Om inzicht te krijgen in de bodemopbouw en het potentieel op aanwezigheid van steentijd artefactensites te onderzoeken, werd eerst een landschappelijk booronderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het landschappelijk booronderzoek, bleek de kans op de aanwezigheid van nog intacte steentijd artefactensites klein. De kans op het aantreffen van sporensites was nog wel aanwezig. Aansluitend op het landschappelijk booronderzoek werd vervolgens een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.
Binnen het onderzoeksgebied werden drie greppels geregistreerd. Deze greppels komen overeen met de weergave van perceelsgrenzen op de Atlas van Buurtwegen (1843-1845) en de Poppkaart (1842-1879). Daarnaast werd er één kuil aan het licht gebracht met daarin handgevormde aardewerkvondsten. Op basis van het vondstmateriaal kan deze kuil in de vroege of late ijzertijd worden gedateerd. Zowel het spoor als het aardewerk zijn verstoord door latere landbouwactiviteiten (ploegsporen). Tot slot werden er ook een aantal recente sporen geregistreerd. Het gaat om ploegsporen of machinaal gegraven kuilen.