waarneming

Overpelt Nolimpark

archeologisch element
ID
979960
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/979960

Juridische gevolgen

  • is deel van de aanduiding als gebied geen archeologie, gewestelijk Gebied 6273
    Deze aanduiding is geldig sinds

Beschrijving

Tijdens het proefsleuvenonderzoek is in het noordoostelijke deel van het plangebied vindplaats 1 onderscheiden, op basis van verschillende kuilen, waarvan er één (S9) veel aardewerk bevatte. De opgraving van de vindplaats bracht een gebouw aan het licht in het westelijke deel. De conservering van de sporen was slecht, zodat vaak nauwelijks iets resteerde van de sporen. De reden voor deze slechte conservering is de aanwezigheid van een oude akkerlaag. Deze oude akkerlaag is slechts deels opgenomen in de recente bouwvoor aangezien vermoedelijk verstuiving gezorgd heeft voor een ophoging van het terrein. Ter hoogte van vindplaats 2 is deze oudere akkerlaag afgedekt door een stuifduin, die op basis van OSL in de Nieuwe Tijd/begin Nieuwste Tijd gedateerd kon worden. Ondanks de relatief slechte conservering kon een – fragmentarische – huisplattegrond herkend worden. Verspreid over de vindplaats zijn nog enkele kuilen en paalkuilen uit de Late Prehistorie aangetroffen.

De opgraving heeft meerdere structuren aan het licht gebracht, zoals twee hoofdgebouwen, een waterput en enkele bijgebouwen. De datering kon bijgesteld worden naar de Karolingische periode en het begin van de Volle Middeleeuwen (10de eeuw?). Gebouw 8001 is een driebeukige structuur, met een kern bestaande uit vier gebinten. Het gebouw is opvallend onregelmatig, vooral in het westelijke deel waar ook een haardkuil gelegen is. Het oostelijke deel was fors uitgevoerd, hetgeen mogelijk de aanwezigheid van een zolder impliceert. De kopse zijdes zijn verschillend uitgevoerd. Daar aan de oostelijke kopse zijde sprake was van een topgevel, liep de wand rond de kern aan de westelijke zijde (schilddak). Het gebouw kan op basis van twee radiokoolstofdateringen en het (schaarse) aardewerk gedateerd worden in de Karolingische periode (750-900 na Chr.). Gebouw 8004 is voorzien van sluitpalen, een element dat pas voorkomt vanaf 900 na Chr. Onder het aardewerkensemble van de vindplaats bevinden zich eveneens enkele Merovingische scherven, wat betekent dat er mogelijk nog een oudere bewoningsfase aanwezig is.

Op basis van de verhouding tussen boompollen en niet-boompollen kunnen uitspraken gedaan worden over de openheid van het landschap in de omgeving van de waterput. Uit eerder palynologisch onderzoek blijkt dat bij aanwezigheid van minder dan 25% boompollen gesproken kan worden over een open landschap. Dit is het geval in de omgeving van de waterput aangetroffen bij Overpelt-Nolimpark (boompollen 20.9%). Uit de categorieën en ‘heide- (en hoogveen)planten’ en ‘graslandplanten’ is veel stuifmeel aanwezig (samen bijna 67%, resp. 29% en 38%). Daarnaast is relatief veel stuifmeel van cultuurgewassen en akkeronkruiden aangetroffen (samen bijna 10%). In de omgeving van de waterput is voornamelijk grasland en heidevegetatie aanwezig, gedomineerd door de grassenfamilie, heide en kruidachtigen. De aanwezigheid van stuifmeel van het smalle weegbree-type suggereert dat het grasland werd begraasd. De sporen van mestindicatoren menhirzwammetje-type en wratsporig punthoofdje wijzen tevens op de aanwezigheid van mest en dus dieren. Mogelijk is er een mesthoop in de nabijheid van de waterput geweest. Op een dergelijke voedselrijke standplaats is de brandnetelfamilie, waarvan pollen aanwezig is, vaak te vinden. Het is aannemelijk dat er tevens in de omgeving is geakkerd. Het hoge percentage struikhei wijst op de aanwezigheid van een (droge) heidevegetatie in de omgeving. Heidegebied ontstond door het kappen van bos en beweiding van de arme zandgronden. In de omgeving van de waterput is weinig bos aanwezig. Op de natte standplaatsen in de omgeving komt els voor. Hazelaars komt voor op een hoger gelegen droger plaats. Hazelaars komen voor op open plekken in bossen of aan bosranden. Van de hazelaar werden niet alleen de (hazel)noten verzameld om te eten. De takken van de hazelaar zijn soepel en recht en daarom zeer geschikt voor het maken van gereedschap, vlechtwerk of erfafscheiding. Daarnaast kwamen eik, beuk berk, haagbeuk en linde voor.

In de waterput is stuifmeel van rogge, granen-type en hennep aangetroffen. Het meeste stuifmeel is afkomstig van rogge. Rogge wordt vanaf de Vroege Middeleeuwen verbouwd op de arme zandgronden. Het zal ongetwijfeld in de omgeving zijn verbouwd. De verkoolde fragmenten van rogge wijzen tevens op de verwerking van rogge in de omgeving van de waterput. Van hennep is stuifmeel aanwezig in de waterput. Vermoedelijk werd dit in de buurt van de waterput geteeld. Uit historisch onderzoek blijkt dat in de Late Middeleeuwen bij vrijwel iedere boerderij vroeger hennep werd verbouwd voor het maken van touw (bijv. voor het stallen van vee) en textiel. Daarbij werden de zaden van hennep als geneesmiddel gebruikt en uit de zaden kon olie geperst worden.


Bron: Schurmans M. 2019: Bewoning uit de Late Bronstijd en de Vroege Middeleeuwen. Opgraving Overpelt-Nolimpark. Eindrapport, Zuidnederlandse Archeologische Notities 678. Amsterdam: VUhbs archeologie.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: VUhbs archeologie

Late Bronstijd

Datering: late bronstijd
Typologie: archeologische objecten, kuilen, nederzettingen
Gebeurtenis:

Beschrijving:
De opgraving van de vindplaats bracht een gebouw aan het licht in het westelijke deel. De conservering van de sporen was slecht, zodat vaak nauwelijks iets resteerde van de sporen. De reden voor deze slechte conservering is de aanwezigheid van een oude akkerlaag. Deze oude akkerlaag is slechts deels opgenomen in de recente bouwvoor aangezien vermoedelijk verstuiving gezorgd heeft voor een ophoging van het terrein.

Vroege Middeleeuwen

Datering: Karolingische periode, Merovingische periode
Typologie: archeologische objecten, bijgebouwen, hoeven, paalsporen, waterputten
Gebeurtenis:

Beschrijving:
De opgraving heeft meerdere structuren aan het licht gebracht, zoals twee hoofdgebouwen, een waterput en enkele bijgebouwen. De datering kon bijgesteld worden naar de Karolingische periode en het begin van de Volle Middeleeuwen (10de eeuw?). Gebouw 8001 is een driebeukige structuur, met een kern bestaande uit vier gebinten. Het gebouw is opvallend onregelmatig, vooral in het westelijke deel waar ook een haardkuil gelegen is. Het oostelijke deel was fors uitgevoerd, hetgeen mogelijk de aanwezigheid van een zolder impliceert. De kopse zijdes zijn verschillend uitgevoerd. Daar aan de oostelijke kopse zijde sprake was van een topgevel, liep de wand rond de kern aan de westelijke zijde (schilddak). Het gebouw kan op basis van twee radiokoolstofdateringen en het (schaarse) aardewerk gedateerd worden in de Karolingische periode (750-900 na Chr.). Gebouw 8004 is voorzien van sluitpalen, een element dat pas voorkomt vanaf 900 na Chr. Onder het aardewerkensemble van de vindplaats bevinden zich eveneens enkele Merovingische scherven, wat betekent dat er mogelijk nog een oudere bewoningsfase aanwezig is.

Op basis van de verhouding tussen boompollen en niet-boompollen kunnen uitspraken gedaan worden over de openheid van het landschap in de omgeving van de waterput. Uit eerder palynologisch onderzoek blijkt dat bij aanwezigheid van minder dan 25% boompollen gesproken kan worden over een open landschap. Dit is het geval in de omgeving van de waterput aangetroffen bij Overpelt-Nolimpark (boompollen 20.9%). Uit de categorieën en ‘heide- (en hoogveen)planten’ en ‘graslandplanten’ is veel stuifmeel aanwezig (samen bijna 67%, resp. 29% en 38%). Daarnaast is relatief veel stuifmeel van cultuurgewassen en akkeronkruiden aangetroffen (samen bijna 10%). In de omgeving van de waterput is voornamelijk grasland en heidevegetatie aanwezig, gedomineerd door de grassenfamilie, heide en kruidachtigen. De aanwezigheid van stuifmeel van het smalle weegbree-type suggereert dat het grasland werd begraasd. De sporen van mestindicatoren menhirzwammetje-type en wratsporig punthoofdje wijzen tevens op de aanwezigheid van mest en dus dieren. Mogelijk is er een mesthoop in de nabijheid van de waterput geweest. Op een dergelijke voedselrijke standplaats is de brandnetelfamilie, waarvan pollen aanwezig is, vaak te vinden. Het is aannemelijk dat er tevens in de omgeving is geakkerd. Het hoge percentage struikhei wijst op de aanwezigheid van een (droge) heidevegetatie in de omgeving. Heidegebied ontstond door het kappen van bos en beweiding van de arme zandgronden. In de omgeving van de waterput is weinig bos aanwezig. Op de natte standplaatsen in de omgeving komt els voor. Hazelaars komt voor op een hoger gelegen droger plaats. Hazelaars komen voor op open plekken in bossen of aan bosranden. Van de hazelaar werden niet alleen de (hazel)noten verzameld om te eten. De takken van de hazelaar zijn soepel en recht en daarom zeer geschikt voor het maken van gereedschap, vlechtwerk of erfafscheiding. Daarnaast kwamen eik, beuk berk, haagbeuk en linde voor.

In de waterput is stuifmeel van rogge, granen-type en hennep aangetroffen. Het meeste stuifmeel is afkomstig van rogge. Rogge wordt vanaf de Vroege Middeleeuwen verbouwd op de arme zandgronden. Het zal ongetwijfeld in de omgeving zijn verbouwd. De verkoolde fragmenten van rogge wijzen tevens op de verwerking van rogge in de omgeving van de waterput. Van hennep is stuifmeel aanwezig in de waterput. Vermoedelijk werd dit in de buurt van de waterput geteeld. Uit historisch onderzoek blijkt dat in de Late Middeleeuwen bij vrijwel iedere boerderij vroeger hennep werd verbouwd voor het maken van touw (bijv. voor het stallen van vee) en textiel. Daarbij werden de zaden van hennep als geneesmiddel gebruikt en uit de zaden kon olie geperst worden.


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Overpelt Nolimpark [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/979960 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.