Salvatorskerk", C. Verhouve, 1671.

Verder, zie inventaris van L. Devliegher.

  • Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg West-Vlaanderen, Cel Monumenten en Landschappen, archief, dossier 1862.
  • DEVLIEGHER L., De Sint-Salvatorskathedraal te Brugge. Geschiedenis en architectuur, in Kunstpatrimonim van West-Vlaanderen, Deel 7, 1981.
  • DEVLIEGHER L., De Sint-Salvatorskathedraal te Brugge. Inventaris, in Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen. Deel 8, 1981.
  • ESTHER J., Arthur Vandendorpe, restaureren, renoveren, 1994, p. 98-117.
  • RYCKAERT M., Brugge, Historische stedenatlas van België, Brussel, 1991, p. 215.
  • RYCKAERT M., Een sierlijke verrassing, in In de steigers, 1994, jg. 1, nr. 1, p. 10-12.
  • VAN BELLE J.L., Signes Lapidaires. Nouveau dictionnaire. Belgique et Nord de la France, Louvain-la-Neuve, 1994, nr. 741, p. 19, 65, 766-767; nr. 1040, p. 19, 70, 814-816; nr. 1079, p. 21, 70, 822-824; nr. 1107, p. 69, 801-802.
  • VAN DEN ABEELE A., WEBSTER C., Architect Robert D. Chantrell en de kathedraal van Brugge, in Brugs Ommeland, 1986, nrs. 1-2, p. 7-105.
  • VAN EENHOOGE D., Archeologisch onderzoek in de Sint-Salvatorskerk te Brugge (1992-1994), in Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis, "Société d'Emulation" te Brugge, 1995, CXXXII, nrs. 1-2, p. 117-139.
  • VROMMAN F., Kunstwerken in de Brugse kerken en kapellen, Brugge, 1986, p. 13-37.

Bron: GILTÉ S. & VANWALLEGHEM A. 1999: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Brugge, Oudste kern, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 18nA Noord, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Gilté, Stefanie; Vanwalleghem, Aagje
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Aanvullende informatie

Boven de vierde travee van de noordelijke kooromgang bevindt zich een dwarsgerichte sporenkap die ook over de Catharinakapel is doorgetrokken. Ze dateert waarschijnlijk uit het einde van de 15de eeuw. Ook boven de sacristie is nog een oude kap bewaard. Deze kap met twee gestapelde schaargebinten dateert wellicht ook uit het einde van de 15de eeuw.

  • VAN EENHOOGE D., DEBONNE V. & HANECA K. 2018: Middeleeuwse dakkappen in Brugge en ommeland. Een catalogus, Onderzoeksrapporten agentschap Onroerend Erfgoed 97, Brussel: 28.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Relaties

  • Omvat
    Muurschilderingen Sint-Salvatorskathedraal

  • Is gerelateerd aan
    Opgaande ruwe iep bij Sint-Salvatorskerkhof

  • Is deel van
    Sint-Salvatorskerkhof


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Salvatorskathedraal [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/29716 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.