De sporen aangetroffen ter hoogte van de toekomstige rioolwaterzuiveringsinstallatie betroffen vijftien kuilen en twee paalkuilen. Mogelijk zijn sommige van de kuilen ook als grotere paalkuilen te interpreteren. Specifieke aanwijzingen hiervoor zoals de aanwezigheid van paalkernen ontbraken echter.
Alle sporen hadden een erg gelijkaardige vulling en behoren zeer waarschijnlijk tot één occupatie die op basis van de fragmenten aardewerk gedateerd kan worden in de overgang van de volle naar de late middeleeuwen, meer bepaald omstreeks de twaalfde en dertiende eeuw.
Een greppel of andere vorm van erfafbakening is niet aangetroffen: het is bijgevolg nog niet mogelijk om de occupatie duidelijk af te bakenen. In het zuiden en noordwesten van het kijkvenster komen geen sporen meer voor en werd mogelijk de grens bereikt. Naar het westen toe was de bodem sterk gereduceerd en worden ook geen sporen verwacht gezien dit binnen de oevergrens van de Cicindria was gelegen.
De middeleeuwse vindplaats werd op een landschappelijk gunstige locatie aangetroffen. De vindplaats is gelegen op een hoger gelegen stuk in de beekvallei, nabij een waterloop (ca. 15-25 m van Cicindria). Afgaande op de bodem zonder roestverschijnselen zal het ook een droge locatie zijn geweest.