erfgoedobject

Plantsoen en omgeving van de Basiliek Onze-Lieve-Vrouw

bouwkundig / landschappelijk element
ID
134523
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134523

Juridische gevolgen

Beschrijving

Mariaal bedevaartsoord en vestingstad, aangelegd in 1609-1627 bij de oudste barokkerk van de Zuidelijke Nederlanden met een zevenhoekig grondplan als symbool voor de zeven smarten, omringd door een met bomen beplante 'hortus', heraangelegd tussen 1870 en 1872 in landschappelijke stijl met aangepast parkmeubilair, tuinpaviljoenen in pseudovakwerk en een omheining met smeed- en gietijzeren hekwerk. In de hortus werd de ommegang met veertien kruiswegstaties uit 1842-1843 van de hand van beeldhouwer Karel Hendrik Geerts (1807-1855) in de nieuwe parkaanleg ingepast. Op de oude vestingwal ten oosten van de hortus werd omstreeks 1900 een ommegang in neoclassicistische stijl gerealiseerd door architect Pierre Langerock (1859-1923) met vijftien mysteriën van de rozenkrans. In 1932-1933 werd in de zuidoostelijke hoek van de hortus een koepelkapel in neo-Lodewijk XVI-stijl gerealiseerd.

Historische gelaagdheid en symboliek

Het bedevaartsoord van Scherpenheuvel geeft op treffende wijze uitdrukking aan verschillende historische lagen:

  • 1° de voorchristelijke verering van natuurfenomenen (bronnen, oude bomen), in dit geval een zomereik;
  • 2° de middeleeuwse kerstening van heidense symbolen (verschijning van de heilige Maria);
  • 3° de contrareformatie als eindpunt van deze recyclage, "l'union du trône et de l'autel", de affirmatie van het vorstelijke (Habsburgse) gezag, verpersoonlijkt in het aartshertogelijke paar Isabella en Albrecht.

In het emblematische altaarstuk met de knielende aartshertogen en het Mariabeeldje onder een gestileerde eik, wordt dit alles samengevat.

Waarom het aartshertogelijke paar zijn oog liet vallen op Scherpenheuvel en bijvoorbeeld niet op Onze-Lieve-Vrouw van Sterreborne te Boutersem, heeft niet alleen met toeval te maken, maar heeft ook militair-strategische redenen. De aanleiding om een miraculeus Mariabeeldje aan een oude eik op een afgelegen plek te verheffen tot dynastiek symbool was overigens een militaire overwinning, met name in 's Hertogenbos. In 1603 werd op last van aartshertog Albrecht, die zijn dankbaarheid wou tonen voor Onze Lieve Vrouw, een eerste kapel gebouwd, omringd door een plantsoen met een stermotief – de zevenpuntige ster als 'Mariaal' symbool (zeven vreugden en zeven smarten) waarvan de zeven punten samenvallen met de hoekpunten van de besloten hof ('hortus conclusus') rond het heiligdom. Sacrale geometrie – vooral het getal zeven – was bijzonder populair in die tijd en inspireerde heel wat bouwwerken en stadsplannen. Het grondplan van de bedevaartkerk, die vanaf 1609 naar het ontwerp van hofarchitect Wenzel Coberger werd (her)opgebouwd, is eveneens op het getal zeven gebaseerd. In een recent artikel werd gewezen op diverse gelijkenissen tussen Scherpenheuvel en de Mariale bedevaartkerk van Mondovì bij Genua, wat betreft de aanleiding tot de bouw (vredesverdrag, dynastieke ambities) en de koepelarchitectuur (gebaseerd op het ronde tempelmodel van Antonio Labacco, een oude traditie van rotondekerken die teruggaat tot het Pantheon te Rome).

De zevenhoekige, bastionachtige structuur van de nieuwe stad, waarvan de bedevaartkerk het middelpunt vormt en die overigens in etappes tot stand kwam, is uitdrukking van de (maniëristische of vroegbarokke) geest van hernieuwing en vergelijkbaar met andere realisaties uit die periode, bijvoorbeeld de heropbouw van Oostende na het beleg van 1604, Damme en Zandvliet. Maar Scherpenheuvel wijkt er ook in belangrijke mate van af: geen 'place d'armes' als centrum maar een bedevaartkerk, en een radiaal-concentrische plattegrond in plaats van het meer gebruikelijke dambordpatroon.

De 'basiliek' – de eerste barokkerk in de Nederlanden – werd in 1627 gewijd. Ten oosten ervan werd een klooster gebouwd voor de oratorianen, de kloosterorde die niet alleen met de zorg voor het bedevaartsoord was belast, maar ook met het stedenbouwkundige toezicht, zowel wat betreft de opgelegde non aedificandi zones als de beplantingen. Hoofdtoezichter Martyn Meynaert had in 1610 geordonneerd "dat alle deghenen die goeden oft erffen hadden tussen Diest en Scherpenheuvel alle thoudt ende boemen die tgesight van de voerschrevene plaetse waren benemende souden afthouwen".

Het klooster werd via een gaanderij met de basiliek verbonden. Rond 1650 duiken de eerste afbeeldingen van Scherpenheuvel op in de kaartenboeken van de abdij van 't Park te Heverlee en de abdij van Averbode. Een gravure uit de 'Chorographia Sacra Brabantiae' (1661) geeft een duidelijk beeld van de "neapolis Montis-Acuti" en van het plantsoen rond de kerk: een ommuurde, met bomen beplante zeshoek waarin voor de basiliek een stervormige open ruimte werd uitgespaard. Langs de binnenzijde van de omheiningsmuur liep de processieweg. De westelijke helft van de stad was bestemd voor bewoning (gesloten bebouwing met achterliggende tuintjes), de oostelijke helft (bovenaan op het plan) werd in beslag genomen door het oratorianenklooster, waarvan de tuinen zich langs twee zijden van de zevenhoek uitstrekten. De nieuwe bewoners werden aangetrokken door allerlei tijdelijke voordelen en fiscale vrijstellingen.

De vesting Scherpenheuvel

In het oog springend is het militaire karakter van de nieuwe stad: de gebastioneerde omwalling, tussen 1620 en 1627 gebouwd door Frederik Kierurt en Jacques Francquart, de met water gevulde ringgracht, de tot drie poorten (naar Aarschot, Zichem en Diest) beperkte toegankelijkheid. De keuze van de site, op 2,5 km van de Demer, was niet alleen door devotie geïnspireerd maar ook door militair-strategische overwegingen, hoewel een voorstel om er een regelrechte garnizoenstad van te maken door de aartshertogen werd afgewezen (het Twaalfjarig Bestand wordt pas in 1609 gesloten; in dat jaar wordt ook de eerste steen gelegd van de kerk). De Demer-Dijle-linie speelde een belangrijke rol tijdens de Tachtigjarige Oorlog – getuige het grote aantal schansen tussen Halen en Mechelen, zelfs zichtbaar op grootschalige kaarten uit die periode, onder meer op de kaart Prima Pars Brabantiae cuius caput Lovanium uit 1635 van Willem Blaeu. De 'scherpe' Diestiaanheuvel waarop de nieuwe stad werd gevestigd, nam in de streek een visueelstrategische plaats in.

Op de Primitieve kadasterkaart, opgemaakt door Sablon in 1822, is het 17de-eeuwse vestingkarakter van Scherpenheuvel nagenoeg ongeschonden bewaard, al hebben de bastions wat van hun puntigheid verloren. De toegangspoorten zijn afgebroken maar de toegang tot de stad is nog steeds beperkt tot drie poorten. Rond 1900 stond er nog steeds water in de ringgracht, zoals blijkt uit een prentbriefkaart. Pas in de loop van de 20ste eeuw zal het beeld vervagen; op de stafkaart van 1931 wordt nog slechts het oostelijk gedeelte van de ringgracht, grenzend aan het domein van de Oratorianen, afgebeeld.

Bedevaartplaats en volkspark

De aanleg van de spoorweg Aarschot-Hasselt in de jaren 1860 en de aanwezigheid van een station op nog geen 3 kilometer (de aftakking naar Scherpenheuvel kwam er in 1894), hebben waarschijnlijk gevolgen gehad voor de omvang van de stroom bedevaarders en de samenstelling ervan. De heraanleg en herbeplanting van de 'hortus' rond de basiliek speelt zich af tegen die achtergrond. De aanleg van openbare plantsoenen, promenades en stadsparken – bijvoorbeeld op de oude stadswallen te Leuven en Antwerpen – bereikte in die periode een hoogtepunt en liet ook Scherpenheuvel niet onberoerd. De omstandigheid dat in de gemeente de zetel gevestigd was van een dynamisch en snelgroeiend boomteelt- en tuinaanlegbedrijf (dat van Liborius Michiels, later 'Michiels Frères') vormde daarbij zeker geen hinderpaal. Het parkmeubilair en de bijgebouwen zijn het resultaat van werken die rond 1870 werden uitgevoerd, een algemene facelift met het oog op de 'kroningsfestiviteiten' van 1872. Het 'idioom' van deze aanleg is duidelijk ontleend aan de toen gangbare, laatlandschappelijke parkarchitectuur. Dit geldt in de eerste plaats voor het paviljoen dat in 1871 (volgens de jaarsteen) boven de in 1632 geboorde waterput werd gebouwd: pseudovakwerk, geajoureerde windborden, bebordingen met uitsparingen voor drie overluifelde kapellen in de puntgevels, twee poorten met uitgesneden waaiers, siermetselverbanden en gesinterde plinten... een verzorgde 'kleinarchitectuur', typisch voor de wagenhuizen, stallen en portiersloges in de kasteelparken uit die tijd. Aan de noordzijde van de 'hortus', symmetrisch ten opzichte van de oost-westas, staat een (op de beelden na) identiek paviljoen.

De huidige afsluiting van het plantsoen, uit dezelfde periode, bestaat uit een smeed- en gietijzeren hek op een bakstenen keermuurtje afgedekt met arduin en onderbroken door conische arduinen stoeppalen. Het hekwerk zelf bestaat uit mooi gedetailleerde gietijzeren zuilen, vierkante onderen bovenregels en ronde spijlen met knoppen. De nog prille, rond 1870 uitgevoerde gemengde beplanting rond de basiliek wordt getoond op een in 1880 gepubliceerde gravure. Verschillende soorten naaldbomen – sparachtigen (Abietaceae) vormen minstens één derde van het plantsoen. Van deze generatie zijn nog enkele bomen overgebleven met stamomtrekken tussen 3 en 4 meter – bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') en zilverlinde (Tilia tomentosa), favoriete soorten in de late landschappelijke parken; van de naaldbomen geen spoor meer. De (nu met gekandelaarde linden afgeboorde) rechtlijnige paden in de 'hortus' zijn relicten van de zevenpuntige ster op de 17de-eeuwse afbeeldingen, maar de 'staties' van de door beeldhouwer Charles Geerts in 1842-1843 vervaardigde kruisweg, staan 'landschappelijk' opgesteld langs een lusvormig circuit in het steile gedeelte ten oosten van de basiliek.

Rond 1900 werd een neogotische bouwcampagne – onder meer de (ondertussen al afgebroken) Rozenkranskerk – gevolgd door een nieuwe reeks beplantingen en een forse uitbreiding van het plantsoen in de voormalige tuin van de oratorianen ten oosten van de 'hortus' (het Primitieve perceel 579). Op de oude vestingwal in dit gedeelte werd de zogenaamde Rozenkransweg aangelegd, een door bomen overschaduwde, religieuze 'promenade', ontworpen door de architect Pierre Langerock (1859-1923). De vijftien mysteriën van de rozenkrans worden uitgebeeld in evenzoveel neoclassicistische kapellen of 'staties', met op het hoogste punt (en als hoogtepunt) een calvariebeeldengroep. Sommige gedeelten van de promenade werden opgevat als een regelmatige, op gelijke afstanden beplante laan, andere gedeelten hebben een informeel karakter, met een grote afwisseling van soorten: zomer- en wintereik (Quercus robur, Quercus petraea), witte en rode paardenkastanje (Aesculus hippocastanum, Aesculus x carnea), plataan (Platanus x hispanica), zomerlinde (Tilia platyphyllos), haagbeuk (Carpinus betulus), gewone beuk (Fagus sylvatica), treures (Fraxinus excelsior 'Pendula'), canadapopulier (Populus x cana­ densis)... en onderbeplantingen en struikmassieven met eveneens courante soorten als gewone laurierkers (Prunus laurocerasus), sneeuwbes (Symphoricarpos albus), boerenjasmijn (Philadelphus coronarius)...

Over de firma die de beplantingen uitvoerde en waarschijnlijk ook ontwierp, bestaat weinig twijfel. Een informatief boekje uit 1912 over sierbomen, tevens bedoeld als reclame voor de producten van de firma 'Michiels frères', bevat niet alleen foto's van de bedrijfsgebouwen en pépinières van de firma te Scherpenheuvel, maar ook van sommige van hun realisaties, onder meer de jonge aanplantingen rond de basiliek. Dat het idioom van tuinen en parken nog lange tijd de vormgeving rond de basiliek bepaalde, blijkt uit de in 1932-1933 gebouwde koepelkapel in de zuidoostelijke sector van de 'hortus', die sprekend op een Louis XVI-tuinpaviljoen lijkt.

  • Kaart Prima Pars Brabantiae cuius caput Lovanium uit de atlas Theatrum orbis terrarum van Willem Blaeu (1635).
  • BONI A., Scherpenheuvel. Basiliek en gemeente in het kader van de vaderlandse geschiedenis, Antwerpen, Standaard Boekhandel, 1953, p. 75.
  • LOMBAERDE P., Dominating space and landscape: Ostend and Scherpenheuvel, p. 173-183 in: Albert and Isabella 15891621. Essays edited by Werner Thomas and Luc Duerloo, Brepols, 1998, p. 179-180.
  • MARTENS P. & SNAET J., De Mariale bedevaartskerk van Scherpenheuvel: een onderzoek naar dynastieke relaties en de verspreiding van ontwerpen en denkbeelden over architectuur, in Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 5(6), 1999, p. 226-238.
  • MICHIELS Edmond, MICHIELS Edouard, CARLENSMICHIELS Charles & MICHIELS Oscar, Les plus beaux arbres d'ornement de parcs, de squares et d'avenues, Montaigu, Michiels frères, 1912.
  • VAN BEMMEL E., La Belgique illustrée (tome I), Bruxelles, Bruylant-Chrystophe, 1880.
  • VAN OVERSTRAETEN J. & GERITS J., Gids voor Vlaanderen, Antwerpen, Vlaamse Toeristenbond, 1985, p. 853.
  • WOUTERS V., Legendarisch en vroom Hageland, Leuven, IGO Leuven, 1998, p. 204-220.

Bron: DENEEF R., 2007: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Hageland - Noordoosten van Vlaams-Brabant. Aarschot, Begijnendijk, Bekkevoort, Boortmeerbeek, Diest , Haacht, Keerbergen, Rotselaar, Scherpenheuvel-Zichem, Tremelo.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; De Maegd, Christiane
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Basiliek Onze-Lieve-Vrouw

  • Is deel van
    Scherpenheuvel


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Plantsoen en omgeving van de Basiliek Onze-Lieve-Vrouw [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134523 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.