Geografisch thema

Kanton Puurs

ID
16223
URI
https://id.erfgoed.net/themas/16223

Beschrijving

ALGEMENE SITUERING

Het kieskanton Puurs van het arrondissement Mechelen, beslaat het zuidwestelijke deel van de provincie Antwerpen met de Rupel en de Schelde als noordelijke en westelijke grenzen. Ten zuiden sluit het kanton aan bij de provincies Brabant en Oost-Vlaanderen, ten oosten bij het kanton Mechelen. Het gebied wordt ten oosten begrensd door de "rechte" beeldbepalende A12 Antwerpen - Brussel. Het kanton omvat de gemeenten Puurs, Bornem en Sint-Amands.

Puurs met Breendonk, Liezele, Ruisbroek en de Scheldegemeenten Bornem met Hingene, Mariekerke, Weert en Sint-Amands met Oppuurs, Lippelo behoren tot het attractieve Klein-Brabant, bezongen door de vermaarde dichter Emile Verhaeren. De bevaarbare waterwegen de Schelde, de Rupel en de Vliet hadden een grote impact op de geschiedenis en de bebouwing van het gebied. Bornem en Puurs vertonen het meest verstedelijkte karakter in de regio, waar sinds de jaren 1960 een intense industrialisatiepolitiek werd gevoerd door de inplanting van industrieterreinen aan de Rijksweg Breendonk-Temse/Sint-Niklaas (1955). De bebouwing vertoont trouwens een vrij heterogeen karakter met naast de industriezones en het verstedelijkte Bornem, kleinere verspreide woonkernen in een natuurlijk en ruraal landschap. Toeristisch gezien is het polderland van Bornem, Hingene, Weert, Mariekerke en Sint-Amands met de Scheldedijken en het erbij horende rivierenlandschap zeer aantrekkelijk.

LANDSCHAPSTYPERING

Klein-Brabant, één van de laagst gelegen gebieden van België, heeft een grote verscheidenheid van bodemtypes samengesteld uit zand en klei, die door de diverse gebruiksvormen leidden tot het ontstaan van vele landschappen en biotopen: een zoetwatergetijdengebied, beemden, bossen, heide en vlasrootputten. Het zoetwatertijdengebied langs de Schelde heeft een vegetatie van riet en wilgenvloedbossen. De beemden liggen in de natuurlijke overstromingsgebieden van de beken zoals de Vliet en de Molenbeek of in de depressies zoals het Breeven en de Moeren; de populierenaanplantingen verdringen hier steeds meer het vroegere landschap met hooi- en graaslanden. De meeste bossen van Klein-Brabant zijn aangeplant, de monoculturen van canadapopulieren, onder meer rond de kastelen van Bornem en Lippelo, vervangen deels de natuurlijke moerasbossen met elzen, wilgen, abelen, essen, eiken en een weelderige ondergroei van varens, mossen, zeggen en moeraskruiden.

In het natuurreservaat "Spierbroek" (Scheldevallei) worden populierenbossen omgevormd tot natuurlijk bos door een spontane evolutie en door het aanplanten van streekeigen boomsoorten. In de hoge stuifzandrug die de Scheldevallei afsluit verwijzen vooral de "heide"-plaatsnamen naar de vroegere heidegebieden die thans worden ingenomen door woon-, landbouw- en bosbouwgebied. Voor het natuurgebied "de Planterijen" daarentegen werd een beheersplan opgesteld dat voorziet in het herstel van een kleinschalig heidegebied. De vlasrootputten te Bornem en te Sint-Amands getuigen nog van de eertijds bloeiende vlasteelt die bleef bestaan tot aan de Eerste Wereldoorlog. Daarnaast is er de aanwezigheid van vele vijvers of "wielen", meestal ontstaan door de talrijke dijkbreuken en overstromingen die de streek teisterden in de loop van de geschiedenis.

Qua reliëf kunnen we stellen dat aan de rivieren, gemiddeld 1 meter boven het zeepeil, de polders en broeklanden liggen; van Mariekerke over Bornem en Hingene tot Wintamkouter sluit hierbij een duinenrug aan van 7 tot 11 meter. Achter deze berm volgen enkele lage gebieden met onder meer het Breeven, het Mansbroek en het Moer op Klein-Mechelen, die afwateren naar de Vliet. Aan de overzijde van deze waterloop stijgt de bodem tot 7 meter in Puurs-centrum en Overheide en tot 8 meter in Liezele, om daarna terug te dalen naar de Molenbeek. Op de rechteroever van deze beek ligt het Moer van Coolhem (2 meter) en vervolgens is er naar het zuiden toe opnieuw een stijging tot 9 meter op de Hoge Heide in Liezele en in Breendonk.

De streek van Bornem en Puurs was tot het midden van de eeuw een geïsoleerd gebied dat niet deelnam aan de economische activiteiten van de provincie. Sint-Amands aan de Schelde kende van in de middeleeuwen een bloeiende handelsactiviteit met de transit van goederen vanuit Artesië, Henegouwen en Brabant; in het midden van de zestiende eeuw nam het kanaal van Willebroek gedeeltelijk deze handelsfunctie over. Aanvankelijk was vlas de enige nijverheidsplant totdat, rond het midden van de negentiende eeuw, de wilgenwijm of wis opkwam als vlechtmateriaal. Na de teloorgang van de mandenmakerij in de jaren 1950, werd dit hinterland ontsloten door de aanleg van de Rijksweg Breendonk-Sint-Niklaas en de inplanting van industrieterreinen.

Naast veeteelt, is er een beeldbepalende aanwezigheid van gemengde land- en tuinbouwuitbatingen. Vooral de aspergeteelt, die vanaf 1885 in deze streek de vlaswinning verdrong, is gekend maar wordt de laatste decennia geëvenaard door de kweek van bloemkool en andere groenten. Onmiddellijk ten oosten te Ruisbroek, Puurs en Liezele ziet men grote, intensief bewerkte landbouwpercelen. Aan de Vliet en de Molenbeek liggen broeken, natuurlijke weilanden.

De bodem binnen de oude Scheldearm, in het westen van het "Land van Bornem", is zeer waterrijk. In dit gebied liggen polders die slechts hier en daar in ontginning genomen werden als weiland en voor de wissenteelt; de bevolking leefde hier eeuwenlang van visvangst, manden- en klompenmakerij.

HISTORISCHE ACHTERGROND

Prehistorische vondsten in Bornem en Breendonk wijzen op een vroege bewoning van het gebied.

Bij de verovering van onze gewesten door de Romeinen in de eerste eeuw voor Christus, behoorde het zuidelijk deel van de huidige provincie Antwerpen tot de "civitas Nerviorum", het gebied van de Nerviërs. Sporen van de Romeinse overheersing werden gevonden in de hele regio: Ruisbroek, Bornem, Hingene, Wintam, Mariekerke, Breendonk, Sint-Amands. Vermoedelijk lagen de nederzettingen aan de wegen naar oversteekplaatsen. Volgens J. Verbesselt speelde de Rupeloversteek te Hellegat/Ruisbroek van in de Romeinse tijd tot bij het ontstaan van Klein-Willebroek in het midden van de zestiende eeuw een zeer belangrijke rol. In het hele gebied waren de oversteek- en/of aanlegplaatsen op beken en rivieren trouwens van groot belang bij het ontstaan en de verdere geschiedenis van de bewoningskernen: Bornem, Wintam, Eikevliet, Kalfort, Sint-Amands en Lippelo.

Etymologische resten in lokale plaatsnamen wijzen op nederzettingen tijdens de Frankische periode zoals bijvoorbeeld Luipegem te Bornem, Liezele en Coolhem te Puurs (Pudersele), Kuitegem te Sint-Amands.

De Karolingische periode en de feodale machtsstrijd tussen Vlaanderen en Brabant bepaalden de "onsamenhangende" geschiedenis en de verschillende juridische en bestuurlijke statuten binnen het huidige kanton tot op het einde van het ancien regime.

Na een periode van wisselende overheersingen tijdens de negende en de tiende eeuw, kwamen het Land van Bornem en het Land van Dendermonde met Sint-Amands en Mariekerke uiteindelijk aan het graafschap Vlaanderen. Bornem en zijn fusiegemeenten bleven samen met Sint-Amands tot 1795 een deel van Vlaanderen, dat in 1384 een Bourgondisch en in 1482 een Habsburgs erfland werd.

Het oostelijke deel van het huidige kanton, met Puurs als centrum, behoorde van oudsher tot het hertogdom Brabant. Volgens J. Verbesselt was het een oorspronkelijk Karolingisch domein, dat in 814-815 door Lodewijk de Vrome aan de Rijksabdij van Cornelimunster bij Aken werd geschonken. In de elfde en het begin van de twaalfde eeuw traden de heren van Grimbergen, een tak van het Berthout-geslacht, op als lokale beschermers van de abdijrechten en verwierven zo de voogdij over het gebied als een erfelijk leenrecht. Tijdens de twaalfde en de dertiende eeuw was er een verbrokkeling van de gronden en kwam de hele periferie van het Cornelimunsterdomein in handen van de voogden en andere lokale heren. De centrale kern met Puurs kwam in 1278 in het bezit van de Sint-Bernardsabdij. Als oorspronkelijk bezit van een Rijksabdij en als schenking van de Roomse keizer behield Puurs ook onder het bestuur van de Sint-Bernardsabdij, gedurende het hele ancien regime een apart zelfstandig rechtsstatuut.

Op lokaal bestuurlijk vlak en voor de ontginning van de gronden speelden de prins-bisschoppen van Luik, verschillende abdijen zoals onder meer Sint-Bernards, Lobbes, Elnone, Affligem, Grimbergen en adellijke geslachten een belangrijke rol. In de middeleeuwen treedt in nagenoeg het hele gebied het geslacht Berthout naar voren, waarvan de leden vermoedelijk tijdens de invallen van de Noormannen de grondslag van hun macht verwierven als verdedigers, voogden en/of roofridders. Mogelijk gingen de versterkte schansen van Ruisbroek en Hingene terug tot deze strijd tegen de Vikings. In de elfde en de twaalfde eeuw bereikten de Berthouts het toppunt van hun macht met onder meer uitgestrekte bezittingen in de rivierendelta van Rupel, Nete, Dijle en Zenne. De economische en politieke machtsstrijd tussen de Berthouts en de hertogen van Brabant mondde uit in een nederlaag voor het geslacht met de verwoesting van hun burcht te Grimbergen (l142-1159) en de verbrokkeling van hun gebied als gevolg. Desondanks bleven hun erfgenamen en opvolgers zeer machtig in de Kempen, het Wavergebied en de rivierendelta. Naast talrijke bezittingen, behielden ze immers belangrijke inkomsten zoals de tolgelden op de rivieren, die van cruciaal belang waren voor de Brabantse handel.

Tijdens het Oostenrijkse bewind (1713-1794) werd het grondgebied der Zuidelijke Nederlanden in 1787 tijdelijk ingedeeld in negen kreitsen. In 1794 werd door de Franse overheersers (1794-1815) een nieuwe gebiedsindeling ingevoerd waardoor het hele gebied werd opgenomen in het Departement van de Twee Neten, een prefiguratie van de huidige provincie Antwerpen. Hierbij werd en het Land van Bornem en het Land van Sint-Amands losgemaakt van Vlaanderen en samen met Puurs en omgeving toegevoegd aan het arrondissement Mechelen. De Boerenkrijg, een gewapende opstand tegen de Fransen, op 12 oktober 1798 begonnen in Overmere, verplaatste zich over Klein-Brabant naar het Mechelse en de Kempen; één van de leiders van de "brigands" was Emmanuel-Benoit Rollier, een inwoner van Willebroek afkomstig uit Sint-Amands. Door zijn strategische ligging, bepaald door de aanwezigheid van meerdere waterlopen, had het hele gebied in de loop van de geschiedenis trouwens meermaals te lijden door oorlogsgeweld en de hiermee gepaard gaande vernielingen.

De term provincie Antwerpen werd voor het eerst officieel gebruikt in de periode van het Verenigd Koninkrijk (1815-1830). Bij de oprichting van België bleef het arrondissement Mechelen een deel van de provincie Antwerpen. Het oostelijk deel van Breendonk werd door de fusies van 1977 bij Willebroek gevoegd.

ARCHITECTUUR

MILITAIRE ARCHITECTUUR

De Rupel was van oudsher van groot strategisch belang voor Midden-België. Reeds ten tijde van de Romeinen moeten er vestingen bestaan hebben langsheen de rivier. Van de meerdere zogenaamde Rupelschansen, in de zestiende eeuw door de Spanjaarden opgericht als bolwerken tegen de Staatse troepen, zijn geen materiële resten bewaard in het bestudeerde gebied. Het Fort Sint-Margriet van 1566, aan de samenvloeiing met de Schelde, was ongetwijfeld de voornaamste schans. Te Ruisbroek werd in 1584 een schans opgericht nabij het Hellegatveer.

In het midden van de negentiende eeuw werd beslist Antwerpen om te vormen tot nationaal zwaartepunt van het Belgische verdedigingssysteem. Rond de stad werd een nieuwe omwalling gebouwd en een vooruitgeschoven gordel van acht forten als bijkomende beveiliging. Door de snelle ontwikkeling van de artillerie schoot dit verdedigingssysteem tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw reeds tekort. Er werd toen besloten de Vesting Antwerpen uit te breiden tot aan de Rupel-Netelijn, waar reeds enkele bruggenhoofdforten werden gebouwd in 1878. Op basis van de wet van 1906, waardoor voldoende kredieten vrijkwamen ter vervollediging van de Vesting, werden de oudere werken van 1878 op deze zogenaamde "Hoofdweerstandsstelling" gemoderniseerd en werden elf nieuwe forten gebouwd, waaronder het Fort van Liezele en het Fort van Bornem, evenals twaalf nieuwe schansen, waaronder in 1912 de Sint-Pietersburcht te Puurs en de schans van Kalfort. In principe was er om de vijf kilometer een fort met telkens een schans ertussen; de onmiddellijke omgeving werd uitgeroepen tot non-aedificandi-zone. De werken, gestart in 1907-1908, waren nog niet volledig voltooid bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Om militaire redenen werd de grotere omgeving van de forten in 1914, bij de inval van het Duitse leger, volledig verwoest. Nagenoeg heel de bebouwing van Liezele moest wijken, terwijl in Bornem de oude hoeven van het gehucht Boskant en Grootheide werden platgebrand. In 1917 bouwden de Duitsers tussen de Schelde en de Zenne honderdvijfentwintig bunkers.

Geleidelijk verloren de forten hun militaire betekenis; Fort van Bornem werd reeds ontmanteld tijdens de Eerste Wereldoorlog en is heden een recreatiegebied voor sportvissers; Fort van Liezele werd omwille van zijn wetenschappelijke waarde, door de aanwezigheid van een rijke flora, beschermd als landschap en ingericht met een dierenpark en een vleermuizenreservaat. De schans Sint-Pietersburcht werd in 1990 een recreatiedomein met speeltuin en cafetaria.

RELIGIEUZE ARCHITECTUUR
Kerken

De polychroom beschilderde crypte van de parochiekerk van Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Leodegarius van Bornem maakte deel uit van een Romaanse kerk, verbonden aan een abdij van reguliere kanunniken van Sint-Augustinus: ze klimt op tot de twaalfde eeuw en is wellicht de mooiste getuige van de Romaanse bouwkunst in de verre omtrek.

De Romaanse en gotische stijlrichtingen worden overigens geïllustreerd door de toren en het voormalige koor van de Sint-Stefanuskerk van Hingene, die werden geïntegreerd in de neogotische kerk naar ontwerp van J. Caluwaers van 1894, en de gotische toren van de Sint-Lambertuskerk van Hingene-Eikevliet. De natuurstenen delen van onder meer de torens van Sint-Stefaan te Lippelo, van parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw ten Hemelopgenomen te Mariekerke en van de Heilige Katharinakerk te Ruisbroek verwijzen, evenals een muurfragment met gedicht rondboogpoortje in de Sint-Pieterskerk van Puurs, naar een Romaanse oorsprong.

Doorlopende aanpassingen en uitbreidingen bepaalden het huidig uitzicht van de bedehuizen: de Sint-Pieterskerk van Puurs en de Sint-Amandus-kerk van Sint-Amands vertonen een harmonische eenheid van elementen uit diverse stijlperiodes, waarin vooral de gotiek, de renaissance en de barok toonaangevend zijn.

Het sobere zaalkerkje van Sint-Lambertuskerk te Eikevliet hoort, ondanks zijn gaaf bewaarde gotische toren, thuis in het classicisme. Ook de verbouwing van de Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Leodegariuskerk van Bornem naar ontwerp van Vuillaume (1828) dient hier te worden vermeld; tegelijkertijd werd het interieur van deze kerk aangepast aan de heersende "classicistische" smaak.

Na de afschaffing van de parochie Nattenhaasdonk in 1801 en de verdere teloorgang ten gevolge van een zware dijkbreuk in 1825, kreeg het hoger gelegen Wintam uiteindelijk toestemming voor de bouw van de Sint-Margarethakerk; ze werd opgetrokken in neoclassicistische stijl naar ontwerp van F. Drossaert en later grondig aangepast door J. Schadde.

Vanaf 1853 speelt deze provinciale bouwmeester een cruciale rol in de kerkenbouw. Zijn oeuvre, gaande van kleine verbouwingen van bestaande kerken tot drastische uitbreidingen en nieuwe bouw, is tot op heden beeldbepalend. Zo was hij verantwoordelijk voor de neogotische vergrotingen van de Heilige Katharinakerk van Ruisbroek in 1858-1859 en de Sint-Annakerk van Weert in 1859; in 1863-1864 ontwierp hij een neogotische mantel voor de oude witstenen toren van de Sint-Stefaan te Lippelo en in 1864-1865 verving hij de stenen torenspits van de Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Leodegariuskerk van Bornem door de huidige slanker aandoende, neogotische bekroning. Op het einde van zijn ambtstermijn werd hij belast met de vergroting van de Sint-Amanduskerk te Sint-Amands (1862-1868): hier koos hij voor een uitbreiding in een ingetogen, classicerende neobarokstijl, die aansloot bij de bestaande constructie. Hij poogde het geheel nog "stijlechter" te maken door het laat-zeventiende-eeuwse, gotische koor te vervangen door een half cirkelvormig. De formele kenmerken werden echter bewaard en de oude consoles zelfs gerecupereerd.

De oprichting van de nieuwe parochie Branst (1894-1895) en de schade veroorzaakt door de Eerste Wereldoorlog noopte tot het bouwen van nieuwe kerken, voornamelijk in neogotische stijl: Sint-Vincentius a Paulo te Branst (1898-1900, L. Blomme), Sint-Leonarduskerk te Breendonk (1922-1925, E. Careels), Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartkerk te Liezele (1923) en de parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw ten Hemelopgenomen te Mariekerke (1925, G. Careels), gelegen op het hoogste punt van de gemeente en omgeven door de Schelde.

De classicistische Sint-Johannes en Amanduskerk van Oppuurs onderging in 1959-1961 een drastische vergroting met modern transept naar ontwerp van Ch. Spiessens.

De bouwvallige neoromaanse Onze-Lieve-Vrouw ten Traankerk van Kalfort, naar ontwerp van J. Schadde van 1854-1856 werd gesloopt voor de bouw van de Onze-Lieve-Vrouw ten Traankerk van 1978-1979 naar ontwerp van L. De Boe.

Kapellen

De benaming van Klein-Brabant als mariaal oord, wordt naast het bestaan van enkele bedevaartplaatsen, zoals Bornem en Kalfort, en een historische "ommegang" te Kalfort, duidelijk geïllustreerd door de talrijke aanwezigheid van grotere en kleinere kapellen toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw.

De oudste, de kapel van Luipegem, de kapel van Onze-Lieve-Vrouw Ten Donkere te Sint-Amands en de kapel van Onze-Lieve-Vrouw ter Koorts te Liezele, klimmen op tot de eerste helft van de zeventiende eeuw en vertonen kenmerken die aansluiten bij de traditionele en de gotische stijl.

In de loop van de negentiende en de twintigste eeuw rijzen de wegkapelletjes als paddenstoelen uit de grond. Het zijn meestal eenvoudige bakstenen constructies op rechthoekige plattegrond, slechts in enkele gevallen met uitgesproken stijlkenmerken zoals de classicistische kapel Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand van 1820 te Weert, de neogotische Onze-Lieve-Vrouwekapel van de Wipheide van 1858 te Lippelo en de neoclassicistische kapel van Onze-Lieve-Vrouw ter Nood van 1875 te Sint-Amands.

Buiten deze reeks vermelden we nog het bedevaartsoord van Sint-Katharina te Ruisbroek/Sauvegarde, waarvan de oorsprong in verband wordt gebracht met de oprichting van een kapelanie in 1231 en de eclectische kapel van 1875 te Bornem, gebouwd rondom een kruis van 1602.

Abdij en kloosters

Voor de geschiedenis van de regio was de impact van de Sint-Bernardsabdij van Hemiksem van essentieel belang. In de zeventiende eeuw was ze tijdelijk ondergebracht in het Hof van Coolhem te Puurs en na de Franse Revolutie werd de Sint-Bernardsabdij definitief overgebracht naar Bornem. Het sobere classicistische complex omvat een kloosterpand van circa 1775 en een aansluitende kerkvleugel van 1840. Van de priorij van Bornem, waarvan de oorsprong opklimt tot de twaalfde eeuw, maar die afgeschaft werd tijdens de Franse Revolutie, bleef een gedeelte van de achttiende-eeuwse vleugels bewaard in het Instituut van Onze-Lieve-Vrouw Presentatie. Naast de sporen van de traditionele bouwstijl in de gevels getuigen de achttiende-eeuwse stucplafonds, de eiken deuren, het gebint en de gewelfde kelder nog van de voormalige toestand.

BURGERLIJKE ARCHITECTUUR
Openbare gebouwen
Gemeentehuizen

Ten gevolge van de fusies van 1976 verloren de oorspronkelijke gemeentehuizen meestal hun functie en kregen ze vaak een nieuwe culturele bestemming; de gemeentelijke diensten van Puurs, Bornem en Sint-Amands werden in de loop van de twintigste eeuw ondergebracht in voormalige heren- en landhuizen.

De oudste, als dusdanig opgetrokken, gemeentehuizen bevinden zich in de gemeente Puurs: de neoclassicistische, doch eenvoudige constructies van zowel het voormalig gemeentehuis van Puurs, naar ontwerp van architect F. Stoop, als het voormalig gemeentehuis van Ruisbroek naar ontwerp van F. Berckmans, klimmen op tot het tweede kwart van de negentiende eeuw en hebben heden een gewijzigde functie als Rode Kruispost en museum. Het voormalig gemeentehuis van Breendonk is een aanpassing van 1861 van een oudere school naar ontwerp van J. Schadde. In het gemeentehuis van Lippelo en gemeentehuis van Weert vormen de gemeentehuizen in neostijl een totaalconcept met de school.

Indrukwekkend voor een gemeente als Oppuurs is het neoclassicistische gemeentehuis van 1910 naar ontwerp van E. Careels.

Kort daarop was deze architect ook de bouwmeester van Het neotraditionele Landhuis te Bornem dat in 1913-1925 werd opgericht ter vervanging van zijn classicistische voorganger.

Rust- en gasthuizen

De negentiende-eeuwse Sint-Pietersgodsgasthuis te Puurs en godsgasthuis te Sint-Amands, respectievelijk in neogotische en neotraditionele stijl werden omgevormd tot rusthuizen en geleidelijk uitgebreid, onder meer met hedendaagse service-flats.

Scholen

De schoolarchitectuur, ontstaan in de loop van de negentiende eeuw, vertoont bepaalde kenmerken afhankelijk van de inrichtende macht.

De gemeentescholen, gewoonlijk opgericht naar ontwerp van de provinciale architect, zijn sobere, vrij monumentale bakstenen vleugel zonder specifieke stijlelementen. De oorspronkelijke gebouwen werden na grondige aanpassingswerken nagenoeg overal ingericht als bibliotheek of cultureel centrum. De school met onderwijzerswoning te Weert werd ontworpen samen met het gemeentehuis en heeft bijgevolg ook neogotische elementen. Evenals elders sluiten de grotere vrije scholen aan bij de neogotiek. De twee hoofdvleugels van het Sint-Angela-instituut te Puurs zijn ontwerpen van 1903 en 1907 van de lokale architecten F. en B. Smet. De nieuwe kostschool van het Instituut van Onze-Lieve-Vrouw-Presentatie te Bornem werd gebouwd in 1905 naar ontwerp van De Novelle en J. Kurtz.

Pastorieën

Een unicum is de pastorie van Ruisbroek met haar fraaie zeventiende-eeuwse stucplafonds; de oorspronkelijke bak- en zandstenen gevels werden vermoedelijk in de achttiende eeuw bepleisterd en beschilderd en voorzien van een rocaille-deuromlijsting, passend bij de smaak van de tijd. Van latere datum, namelijk circa 1775, is de classicistische pastorie van Bornem met haar sterk symmetrisch opgevatte, gecementeerde lijstgevel. Bij de bouw van de pastorie van Wintam in 1828 werden achttiende-eeuwse elementen, zoals de deuromlijsting, gerecupereerd van de voormalige pastorie van Nattenhaasdonk.

Vanaf de negentiende eeuw behoren de pastorieën van de regio tot de klassieke, sobere baksteenarchitectuur met dubbelhuisopstand onder zadeldak, zoals de pastorie van Sint-Amands naar ontwerp van J. Schadde van 1858-1859. De latere pastorieën van Bornem-Branst en Breendonk hebben in harmonie met de kerk neogotische elementen.

Privé-Architectuur
Volkshuisvesting

De volkshuisvesting in de Klein-Brabantse gemeenten is traditioneel terug te voeren tot een alom verspreid, eenvoudig type van kleine dorpswoning of boerenhuis. Te Weert, Eikevliet en Sint-Amands getuigen bewaarde concentraties van vroegere ambachtelijke activiteiten als mandenvlechten en visserij. Een gelijkaardig verschijnsel zijn de rijen arbeiderswoningen opgetrokken op initiatief van lokale industriëlen voor hun werknemers; van de twintig gelijkaardige huisjes die de eigenaar van de voormalige brouwerij "De Kroon" liet bouwen in de Kapelstraat en de Kroonstraat te Bornem bleven er slechts een aantal bewaard.

De oprichting van de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen in 1919 vond vrij snel respons in de landelijke gemeenten: aan de Heidestraat te Sint-Amands werd in 1922-1924 de aanzet gegeven van een sociale woonwijk naar ontwerp van de Boomse architecten C. Bal en E. Lamot. Op en rond de Dageraadplaats te Bornem, vinden we nog sterk aangepaste sociale woningen, die oorspronkelijk deel uitmaakten van een hele wijk opgericht in 1930 door S.M. Gezellige Woningen.

Burgerhuizen

Doordat Bornem tijdens de Boerenkrijg nagenoeg helemaal werd vernield, is deze gemeente niet representatief voor de oudere architectuur. Buiten het "Pottenhuys" en het zogenaamde "Land van Bornem" bleven er geen noemenswaardige voorbeelden over. Het meest talrijk zijn de oude burgerhuizen te Sint-Amands, dat reeds vanaf de middeleeuwen bekend stond om zijn drukke handel. Diverse huizen aan de Kerk- en de Emile Verhaerenstraat dateren uit de zeventiende en achttiende eeuw; hun opbouw en uitzicht weerspiegelen de toenmalige rijkdom en sluiten eerder aan bij de stedelijke architectuur dan bij de gebruikelijke dorpsbebouwing. Vooral de concentratie van punt-, tuit-, klok- en lijstgevels ter hoogte van Kerkstraat nummers 2 tot 16, is hiervoor representatief.

Te Hingene en Lippelo verwijzen het volume en de resten van de traditionele bak- en zandsteenconstructie ondanks talrijke en ingrijpende verbouwingen naar de zeventiende-eeuwse oorsprong van de voormalige afspanningen "De Oude Poort" en "Den Hert". Het rentmeestershuis in Hingene geeft een beeld van een rijker herenhuis in de vroege negentiende eeuw. Het rijke empire-interieur is een ware lust voor het oog. Het aanpalende herenhuis, volgens een chronogram opklimmend tot 1701, heeft thans ook een negentiende-eeuws uitzicht .

Het grootste aanbod van vermeldenswaardige burgerhuizen hoort echter thuis in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Vooral het neoclassicisme is toonaangevend met talrijke dubbelhuizen met bepleisterde lijstgevels van twee bouwlagen opklimmend tot de tweede helft van de negentiende eeuw. De eclectische enkelhuizen zijn meestal recenter en komen nog lang na de Eerste Wereldoorlog voor. Omwille van de vele bepleisterde en beschilderde lijstgevels in het centrum kreeg Puurs in het begin van de twintigste eeuw de naam "witte stad".

De landhuizen aan het Stationsplein te Bornem vormen een "klassiek" beeld in de omgeving van een station. Aansluitend werd de Nieuwe Kouterstraat, met een art-nouveau-getinte lintbebouwing, vermoedelijk aangelegd in functie van een bijkomende verbinding met het station. Noemenswaardige villa's uit het begin van de twintigste eeuw zijn het huidige gemeentehuis van Sint-Amands, de "Bloemenvilla" van 1907 en het "Zonnehuis" van circa 1912. Ook het voormalige, art-nouveau-getinte brouwershuis Hallez van circa 1909-1912, is een fraai voorbeeld van belle époquearchitectuur. Het ruime herenhuis, vermoedelijk een rentmeesterswoning, in eclectische stijl met een grote, beboomde tuin klimt op tot het begin van de twintigste eeuw evenals "Nieuw Oppuers", dat werd geïnspireerd door de neo-Vlaamse-renaissancestijl.

De aparte "familiale" sfeer van het Buitenland, geïsoleerd tussen de Schelde en de Rijksweg, ontstond op het einde van negentiende eeuw toen op initiatief van Victor Merckx-Verellen een fantasierijke reconstructie werd opgericht van enkele "tijdelijke" gebouwen van hout en pleister die op de Wereldtentoonstelling van 1894 traditiegetrouw en als protest tegen de toenmalige kaalslag Oud Antwerpen voorstelden. Naast "historische" panden zoals de Sint-Jacobstoren, het Reuzenhuis en de Gildekamer wordt het Buitenland gekenmerkt door landelijke, eclectische buitenhuizen voornamelijk met een neotraditionele inslag.

De oudste bebouwing, doorgaans eenvoudige baksteenarchitectuur, van Liezele en Breendonk klimt slechts op tot de jaren 1920 als naoorlogse wederopbouw ten gevolge van de strategische verwoesting en de beschietingen in 1914. De vroegere kastelen van Liezele werden in het interbellum vervangen door landhuizen en de domeinen werden verkaveld.

De door de nieuwe zakelijkheid beïnvloede architectuur van de jaren 1930 met karakteristiek verspringende volumes, concentreert zich te Puurs voornamelijk aan de Guido Gezellelaan, de verbindingsweg met Kalfort. Opvallend in het straatbeeld zijn de woningen naar ontwerp van M. Steylaers en het woningencomplex: het eerste pand is een aansluitende verbouwing met nieuwe voorgevel van het tweede, een ontwerp van E. Apers van 1933. In Bornem wordt deze stijlrichting onder meer vertegenwoordigd door enkele villa's nabij het station en door het "Lux Huis" en "De kleine Lux", beide met horecafunctie opgericht naar ontwerp van Ph. De Rijck in opdracht van de brouwer Ph. Cammaert.

Art deco en nieuwe zakelijkheid zijn slechts schaars vertegenwoordigd in Sint-Amands. De late bouwdatum van een burgerhuis en de tweegezinswoning, respectievelijk van 1941 en 1946 wijst op een zekere achterstand van het platteland ten aanzien van de stad. De Dokters-/apothekerswoning, van 1932, is vooral interessant omwille van zijn eigentijds interieur.

Hoevebouw

Niettegenstaande het uitgesproken agrarisch verleden van de meeste Klein-Brabantse gemeenten verschilt de verspreidingsdensiteit van de hoeven naargelang de wisselende bodemgesteldheid.

De geringe aanwezigheid in het noordelijke deel wordt verklaard door de moerassige bodem. Het zuidelijke deel met zijn rijk leemland bezat vele, relatief grote landbouwbedrijven; nog talrijker doch doorgaans veel kleiner waren de boerderijen in het zandige middendeel. Hoewel uit archiefstukken en enkele bewaarde omgrachte sites blijkt dat sommige hoeven in oorsprong middeleeuws zijn, horen de oudst bewaarde en zeldzame resten volgens jaarankers thuis in de zeventiende eeuw: hoeve van 1627 en Puursesteenweg 308 van 1636, beide te Bornem. De "Caeneghemhoeve" met losstaande bestanddelen en duiventoren te Hingene/Wintam en de gesloten hoeve te Sint-Amands bleven in hun geheel beter bewaard en klimmen respectievelijk op tot 1626 en 1660. Het achttiende-eeuwse patrimonium beperkt zich, naast de monumentale houten schuur te Hingene/Wintam en de gesloten hoeve met merkwaardige inkervingen te Bornem, voornamelijk tot bewaarde omgrachtingen, inplantingen en bouwvolumes. Vrij authentiek is het 1765 gedateerde woonhuis van de "Merlegathoeve" te Puurs, gelegen in de nabijheid van de recent gerestaureerde "Schaliënhoeve" met achttiende-eeuws uitzicht, een vroegere landbouwuitbating van de Sint-Bernardsabdij van Hemiksem.

De meeste, weinig ophefmakende boerderijen zijn echter niet,zo oud en dateren uit de negentiende of het begin van de twintigste eeuw; het betreft voornamelijk hoeven van het langgestrekte type zonder uitgesproken stijlkenmerken. Vermelden we in Bornem nog Oppuursesteenweg 5 en 't Hoogste 37, hoeven die in kader van de Wederopbouw na de Eerste Wereldoorlog werden opgericht door het "Oeuvre Suisse Belge", een stichting die in de regio sporadisch actief was.

Kastelen en buitenplaatsen

De huidige kasteeldomeinen gaan gewoonlijk terug op een oudere site: te Bornem klimt het kasteel van Marnix van Sint-Aldegonde mogelijk op tot een Romeinse versterking aan de Oude Schelde; te Puurs wijst de naamgeving en het bestaan van een motte op de Frankisch-Karolingische origine van het "Hof van Coolhem" en ook het "Kasteel d'Ursel" te Hingene zou ontstaan zijn uit een omwalde schranshoeve uit de Frankische kolonisatietijd; te Lippelo wordt de oorsprong van de beeldbepalende, in de jaren 1920 heropgebouwde kastelen "Hof te Melis" en "Gravenkasteel", respectievelijk in de vijftiende en het derde kwart van de zeventiende eeuw gesitueerd.

De traditionele kern van het "Kasteel d'Ursel" werd tijdens een grootscheepse verbouwingscampagne in de tweede helft van de achttiende eeuw, omgevormd tot een harmonische, classicistische residentie, omgeven door Franse tuinen en verspreide bijgebouwen. Veel aandacht werd besteed aan de binnen inrichting die gerealiseerd werd volgens de principes van de Franse architect J.F. Blondel. Karakteristiek en geïntegreerd in de natuurlijke omgeving is de inplanting van "De Notelaer", een kleurrijk jacht- en zomerpaviljoen van 1791-1794 tegen de Scheldedijk. De luxueuze levensstijl van de achttiende-eeuwse aristocratie uit zich in de verzorgde plastische uitwerking van zowel de buitenzijde als het interieur.

Het bouwvallig geworden renaissanceslot van Pedro Coloma in Bornem werd in 1880 gesloopt in opdracht van graaf Ferdinand Jozef de Marnix de Sint-Aldegonde. De verbouwingswerken, aangevat in 1890-1894 door architect H. Beyaert en nadien overgenomen door E. Janlet, gaven aan het kasteel het uitzicht van een massieve middeleeuwse burcht met gevels in neo-Vlaamse- renaissancestijl aan de oostzijde.

Als kleinere buitenplaatsen vermelden we nog het "Hemelhof" in neo-Vlaamse-renaissancestijl te Bornem en het neoclassicistische "Hof ter Rest" te Puurs, beide opgetrokken in 1872. Van het "Hof ter Zielbeek" te Ruisbroek resten enkel de fraaie, doch vrij vervallen bijgebouwen.

ECONOMIE, PRE-INDUSTRIEEL EN INDUSTRIEEL ERFGOED

Het Sas van Bornem is de in ons land, oudst bewaarde mechanische sluis. Kaderend in de pogingen van Pedro Coloma om Bornem opnieuw tot bloei te brengen, werd dit kunstwerk in 1589-1592 aangelegd als verbinding tussen de Schelde en de Oude Schelde.

Belangrijk voor het vrij geïsoleerde Klein-Brabant was de opkomst van het mandenvlechten vanaf het midden van de negentiende eeuw, naast reeds bestaande ambachtelijke activiteiten als vlasbewerking, zoutzieden en brouwen; vooral de aanwezigheid van de Vliet met talrijke aanlegplaatsen en "killen", speelde een belangrijke rol voor de economie. De vroegere toestand wordt tot op heden weerspiegeld in Hingene-Eikevliet en te Puurs, onder meer in de Grote Amer en de Kleine Amer.

Tot het midden van de twintigste eeuw was er in Klein-Brabant nauwelijks sprake van "echte" industrie; de economische activiteiten bleven beperkt tot kleine bedrijven zonder indrukwekkende infrastructuur. Van de streekgebonden nijverheden bleven bijgevolg slechts enkele sporen bewaard. Zo is aan de Valk te Sint-Amands nog een installatie aanwezig voor het koken en ontschorsen van wilgetenen. Ook de enkele bakstenen bedrijfsgebouwen, respectievelijk de werkplaats" van circa 1894 en het gebouw van de voormalige mandenmakerij "Hallez-Ceurvelt van circa 1907, werden opgericht als werk- en stapelplaatsen ten behoeve van de mandenmakerij. In het gehucht Buitenland, alom bekend voor zijn mandenvlechterij, werd de Ipkale nijverheid tot bloei gebracht door de familie Merckx-Broeckx. De nog bestaande firma Merckx-Verellen zet de familiale traditie onder gewijzigde vorm voort als importeur van rotanmeubelen.

Door de aanleg van de spoorlijn Mechelen - Sint-Niklaas in 1868-1870 met de brug van Temse, tot de Tweede Wereldoorlog een draaiende spoorbrug met gaanpad, en de lijn Antwerpen-Dendermonde in 1878-1881 kwam de ontsluiting van het gebied op gang. Naast de oudere, doch grondig aangepaste station van Bornem en het station van Puurs en het eclectische station van Oppuurs uit het begin van de twintigste eeuw, bleven een drietal spoorwachtershuisjes uit het einde van de negentiende eeuw bewaard; onder meer te Puurs als een toeristisch informatiecentrum.

Met de oprichting van een "elektriekkot", beschikte Puurs reeds in het begin van de twintigste eeuw over elektrische straatverlichting. In dezelfde gemeente, kende de imposante neoclassicistische brouwerij gebouwen van 1880 nadien nog diverse bestemmingen, onder meer als houtzagerij. De traditioneel algemeen verspreide brouwindustrie blijkt onder meer uit de thans deels leegstaande en/of ontmantelde bedrijfsgebouwen in Hingene en Eikevliet. In de dorpskern van Breendonk groeide de in 1871 gestichte brouwerij Moortgat uit tot een modern, industrieel complex, terwijl de locatie van de voormalige mouterij van Bornem werd opgenomen in een herwaarderingsgebied.

De huidige gebouwen van de "Schemelbertmolen", de enige nog bestaande watermolen in Klein-Brabant, een korenwatermolen met turbine en motor, dateren van na de Eerste Wereldoorlog; de geschiedenis ervan gaat echter terug tot in de zeventiende eeuw. Ook de Scheldemolens van circa 1880 te Sint-Amands, de eclectische maalderij in Oppuurs uit het begin van de twintigste eeuw en de nagenoeg alleenstaande maalderij in Mariekerke, zetten de activiteiten van oudere molens voort. Te Weert bleef tegen de Scheldedijk een molenromp bewaard.

De beeldbepalende inplanting van industrieterreinen aan de Rijksweg Breendonk-Temse/Sint-Niklaas vanaf de jaren 1960 kadert in de intensieve industrialisatiepolitiek ter bevordering van de economische ontsluiting van het gebied.

De eeuwenlange economische isolatie van Klein-Brabant resulteerde qua bebouwing in een sobere doorsnee-architectuur. Anderzijds getuigen uitschieters zoals de Sint-Pieterskerk van Puurs, het domein d'Ursel te Hingene, de dorpskern van Sint-Amands en enkele grote hoeven in deze "arme" streek van de bevoorrechte positie van de adel en de clerus tijdens het ancien régime. Het samengaan van eenvoudige woningen en meer prestigieuze "ensembles" weerspiegelt bijgevolg de lokale geschiedenis en verdient daarom onze volle aandacht.


Bron: DE SADELEER S., KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. 1995: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Mechelen, Kanton Puurs, Klein-Brabant, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 13n3, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; De Sadeleer, Sibylle; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kanton Puurs [online], https://id.erfgoed.net/themas/16223 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.