Park van kasteel Nieuwermolen

Tekst van Kasteeldomein van Nieuwermolen (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/39061)

Domein rond een waterkasteel, gebouwd als 'huis van plaisantie' rond 1600 bij een watermolen, met een historisch tuinperceel van 2 hectare; herbouwd rond 1750 en renaissancistisch gerestaureerd in 1928-1932 onder leiding van architect Paul Saintenoy; toen werd ook de tuin historiserend heraangelegd overeenkomstig een 18de-eeuwse figuratieve kaart; monumentale onderaardse kelder met graatgewelf uit 1836 in het sterrenbos.

'Huis van plaisantie' bij de watermolen

De naam verwijst naar de nabijgelegen watermolen, voor het eerst vermeld in 1450 en grotendeels vernield tijdens de godsdiensttroebelen. Het huidige waterkasteel aan de rand van de molenvijver werd tussen 1596 en 1606 gebouwd (mogelijk op de grondvesten van een ouder gebouw) door Louis Verreycken, diplomaat en eerste secretaris van de koning, die ook de molen liet herstellen. Het kasteel, een typisch 'huis van plaisantie' uit die tijd, werd gebouwd in traditionele bak- en zandsteenstijl (witte Balegemse zandsteen voor de speklagen, hoekstenen, negblokken en sokkel) volgens een bijna L-vormig grondplan, met vleugels van twee bouwlagen onder leien zadeldaken tussen trapgevels, en een donjonachtige toren met een klokdak. De kruiskozijnen werden rond 1750 verwijderd, maar de speklagen geven nog de ligging van de verdwenen tussendorpels aan. Het huidige uitzicht werd bepaald in 1928-1932, toen het kasteel in opdracht van de toenmalige eigenaar, burggraaf Marc de Ghellinck Vaernewyck, grondig werd gerestaureerd door architect Paul Saintenoy, sinds 1912 lid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen en een van de voornaamste pleitbezorgers van de 'artistieke wederopbouw' na de Eerste Wereldoorlog. De gevel werd van zijn bepleistering ontdaan en diverse elementen (onder meer een trap in Empirestijl) die niet beantwoordden aan de oorspronkelijk geachte stijl – Vlaamse renaissance – werden verwijderd en vervangen door elementen die in dit stijlbeeld pasten.

Een figuratieve kaart door landmeter Antoon Van Schellen uit 1623 toont het domein van Louis Verreycken niet lang na de aanleg, een constellatie die – op een efemeer 'landschappelijk' intermezzo na – tot op heden bewaard is. Een rechte, 350 meter lange, met bomen afgezoomde dreef leidde vanuit het zuiden naar het kasteel. Tussen de twee grote boomgaardpercelen bij het kasteel verdubbelde hij in breedte en bood ter hoogte van de afslag naar de kasteelpoort plaats aan twee constructies: een paviljoentje of gloriette en iets wat op een staande wip lijkt. De koer tussen de grote vijver en het huidige kasteel was bijna geheel door gebouwen omgeven. Ten zuiden van het kasteelcomplex lag een tuin van een halve hectare, bestaande uit twee omhaagde compartimenten met een padenkruis. Ongetwijfeld ging het om een siertuin, maar de combinatie met groenten en fruit was in die tijd niet ongebruikelijk. Minstens aan de noord- en oostzijde werd hij begrensd door loofgangen, waarschijnlijk latwerk begroeid met klimrozen, kamperfoelie of andere klimplanten. Bij de watermolen lag een moestuin, axiaal verdeeld in twaalf bedden. Er waren drie vijvers, de grote (naast het kasteel) met een eilandje.

De baroktuin

Anderhalve eeuw later, blijkens de Ferrariskaart (1771-1775), waren de boomgaarden verdwenen en een tweede dreef, loodrecht op de oude, mondde uit bij de omhaagde tuin ten zuiden van het kasteel, die tot bijna twee hectare was uitgebreid. De westoost gerichte dreef en de as van de tuin lagen op dezelfde lijn. De Ferrariskaart toont een siertuin van eveneens twee compartimenten, die naast de oude siertuin ook het vroegere boomgaardperceel ten oosten van de oprijlaan omvatte. Een figuratieve kaart uit 1783 geeft een gedetailleerd beeld van de siertuinen rond het kasteel: een compartiment met een padenkruis, een compartiment sterrenbos en – op de koer tussen het kasteel en de grote vijver – een tweede padenkruis met iets wat verdacht veel op barok loofwerk ('parterres de broderie') lijkt. Het kasteelcomplex was in de jaren 1750 gemoderniseerd, waarschijnlijk door Joseph-Adrien Anne, die Nieuwermolen in 1754 had aangekocht. De dienstvleugels langs de oever van de grote vijver werden afgebroken, zodat de binnenplaats naar het noorden toe open kwam te liggen; de kruiskozijnen werden uit de ramen verwijderd.

De oprijlaan – in 1623 nog tussen twee bomenrijen – bestond voortaan uit vier bomenrijen ('allée principale' geflankeerd door 'contre-allées') die eindigden bij de vijver en de afslag naar het kasteel. Het eilandje in de grote vijver was verdwenen, maar in de slotgracht ten zuiden van het kasteel stond een eendenkooi. Een tamme kastanje (Castanea sativa) met bijna 5 meter stamomtrek aan de zuidrand van het sterrenbos is een overblijfsel uit de 18de-eeuwse beplanting. Dit geldt niet voor de monumentale haagbeuk (Carpinus betulus) ten zuiden van het kruispadcompartiment, waarschijnlijk een 19de-eeuwse 'bundelboom' – verschillende bomen in een zelfde plantgat, mettertijd vergroeid tot één stam. De Primitieve kadasterkaart uit 1823 reproduceert grotendeels de terreinindeling van de kaart van 1783. De omheinde tuin, herkenbaar in perceel 33 (1 hectare 78 are groot), wordt in de kadastrale legger als lusthof omschreven. Het kasteeleiland is een schiereiland geworden, via een landengte met het vasteland verbonden. De molenvijver en drie kleinere waterpartijen, samen meer dan 2,5 hectare, werden als lustvijvers geregistreerd. Casimir de Villers-Masbourg, een Naamse edelman, was in 1824 eigenaar geworden dankzij zijn huwelijk op gevorderde leeftijd (59 jaar) met Marie-Thérèse Anne, dochter van de vorige eigenaar. Hij voerde een uitermate behoudsgezind beleid voor een periode waarin talrijke kasteeldomeinen in een landschappelijk kleedje werden gestoken. Toen hij in 1865 op 98-jarige leeftijd kinderloos stierf, zag het domein er nog ongeveer uit als in 1783. Zelfs de vijvers (toch de eerste 'slachtoffers' van de oprukkende 'Engelse' mode) hadden hun strakke contouren behouden. De enige toevoeging onder zijn eigenaarschap is de indrukwekkende polygonale, onderaardse kelder in het sterrenbos, met een centrale pijler, een uitwaaierend graatgewelf en een gedeeltelijk omlopende galerij met steekbogen. Volgens de jaarsteen boven de ingang werd hij in 1836 gebouwd, mogelijk als bewaarkelder voor groenten, want er is geen sas, typisch voor ijskelders.

Landschappelijk intermezzo

Op de stafkaart van 1877 wordt het lusttuinperceel voor een klein gedeelte (tussen dreef en kasteel) in het roze weergegeven, voor het grootste gedeelte in het groen-rood gespikkeld. De roze kleur staat voor een open terrein, hoogstens met bloemencorbeilles of rozenperken; de spikkels voor een gesloten begroeiing met sierstruiken of -bomen. Een in 1866 gebouwd tuinpaviljoen werd dertig jaar later afgebroken en komt op geen enkele van de topografische kaarten voor. Op de volgende stafkaarten – 1891 en vooral 1924 – is toch een zweem van 'landschappelijke' aanleg merkbaar in de vorm van enkele slingerpaden. Aan de westrand van het sterrenbos ligt bovendien een heuveltje beplant met bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea'), vermoedelijk aangeplant rond 1900, getuige van dit landschappelijk intermezzo.

De traditie hersteld

De Villers werd opgevolgd door eigenaars die elders domeinen bezaten die ze waarschijnlijk belang­rijker vonden – onder meer baron Augustin de T'Serclaes de Norderwyck, burgemeester van Noorderwijk (provincie Antwerpen) en kasteelheer aldaar, of Théodore de Nieulant (Kasteel Ter Rijst te Heikruis of Domein Marlier te Sint-Martens-Bodegem). Pas onder de familie de Ghellinck Vaernewyck kon Nieuwermolen op vernieuwde belangstelling van de eigenaars rekenen (in 1910 werd burggraaf Amaury de Ghellinck Vaernewyck de nieuwe eigenaar). Op initiatief van de 'Touring-Club de Belgique' werd in 1928 een voorstel tot bescherming als monument overwogen. In het verslag van J.-B. Siebenaler, 'briefwisselend lid' van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, wordt gewag gemaakt van de staat van verval waarin het kasteel op dat ogenblik verkeerde. Dit voorstel vormde vermoedelijk de aanzet tot de hierboven beschreven restauratie, maar pas in 1962 kwam het tot een koninklijk besluit van bescherming.

Landschappelijke tuinen en parken waren in 1930 al een paar decennia uit de mode. De revival van historische tuinstijlen en regelmatig-geometrische aanlegmodellen aan het einde van de 19de eeuw – vooral onder impuls van de Franse tuinarchitecten vader (Henri) en zoon (Achille) Duchêne – was al een tijdje over zijn hoogtepunt heen maar, naast de tijdens het interbellum dominerende 'Nouveau jardin pittoresque' en soms gecombineerd ermee, bleef de vraag naar historiserende ontwerpen bestaan. Stond de Vlaamse renaissance model bij de restauratie van het kasteel, dan heeft de kaart van De Deken uit 1783 ongetwijfeld de aanleg van de tuin geïnspireerd. De oude, 350 meter lange oprijlaan werd nieuw leven ingeblazen door de aanplanting van vier rijen zomerlinden (Tilia platyphyllos) en de 18de-eeuwse dwarsdreef werd met bruine beuk beplant (In 1998 gerooid en vervangen door de huidige moeraseiken (Quercus palustris)). In de ruimte ten zuiden van het kasteel werd opnieuw een padenkruis aangelegd, aan de zuidzijde begrensd door een dubbele, uit barokke accolades opgebouwde haagbeukpalissade. Het 'verlandschappelijkte' bosperceel werd opnieuw een sterrenbos; op de binnenplaats werden echter geen broderieparterres meer aangelegd zoals in 1783, maar een ovale grasparterre met een rond stenen waterbekken.

Merkwaardige bomen (Opname 5 juli 2004. Het cijfer in vet geeft de stamomtrek, gemeten op 150 cm hoogte.)

  • 8. Amerikaanse amberboom (Liquidambar styraciflua) 363
  • 16. tamme kastanje (Castanea sativa) 465
  • 17. gewone haagbeuk (Carpinus betulus) 336 – vermoedelijke bundelboom
  • Onroerend Erfgoed [Vlaams-Brabant], Rapport aan de provinciegouverneur van 30 november 1928.
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Oude kadastrale legger 212 Sint-Ulriks-Kapelle, art. 64 nr. 30, art. 81 nr. 104 en art. 713 nrs. 22-34.
  • La noblesse belge, 1929-1930, deel II, p. 123-124, 2467-2468.
  • DE GELLINCK DE VAERNEWYCK X., Drie realisaties in Vlaamse neorenaissancestijl van architect Paul Saintenoy, in De Woonstede door de Eeuwen heen, nr. 127, 2000, p. 12-19.
  • DE MAEGD C., Bouwen door de Eeuwen heen – arrondissement Halle-Vilvoorde, Gent, Snoeck-Ducaju, 1977, p. 637-638.
  • DUCHÊNE M. e.a., Architectes-paysagistes 1841-1947. Le style Duchêne, Editions du Labyrinthe.
  • JELLICOE G. e.a., The Oxford companion to gardens, Oxford, New-York, Oxford University Press, 1986, p. 204-205.
  • STYNEN H., De onvoltooid verleden tijd. Een geschiedenis van de monumenten- en landschapszorg in België, 1835-1940, Brussel, Stichting Vlaams Erfgoed, 1998, p. 378-379.
  • WAUTERS A., Histoire des environs de Bruxelles, III-A (heruitgave van de editie van 1855), Bruxelles, Editions Culture et Civilisation, 1971, p. 199-205.

Bron: DENEEF, R., 2005: Historische Tuinen en Parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Pajottenland - Zuidwestelijk Brabant: Bever, Dilbeek, Galmaarden, Gooik, Herne, Lennik, Liedekerke, Pepingen, Roosdaal, Sint-Pieters-Leeuw, Ternat, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs:  Deneef, Roger; Wijnant, Jo; de Ghellinck Vaernewyck, Marc; De Graeve, Marie-Christine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein van Nieuwermolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298440 (geraadpleegd op ).