Tijdens het vooronderzoek met ingreep in de bodem zijn antropogene sporen aangetroffen. Verschillende daarvan betreffen wellicht verstoringen ontstaan door de aanleg van een recent drainagesysteem, sporen gerelateerd aan de aanplanting van bomen in de noordoostelijke zone en sporen van compactie onder invloed van zware machines.
Eveneens kwamen er archeologisch relevante sporen aan het licht. In totaal zijn er vijf sporen ontdekt, waarvan drie natuurlijk blijken te zijn onder invloed van bioturbatie. Echter, in het zuidwesten van twee sleuven bleken twee ovale houtskoolrijke kuilen aanwezig te zijn, vermoedelijk houtskoolmeilers, waarvan een datering niet bepaald kon worden door de afwezigheid van vondstmateriaal. De houtskoolrijke vulling van een spoor werd dan ook ingezameld met het oog op natuurwetenschappelijk onderzoek.
Op basis van de uitgevoerde waardering, analyse, historische en archeologische informatie over houtskoolmeilers en landschapsontwikkeling, kan gesteld worden dat het gaat om een kuilmeiler uit de overgang van de late ijzertijd naar de vroeg-Romeinse periode. Het uitsluitend gebruik van eik voor de aanmaak van de houtskolen wijst er niet alleen op dat eikenhout voorradig was in de directe omgeving van het plangebied, dat in bovengenoemde periode wellicht een door eikenbos gedomineerd landschap betrof, maar ook dat houtskool uit eikenhout een gegeerde brandstof was, vermoedelijk omwille van belangrijke eigenschappen zoals de hoge brandwaarde en de productie van gelijkmatige hitte over een lange tijd.