De resultaten van het proefsleuvenonderzoek leverden archeologisch relevante sporen op die geconcentreerd zijn langs de noordelijke kant van fase 1 binnen het projectgebied. De sporen en vondsten wijzen op de restanten van rurale bewoning gedurende de metaaltijden, vermoedelijk de late ijzertijd, hoewel ook andere periodes niet kunnen worden uitgesloten. De sporen zijn licht gebioturbeerd, bevatten geen opmerkelijke inclusies en kunnen mogelijk als paalsporen of kuilen en greppels van een vermoedelijke nederzetting geïnterpreteerd worden.
In de sporen werden verschillende fragmenten handgevormd aardewerk aangetroffen. Twee fijnwandig, gegladde randen laten een algemene datering in de metaaltijden toe, hoewel het S-vormige profiel van de scherven een nauwere datering in de late ijzertijd doen vermoeden. In één spoor werd één vermoedelijk maalsteenfragment in kwartsitische zandsteen aangetroffen.
Daarnaast werden sporadisch enkele sporen van recente landbouwactiviteit aangetroffen, net als verschillende oost-west georiënteerde drainagegreppels die parallel lopen aan de perceelsgrachten gekend vanop 18de- en 19de-eeuws kaartmateriaal.
Hoewel het bureauonderzoek en fase 1 van het vooronderzoek een verhoogd archeologisch potentieel aangaven voor sites met grondsporen, werd tijdens fase 2 van het landschappelijk bodemonderzoek vastgesteld dat de top van de C-horizont, het niveau waarbinnen de archeologische sporen zich manifesteren, reeds werd afgegraven bij de aanleg van de verhardingen in het noordoostelijke deel van het terrein. Er is immers een groot verschil in het landgebruik tussen fase 1 (weiland) en fase 2 (verhardingen, beton, stockage, bedrijfsruimte, …) wat zich duidelijk aftekent in de bodemopbouw. Gezien het archeologisch niveau reeds sterk verstoord werd, kunnen geen archeologische sites met grondsporen meer bewaard zijn. Het landschappelijk bodemonderzoek toonde verder ook aan dat er binnen de grenzen van de onderzoekszone geen relevante begraven niveaus aanwezig zijn die wijzen op de eventuele in situ bewaring van steentijd artefactensites. Er dient aldus geen verder archeologisch booronderzoek of proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te worden in het noordoostelijke deel van het plangebied.