Het landschappelijk booronderzoek liet toe om te stellen dat de kans voor het aantreffen van in situsteentijdsites op het terrein zeer laag is wegens grote erosie en/of bioturbatie.
Het proefsleuvenonderzoek bracht in eerste instantie de restanten van een Romeins grachtensysteem aan het licht. Het onderzoek van het vondstmateriaal uit de gracht en uit een nabijgelegen greppel toont aan dat de aangetroffen sporen zich situeren in de midden-Romeinse periode, met een voorloper in de vroeg-Romeinse periode. Verder werd er een wegtracé aangesneden, bestaande uit twee parallelle afwateringsgrachten, waarvan de middelpunten op 5 m uit elkaar liggen. Ook werden enkele kleine paalsporen gevonden, die echter niet met zekerheid in de Romeinse periode te situeren zijn. Naast de Romeinse grachten kwamen ook nog een aantal greppels uit de post-middeleeuwen aan het licht en een haardkuiltje (ongedateerd).