Inhoudelijk thema

Duitse militaire begraafplaatsen

ID
17274
URI
https://id.erfgoed.net/themas/17274

Beschrijving

In Vlaanderen zijn er vier grote Duitse verzamelbegraafplaatsen met militaire doden uit de Eerste Wereldoorlog terug te vinden, naast een grote verzamelbegraafplaats met Duitse doden uit de Tweede Wereldoorlog. Ze worden beheerd door de ‘Volksbund Deutsche Kriegsgräberstätten’.

'Kriegsgräberstätten' uit de Eerste Wereldoorlog

Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog zouden er een duizendtal ‘Kriegsgräberstätten’ in Vlaanderen aangelegd zijn. Direct na de oorlog werden er vele kleine begraafplaatsen samengebracht. In de eerste helft van de jaren 1930 volgde een nieuwe concentratiegolf, toen bleek dat de Belgische overheid eerder weigerachtig stond om aan de Duitsers al te veel grond af te staan. In West-Vlaanderen, de provincie met het hoogste aantal Duitse begraafplaatsen, waren er tegen 1935 reeds 375 begraafplaatsen opgeheven, naast 28 begraafplaatsen die niet meer gelokaliseerd konden worden. In deze provincie konden er in 1935 nog 77 ‘Kriegsgräberstätten’ geteld worden: 66 ‘Ehrenfriedhöfe’, 6 ereperken op gemeentelijke begraafplaatsen en 5 gemeentelijke begraafplaatsen waar minder dan 10 Duitsers verspreid begraven lagen. Duitse graven op Britse militaire begraafplaatsen zijn niet in deze cijfers opgenomen.

Tot 1926 werd de zorg voor de Duitse begraafplaatsen en de ontgravingen waargenomen door de Belgische Dienst voor Oorlogsgraven (‘Office des Sépultures Militaires’). Op 6 maart 1926 werd een overeenkomst gesloten tussen de Belgische en Duitse staat: de Duitse staat zou de kosten en de verantwoordelijkheid voor de aanleg en zorg van de begraafplaatsen op zich nemen, terwijl de Belgische Dienst Oorlogsgraven zou blijven instaan voor ontgravingen. De ‘Amtlicher Deutscher Gräberdienst’ richtte alle Duitse begraafplaatsen in, behalve de Duitse begraafplaatsen van Roeselare De Ruiter en Langemark-Nord die door Robert Tischler werden aangelegd. Tischler werkte voor de ‘Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge’, een stichting die na de oorlog ontstaan was uit talrijke oud-strijdersverenigingen en bijna volledig met private gelden werd gefinancierd.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog

In 1940-’44, onder de Duitse bezetting, werd het onderhoud van de Duitse begraafplaatsen in België waargenomen door de ‘Amtlicher Deutscher Gräberdienst’, terwijl de kosten voor rekening van het bezette land waren. Vanaf 10 november 1944 vertrouwde het Belgische ministerie voor Binnenlandse Zaken het onderhoud toe aan de organisatie ‘Nos Tombes / Onze Graven’ en ‘Souvenir Belge’ (later het Rode Kruis). De Duitse begraafplaatsen kregen het hard te verduren, niet alleen door het massaal vermolmen of verrotten van de houten kruisjes. In de barre oorlogswinter ’44-’45 werden vele houten kruisjes door omwonenden gestolen en aangewend als brandhout. In Menen moesten ook de bomen op de begraafplaats er aan geloven. De verrotte of gestolen kruisjes werden door de Belgische regering vervangen door betonnen kruisen met een lichte kleur, die fel afstaken tegenover de overgebleven donkerkleurige houten kruisjes.

Na de Tweede Wereldoorlog

Vanaf het begin van de jaren 1950 begon België aan te dringen op een nieuwe overeenkomst met Duitsland, waarbij de kosten die België had moeten betalen tijdens de Tweede Wereldoorlog, zouden terugbetaald worden. Om druk uit te oefenen, werden de nodige onderhoudswerken gestaakt. De druk werd nog verhoogd toen er vanaf 1 januari 1952 geen bezoekers meer op de Duitse begraafplaatsen toegelaten werden. Dit leidde uiteindelijk tot een nieuwe overeenkomst op 28 mei 1954 (met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 1954): Duitsland betaalde de Belgische staat 18 miljoen Belgische frank voor de geleden kosten. Bovendien werd het onderhoud opnieuw door de Duitse regering waargenomen. Deze opdracht werd toevertrouwd aan de ‘Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge’ (V.D.K.).

Uit financiële overwegingen werd er voor gekozen om de ongeveer honderd resterende, louter Duitse begraafplaatsen uit de Eerste Wereldoorlog samen te voegen tot vier grote verzamelbegraafplaatsen: Menen-Wald, Langemark-Nord, Hooglede-Ost en Vladslo-Praatbos. De Belgische staat stelde onder meer kosteloos grond ter beschikking voor de uitbouw van deze vier begraafplaatsen. Tussen 1955 en 1957 werden er door de V.D.K. 111.334 Duitse en 578 Franse militaire doden herbegraven. De heraanleg van de vier begraafplaatsen gebeurde door het ‘Baubüro’ van de V.D.K. onder leiding van Robert Tischler. De werken werden in 1960 afgesloten.

Nadien zouden er nog enkele veranderingen doorgevoerd worden, zoals het vervangen van de graftekens door liggende granieten grafstenen op de vier begraafplaatsen in de jaren 1970. Op enkele begraafplaatsen werden nog grondiger ingrepen uitgevoerd, zoals de aanplanting van Vladslo, waar men zou overstappen van het type ‘blühender Gräberfeld’ naar ‘Rasenfriedhof’ (zie verder). Dit gebeurde onder leiding van Georg Fischbacher, de opvolger van de overleden Tischler.

Maar ook de Tweede Wereldoorlog had in België een triestige balans aan militaire doden opgeleverd, vooral tijdens de herfst en winter van 1944/’45. Deze Duitse graven werden na de oorlog geconcentreerd op twee verzamelbegraafplaatsen: op de heide van Lommel, waar bijna 40.000 Duitsers begraven werden en op een kleinere begraafplaats bij Recogne-Bastogne, waar ongeveer 6.800 Duitsers begraven zijn. Na een eerste inrichting door Belgische diensten, die er onder meer betonnen grafkruisen plaatsten, zou ook hier de V.D.K. instaan voor de verdere aanleg en het onderhoud van de begraafplaats. Voor de gigantische werken die in Lommel moesten uitgevoerd worden, deed de V.D.K. een beroep op jongeren, wat aan de basis lag voor de internationale jongerenwerking ‘Arbeit für den Frieden’.

De ‘Kult um den gefallenen Soldaten’

Volgens onderzoekster Anette Freytag moet de vormgeving van de Duitse militaire begraafplaatsen in de eerste plaats gelezen worden als een onderdeel in het verwerkingsproces van het oorlogstrauma tijdens het interbellum. Na de oorlog drong de noodzaak zich op om zin te geven aan die afschuwelijke ervaringen aan het front en aan het nooit gezien aantal jongemannen die er hun leven gelaten hadden.

Deze betekenisgeving wordt de ‘Kult um den gefallenen Soldaten’ genoemd: de mythe van de jonge, vrijwillige soldaten die vrolijk, moedig en bijzonder patriottisch hun leven offerden op het altaar van het vaderland (zoals de zogenaamde ‘Langemarck-mythe’) vereiste dat het leven en de dood van de soldaten diende vereerd te worden. De offerdood van de soldaten werd bovendien graag vergeleken met het lijden van Christus en de soldaten werden gelijkgesteld met heiligen.

Opmerkelijk in deze ‘Kult’ is ook de nadruk op de verbondenheid tussen de doden onderling, hun broederlijke gemeenschap. Ze dienen als voorbeeld voor de levenden. Zodoende wordt een verband gecreëerd tussen de doden – hun offerdood voor het vaderland en hun aansluitende verrijzenis – en de levenden, die uit het kameraadschap van de doden een morele kracht voor hun eigen leven en voor hun nieuwe kameraadschap zouden moeten trekken. De verering van de dood op het slagveld kon trouwens aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog de angst bij de nieuwe lichting jonge soldaten verzachten.

Kenmerken van de Duitse militaire begraafplaatsen

De ‘Kult um den gefallenen Soldaten’ vormde het uitgangspunt voor de aanleg van de Duitse militaire begraafplaatsen. Criteria voor de inrichting van deze begraafplaatsen werden reeds vanaf 1916 bediscussieerd. De belangrijkste elementen worden hier aangehaald.

Omgeving en natuur spelen een fundamentele rol in de aanleg van de begraafplaatsen. Een begraafplaats moet steeds in harmonie met de omgevende natuur ontworpen zijn, dit als uiting van de verbondenheid van de Duitse ziel met de natuur. Door natuurervaringen kan de soldatendood bovendien in een mythische, tijdloze sfeer gebracht worden en kan de eventuele gedachte aan de wreedheid van de dood verzacht worden.

Door het gebruik van zogenaamde Duitse materialen zoals Weserzandsteen en zogenaamde Duitse boom- en plantsoorten zoals eiken en heidekruid wordt gepoogd een stuk van het landschap van de ‘Heimat’ in te voeren in het vreemde land, waar de soldaten gevallen zijn. Een bijzonder kenmerk van de Duitse begraafplaatsen is de aanplanting met bomen, naar het concept van ‘Waldfriedhöfe’ of ‘Parkfriedhöfe’, waardoor de dood als een natuurlijk proces in worden en vergaan van de natuur voorgesteld wordt en dus troost kan bieden.

In 1915 ontstond trouwens een specifieke vorm van gedenkteken voor de omgekomen soldaat, naar het idee van de Duitse landschapsarchitect Willy Lange (1864-1941): de ‘Heldenhaine’. Iedere dode wordt gesymboliseerd door een eik, de zogenaamde ‘oerduitse’ boom. In deze ‘Haine’ (‘der Hain’ = bos, woud) in Duitsland werden sportfeesten of christelijke feesten georganiseerd. Echte ‘Heldenhaine’ werden in Vlaanderen niet aangelegd, maar de massale aanplanting van eiken op de begraafplaats van Langemark tussen 1930 en 1932 verwijst er naar.

Doorgaans werden de Duitse begraafplaatsen bij hun eerste aanleg als ‘Rasenfriedhof’ (‘der Rasen’ = grasveld) geconcipieerd, waarop bomen aangeplant werden. Bij de heraanleg na de overeenkomst van 1954 werden de begraafplaatsen van Hooglede en Vladslo aangelegd als ‘blühende Gräberfeldes’, terwijl Langemark en Menen ‘Rasenfriedhöfe’ bleven. Vladslo zou in de jaren ’70 opnieuw heraangelegd worden als ‘Rasenfriedhof’.

De kameraadschap tussen de soldaten wordt door de eenheid in de graftekens en de zeer eenvoudige uitvoering van de begraafplaats tot uitdrukking gebracht. In plaats van de term ‘massagraf’ te hanteren, heeft men het trouwens liever over ‘Kameradengrab’.

Opschriften, beelden of sculpturen dienen om de verbondenheid tussen de levenden en de doden voor te stellen, evenals om te verwijzen naar het christelijke geloof. Christelijke symboliek wordt aangewend om de gruwelijke en zinloze soldatendood te vergelijken met het lijden van Christus. Door hun offerdood voor het vaderland komen ze in de hemel terecht.

Universele treurnis en rouw kunnen ook tot uitdrukking gebracht worden door beeldengroepen, zoals in Vladslo (Käthe Kollwitz) en Langemark (Emil Krieger) het geval is.

Opmerkelijk is dat vele principes die terug te voeren zijn naar de tijdsgeest van de jaren ‘30, ook in de jaren ’50 nog zouden toegepast worden, zodat ze vandaag de dag nog steeds terug te vinden zijn.

Duitse militaire begraafplaatsen in Vlaanderen

In België liggen er ongeveer 181.000 Duitsers begraven: 135.000 Duitse doden uit de Eerste Wereldoorlog en 46.000 Duitse doden uit de Tweede Wereldoorlog. Het merendeel van de Duitse doden ligt in Vlaanderen begraven: ongeveer 126.000 Duitsers uit de Eerste Wereldoorlog en 39.000 Duitsers uit de Tweede Wereldoorlog.

De 126.000 Duitse doden uit de Eerste Wereldoorlog liggen begraven op vier grote Duitse verzamelbegraafplaatsen: Menen, Langemark, Vladslo en Hooglede. De andere 9.000 Duitse doden uit de Eerste Wereldoorlog liggen verspreid over Britse begraafplaatsen, op gemengde begraafplaatsen zoals Frans-Duitse begraafplaatsen of op ereperken. Zo zijn er in Wallonië een vijftiental gemengde begraafplaatsen of (grotere) Duitse ereperken terug te vinden.

De Duitse doden uit de Tweede Wereldoorlog liggen op twee begraafplaatsen begraven: Lommel en Recogne-Bastogne. Op de Duitse verzamelbegraafplaats van Lommel liggen ongeveer 39.000 Duitsers begraven, in Recogne-Bastogne bijna 7.000 Duitsers.

  • FREYTAG A. 2006: Die Deutschen Soldatenfriedhöfe in Flandern. Duitse militaire begraafplaatsen. Studie für das Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, Brussel/Zürich, onuitgegeven studie door het Büro ville.jardin.paysage.
  • BOSTYN F. 2006: Im Leben ein Feind, im Tode vereint, in: Open Monumentendag. 10 september 2006. Thema ‘Import-Export’ in de zuidelijke Westhoek (brochure).
  • CHIELENS P. 2004: The End of a War. Het Einde van een Oorlog, onuitgegeven document naar aanleiding van het colloquium Living with history (3/9/2004).
  • CELIS M. 2002: Zonnebeke (Passendale), Tyne Cot New British Cemetery. Langemark, Duitse militaire begraafplaats. Cries and Whispers, in: BUYLE M. e.a., De beeldentaal van symbolen, M&L Cahier.
  • CHIELENS P., DECOODT H. & DENDOOVEN D. 2006: De laatste getuige. Het oorlogslandschap van de Westhoek,
  • KAMMERER W. 2001: Deutsche Kriegsgräberstätten im Westen und Afrika, Asien, Nord- und Südamerika, Australien. Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge e.V. Arbeit für den Frieden,
  • WOLSCHKE-BULMAHN J. 1997: Nature and ideology. Natural Garden Design in the Twentieth Century, in: Dumbarton Oaks Colloquium on the history of landscape architecture, volume 18. Dumbarton Oaks.

Bron: Onroerend erfgoed, Duitse militaire begraafplaatsen in Vlaanderen, criterianota horend bij de beschermingsdossiers (DECOODT H., 2009).
Auteurs: Decoodt, Hannelore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Bekijk gerelateerde erfgoedobjecten

Sint Andriesstraat (Koekelare)
Gedenkzuil voor het 74ste Duitse Landwehr-Infanterie-Regiment en grafsteen voor E. Lehmann, beiden opgericht tijdens de Eerste Wereldoorlog.


Brugseweg (Langemark-Poelkapelle)
De voormalige Duitse begraafplaats, nu een speelplein geworden, is gelegen langs de Brugseweg, ter hoogte van huisnummer 118, nauwelijks 100 meter ten zuidwesten van het gedenkteken voor Guynemer, in het centrum van Poelkapelle.


Houtlandstraat (Diksmuide)
Duitse militaire begraafplaats bij het Praatbos in Vladslo (Diksmuide), aangelegd naar aanleiding van de Eerste Wereldoorlog, naar ontwerp van Robert Tischler en Georg Fischbacher. Op deze begraafplaats staat de beeldengroep Treurend Ouderpaar van Käthe Kollwitz.


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Duitse militaire begraafplaatsen [online], https://id.erfgoed.net/themas/17274 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.