waarneming

Kerkhove Stuw werkput 1

archeologisch element
ID
979480
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/979480

Beschrijving

Opgraving naar aanleiding van de bouw van een nieuwe stuw te Kerkhove. Er werden bij de opgraving 2 werkputten aangelegd. Bij de opgravingen werden 16 geomorfologische fases onderscheiden te dateren van het Weichseliaan tot nu. In totaal werden op 50 geselecteerde stalen bodemanalyses uitgevoerd en 24 slijpplaten werden in detail bestudeerd. Waar klastisch materiaal voorkomt, werden op dezelfde niveaus als voor pollen ook diatomeeën monsters genomen. Het veen werd niet bemonsterd omdat dit te basische is voor de bewaring van diatomeeën. Niet alle oversnijdingen tussen de verschillende grachten werden onderzocht door middel van coupes vanwege de aard van de sporen in het vlak.

De opgravingen te Kerkhove ‘Stuw’ hebben twee belangrijke archeologische niveaus aan het licht gebracht. In de top van het veen bleken vooral Gallo-Romeinse relicten aanwezig terwijl de top van de dieperliggende oeverwal vooral prehistorische resten heeft opgeleverd. Beide niveaus genieten een uitzonderlijke ruimtelijke bewaring van de archeologische resten dankzij de latere afdekking met respectievelijk alluviale klei, en veen.

Het grondplan van deze werkput ( vlak één ) toont de centrale gracht met haar aftakkingen. Opvallend is dat het merendeel van de aftakkingen jonger zijn dan de centrale grachten en deze dus oversnijden. In vlak twee, drie, vier en vijf van deze werkput werden nieuwe grachten waargenomen die deel waren van hetzelfde drainagesysteem. In werkput één werden ook 56490 lithische artefacten gevonden wat de meerderheid van de totale aangetroffen lithische vondsten op de site bevat, deze zijn uitvoerig beschreven maar niet individueel gedateerd. in totaal bevonden vijftien van de zeventien lithisch materiaalconcentraties zich in deze werkput.

Deze concentraties bevatten aanwijzingen voor menselijke activiteiten vanaf het vroege-mesolithicum, Vanaf het laat-mesolithicum trad er een vernatting op van het gebied en de oeverwal. Desondanks bleven laatmesolithische bewoners zich op de oeverwal begeven, wellicht om er te jagen. De mesolithische resten moeten altijd gezien worden als resten van haardplaatsen. Er werden geen sporen gevonden die aan het neolithicum konden worden toegeschreven in werkput 1.

De sporen uit de Romeinse periode waren voornamelijk afkomstig van Gallo-Romeinse grachten die vermoedelijk dienden om het gebied te draineren in functie van de aanleg van akker- en/of weilanden, en restanten van een Romeins wegtracé.

Deze put werd zowel micromorfologisch als bodemkundig het meest bestudeerd vanwege de uitzonderlijke lengte, haaks op de oude Scheldegeul en de aanwezige sedimentologische, pedologische en archeologische eenheden. De waardering leverde in geen van de onderzochte stalen diatomeeën op. Binnen de transecten waren er in de wanden weinig plaatsen met veel mollusken zichtbaar aanwezig. De belangrijkste concentraties bevonden zich in de gelaagde slit (eenheid III) onder het dikke veenpakket. Dit werd dan ook bemonsterd. Een andere concentratie was er plaatselijk in de compacte kleilaag (eenheid XII ), afgezet na de Romeinse periode.


Auteurs: Sergant, Joris
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: GATE; Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Laatmesolithische vondsten

Datering: laatmesolithicum, vroegneolithicum
Typologie: haardplaatsen, wapens en munitie, werktuigen
Context: alluviale vlakten, oeverwallen, veenafzettingen
Materiaal: biologisch materiaal, lithisch materiaal, plantaardig materiaal, tand, vuursteen
Thema: Sites en sitecomplexen uit het finaalpaleolithicum en mesolithicum
Gebeurtenis:

Beschrijving:
Tegen het einde van het laat-mesolithicum moet de oeverwal van werkput 1 vrijwel volledig veranderd zijn in een moerassige omgeving. De vondst van meerdere trapezia verspreid over deze werkput leert ons evenwel dat de laat-mesolithische bewoners zich ook in de moerassige delen van het landschap hebben begeven, wellicht om er te jagen. In deze context is het ook interessant om te vermelden dat er een M1 tand van een everzwijn/varken gevonden werd, dat gedateerd kan worden op 7250-7010 cal BP wat binnen de marges van de laatste fase van het laat-mesolithicum en het vroeg-neolithicum valt. Dit wordt bevestigd door de datering van verkoolde hazelnootschelpen en de aangetroffen lithische resten. De vuursteenvondsten uit deze periode beperken zich voornamelijk tot pijlpunten.

Middenmesolithische occupatie

Datering: middenmesolithicum
Typologie: haardplaatsen, jachtobjecten, wapens en munitie, werktuigen
Context: alluviale vlakten, oeverwallen, veenafzettingen
Materiaal: bot (dierlijk), lithisch materiaal, vuursteen
Thema: Sites en sitecomplexen uit het finaalpaleolithicum en mesolithicum
Gebeurtenis:

Beschrijving:
Vergeleken met het vroeg-mesolithicum is het midden-mesolithicum minder goed vertegenwoordigd met slechts drie artefactenconcentraties. Dit heeft mogelijk te maken met het feit dat deze clusters aan de westelijke rand van WP1 gelegen zijn, en de kans dus heel reëel is dat de midden-mesolithische sector slechts gedeeltelijk is onderzocht en bijgevolg deels buiten de werkput valt. Topografisch lijken de middenmesolithische concentraties zich iets hoger te bevinden dan de meeste vroegmesolithische clusters, wat erop kan wijzen dat de vernatting van de oeverwal al van start was gegaan. Toch komen ook meer naar het noorden op de lagere delen van de oeverwal middenmesolithische vondsten voor, zij het onder de vorm van verspreide vondsten of kleine diffuse clusters van microlieten; deze laatste zijn misschien de schamele resten van kortstondige jachtactiviteiten (kill-butcher sites) of plaatsen waar binnengebrachte prooien een eerste bewerking ondergingen (villen, versnijden, …).
Er was dierlijk bot aanwezig in de vorm van diverse soorten van zoogdieren. De belangrijkste midden-mesolithische contexten bevinden zich in het westen van de site.

Romeinse grachten en wegtracé

Datering: Romeinse tijd
Typologie: administratiegebouwen, akkerlanden, bouwmaterialen, grachten (infrastructuur), mansiones, ontwateringsgrachten, palissaden, vaatwerk, wegen, weilanden
Context: alluviale vlakten, oeverwallen, veenafzettingen
Soort: Quercus
Materiaal: aardewerk, bot (dierlijk), Doornikse kalksteen, hout, lithisch materiaal, plantaardig materiaal
Thema: Romeinse wegen
Gebeurtenis:

Beschrijving:
In beide werkputten zijn verschillende grachten aangetroffen die op basis van enkele koolstofdateringen tot de periode van een nabijgelegen mansio toegeschreven kunnen worden. Een mansio, een grote baanpost, is een regionaal administratief en logistiek centrum dat meestal op de kruising van land- en waterwegen werd opgetrokken. De mansio in kwestie bevond zich op de droge oever van de Waarmaardse Kouter.

Het betreft hier vier grachten, drie greppels, één houten structuur en een aantal natuurlijke sporen. Het opgravingsvlak wordt doorsneden door een lange gracht met zuidwest-noordoost oriëntatie, parallel met de loop van de huidige Schelde. Deze gracht wordt onderbroken door twee parallelle grachten die in noordwest-zuidoostelijke richting lopen. Deze twee grachten maken samen met de houten structuur deel uit van een Romeinse weg en werden vermoedelijk aangelegd om het veengebied te draineren in functie van de aanleg van akker- en/of weilanden en een weg. µ

Deze weg situeert zich in het noordoostelijke deel van werkput één was opgebouwd uit twee parallelle ontwateringsgrachten met noordwest- zuidoost oriëntatie en een tussenafstand van ca. 8,2 m. wat erop duidt dat het een hoofdweg betreft, mogelijk een onderdeel van de hoofdweg tussen Bavay en Aardenburg. Dankzij de goede bewaring van het wegtracé in WP1 is een verregaande reconstructie mogelijk. Een deel van de weg was onder ander opgebouwd met bouwmateriaal. Centraal in het wegtracé werd een kleine depressie aangetroffen waarin drie gerecupereerde balken en een plank in eikenhout waren aangebracht; het geheel bleek achteraf afgedekt met bussels takken en twijgen. Wellicht betreft het hier een herstelling van een deel van de weg. De vulling van de drainagegrachten langs de weg leverden naast ceramisch ( tegulae, terra sigillata, terra nigra, zeepwaar) en lithisch materiaal ( onder andere Doornikse kalksteen ) ook plantaardige ( houten planken, palen, staakjes en balken ) en dierlijke resten ( botten ) die bijkomende informatie over het gebruik van de weg kunnen bieden.
In eenheid XII komen sporadisch kleine onbepaalde fragmenten bouwmateriaal voor als losse vondsten.
Behoudens de Romeinse weg en de flankerende grachten zijn er nog enkele andere sporen geregistreerd. Meer specifiek drie greppels met quasi parallelle noordoost-zuidwest oriëntatie.

Het vondstenmateriaal was vooral geconcentreerd rond de houten constructie van die bij de weg gelegen was en bestond in hoofdzaak uit brokstukken Doornikse kalksteen, bouwceramiek en in mindere mate vaatwerk en overbrand dierlijk bot.

Vroegmesolithische occupatie

Datering: boreaal, vroegmesolithicum
Typologie: haardplaatsen, wapens en munitie, werktuigen
Context: alluviale vlakten, oeverwallen, veenafzettingen, bossen, , rivieren
Materiaal: bot (dierlijk), lithisch materiaal, schelp, vuursteen
Thema: Sites en sitecomplexen uit het finaalpaleolithicum en mesolithicum
Gebeurtenis:

Beschrijving:
Op basis van een reeks van 18 koolstofdateringen uitgevoerd vooral op verkoolde hazelnootschelpen en in mindere mate op onverbrand dierlijk bot, kan de vroegste bewoning op de oeverwal van Kerkhove gesitueerd worden aan het begin van het boreaal, meer bepaald vanaf 10.733-10.430 cal BP (95,4% probabiliteit). Het zwaartepunt van de mesolithische bewoning bevond zich in werkput één. Het paleoecologisch onderzoek heeft aangetoond dat de oeverwal op dat moment begroeid was met een relatief dicht en droog bos met vooral den en hazelaar, aan weerzijden geflankeerd door moerassige oevers met veel varens (westelijke oever) en mattenbiezen (oostelijke oever). Het debiet van de Schelde was al behoorlijk afgenomen, waardoor het water slechts traag stroomde en organische resten zich op de bodem van de riviergeul begonnen te accumuleren. Het merendeel van de aangetroffen concentraties lithisch materiaal kan toegeschreven worden aan het vroegmesolithicum, op de site gedateerd tussen 10.733/10.430 cal BP en 9817/9377 cal BP. Deze concentraties komen in WP1 over de volledige oeverwal voor. Er was dierlijk bot aanwezig in de vorm van diverse soorten van zoogdieren.


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kerkhove Stuw werkput 1 [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/979480 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.