Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden vier scherven handgevormd aardewerk (metaaltijden) aangetroffen, allemaal afkomstig uit de vulling van een spoor.
De oudste aanwezige sporen gaan dus terug tot de metaaltijden. Het gaat om bruingrijze, ovale tot ronde, vrij homogene paalkuilen, waarin echter geen structuren kunnen herkend worden.
De sporen die aan de nieuwe/nieuwste tijd zijn toegeschreven kunnen onderverdeeld worden in twee groepen. Een eerste groep bestaat uit een reeks van greppels, noordwest-zuidoost en noordoost-zuidwest georiënteerd, loodrecht op elkaar en zijn vrij symmetrisch verspreid over het vlak, ze liggen telkens ca. 5 m uit elkaar.
Een aantal greppels is te relateren aan een oudere akkerlaag. Deze laag met witte lensjes houden mogelijk verband met beddenbouw, een landbouwtechniek waarbij in een akker kweekbedden gelegd worden waardoor op de akker een micro reliëf ontstaat van evenwijdig lopende ruggen. De witte lensjes zijn restanten van afzettingen die zijn gevormd op de bodem van de voren tussen de bedden.