Naar aanleiding van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een onderzoeksinrichting, werd het projectgebied onderworpen aan een archeologisch vooronderzoek. Dit onderzoek bestond uit een landschappelijk booronderzoek en een proefsleuvenonderzoek. Voor het landschappelijk booronderzoek werden 9 boringen uitgevoerd die allemaal een matig droge zandleembodem vertoonden. Over het algemeen werden AC-profielen aangetroffen waarbij meteen onder de bouwvoor het geelwitgrijze tot geeloranje, laat-pleistocene dekzand werd aangetroffen. Enkele boringen vertoonden een dikkere Ap-horizont (Ap1 en Ap2). In enkele boringen lijkt de C-horizont iets minder diep te liggen wat het vermoeden wekt dat die zone reeds gedeeltelijk afgegraven werd.
Tijdens het sleuvenonderzoek werden 28 spoornummers uitgedeeld. De aangetroffen sporen kunnen geïnterpreteerd worden als recente paalkuilen en greppels. Het merendeel van de greppels zijn in verband te brengen met de huidige gracht, de huidige perceelsgrenzen of de perceelsgrenzen zoals aanwezig op het 18de, 19de en 20ste-eeuws kaartmateriaal. Verder zijn er ook enkele verstoringen aanwezig. Tot slot zijn er ook enkele sporen geïnterpreteerd als natuurlijke verstoringen, wellicht boomvallen. De aangetroffen vondsten zijn eveneens van recente oorsprong.