De landschappelijke boringen laten toe de lage zones van het projectgebied uit te sluiten voor verder archeologisch onderzoek, omdat hier door erosie en menselijke verstoringen geen intacte bodemlagen uit het quartair bewaard bleven. Op de hogere delen van het terrein bleef wel een begraven bodem bewaard. Er werd in deze zone overgegaan tot het uitvoeren van een verkennend archeologisch booronderzoek.
Bij het landschappelijk booronderzoek werd het mogelijk geacht dat in de zone rond landschappelijke boring B9, een jongere en een oudere podzol aanwezig kon zijn. Bij het archeologisch verkennend booronderzoek werd dit fenomeen niet meer vastgesteld. Vermoedelijk ging het om door bosbouw verplaatste bodemlagen.
Er werden in de zeefresidu’s 2 kleine silexfragmenten aangetroffen, waarvan een menselijke oorsprong waarschijnlijk is. De vondsten bevonden zich verspreid, met een afstand van 52 m tussen de boringen. Het gaat om een afslag en een fragmentje van 6 mm. Het eerste fragment is afkomstig uit een verstoorde EA horizont en het tweede uit een verstoorde AE horizont. Zij zijn beiden sterk gerold en gepatineerd. Een herkomst van een eventuele vindplaats in situ is daarom uitgesloten.