Tijdens het vooronderzoek werd centraal in de noordelijke helft van het plangebied een dense sporencluster, bestaande uit enkele kuilen, die mogelijk een artisanale functie hebben, een of meerdere waterkuilen/waterputten en een gracht, aangesneden. De sporen sluiten meteen aan bij een natuurlijke depressie die nog deels te herkennen is in het huidige landschap en verder doorloopt buiten het plangebied. De depressie kan gezien worden als een belangrijke landschappelijke factor bij de inplanting van de site. Op basis van het vondstmateriaal, de ruimtelijke clustering en de gelijkaardige vulling van de sporen, kunnen deze vermoedelijk aan eenzelfde periode, te dateren in de volle middeleeuwen (10de-12de eeuw), geplaatst worden. In het overige deel van het plangebied werden geen relevante archeologische sporen aangesneden.