Tijdens de opgravingen werd vermoedelijk slechts een deel van een woonerf, dat zich mogelijk nog verder naar het noordenoosten uitstrekt, aangesneden. Op basis van het vondstmateriaal kunnen de aangetroffen structuren gedateerd worden in de overgangsperiode van de late bronstijd naar de vroege ijzertijd, ca. 900-700 v.Chr. De nederzetting bevat in elk geval een zespalig, éénschepig bijgebouw van ca. 5,5 bij 2,5m (13,75m²), vier vierpostenspiekers van 1,5 tot 2,5 bij 1,5 tot 2,5 (2,25m² tot 6,25m²), een erfgreppel, een palenrij en een waterkuil. De gebouwstructuren zijn sterk geclusterd ten oosten van de westelijke erfafbakening (erfgreppel S2). Een grote hoeveelheid handgevormd aardewerk werd aangetroffen, voornamelijk geconcentreerd in de waterkuil (77,3%) en erfgreppel (14,9%). De site werd na opgave niet langer bewoond en bedekt onder twee opeenvolgende ploeglaagniveaus.