Geografisch thema

Wielsbeke

ID
14757
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14757

Beschrijving

ALGEMENE SITUERING

Wielsbeke is een industriegemeente gelegen in de provincie West-Vlaanderen op circa 34 km ten zuidoosten van Brugge, circa 12 km ten noordoosten van Kortrijk en circa 30 km ten zuidwesten van Gent. Wielsbeke is deels in de alluviale Leievallei, deels op de uitlopers van het zandlemige Hoogland van Hulste gelegen. Ten noordwesten wordt de gemeente begrensd door Oostrozebeke, ten noordoosten door Sint-Baafs-Vijve (Wielsbeke), ten zuidoosten door Sint-Eloois-Vijve (Waregem), ten zuiden door Desselgem (Waregem) en ten zuidwesten door Ooigem (Wielsbeke). Samen met Ooigem en Sint-Baafs-Vijve in 1977 gefusioneerd tot Wielsbeke. De deelgemeente Wielsbeke heeft een oppervlakte van 838 ha (2006) en telt 3097 inwoners (01/01/2006).

Nieuwe dorpskern ontwikkeld in de jaren 1950 ten westen van de gewestweg "Rijksweg" (N357), een drukke verbindingsweg die de gemeente noordwest-zuidoost doorsnijdt en de gemeente ten noorden met Oostrozebeke en ten zuiden met Sint-Eloois-Vijve (Waregem) en de weg Kortrijk-Gent verbindt. De historische dorpskern bevindt zich zuidelijker, op de oever van de Leie, andere historische bewoningskernen zijn de "Molenhoek" en de "Dries". Op het tracé van de vroegere spoorlijn Anzegem-Ingelmunster is thans gedeeltelijk een Expresweg (N382) aangelegd, die Wielsbeke ontsluit voor zwaar verkeer. De zuidelijke gemeentegrens wordt gevormd door de bevaarbare gekanaliseerde Leie, de voornaamste onbevaarbare waterlopen betreffen de Molstenbeek, Splenterbeek, Knokbeek, Boonaardsbeek/Reynaertsbeek, Kasteelbeek/Lobeek en Gaverbeek.

De gemeente Wielsbeke heeft een woon- en voornamelijk ook industriële functie. Tot de jaren 1960 van de 20ste eeuw gedomineerd door de vlasverwerkingsindustrie, waarvan talrijke materiële relicten. Daaruit ontstonden de huidige textiel- (Beaulieu, Ideal) en spaanderplaatbedrijven (Unilin, Linopan), gevolgd door laminaatproductie (Quickstep). Aanwezigheid van gemeentelijke diensten, onderwijs (Vrije Basisschool), bibliotheek en ruime sport- en recreatiemogelijkheden (sportcomplex Hernieuwenburg met onder meer sporthal, zwembaden, tennis, voetbal en minigolf).

HISTORISCHE INLEIDING

Fysisch-geografische gegevens

Wielsbeke behoort fysisch-geografisch zowel tot de alluviale Leievallei als tot de uitlopers van het zandlemige Land van Roeselare-Kortrijk, meer bepaald van het Hoogland van Hulste. Het grondgebied draagt een zwak golvend reliëf van circa 10 m tot circa 16 m boven de zeespiegel. Topzone nabij Abele, ten noorden van het dorpscentrum. Afnemend reliëf naar het zuiden toe, naar het brede valleigebied van de Leie. De beekstelsels met kleine, smalle valleien, wateren noordwaarts (Gaverbeek) af naar de Mandel. De overige beekstelsels met onder meer Knokbeek, Boonaardsbeek/Reynaertsbeek en Kasteelbeek/Lobeek, stromen zuidwaarts af en monden rechtstreeks uit in de vroegere meanders van de Leie of zijn afgeleid naar het Leiekanaal. De Leievallei met vochtige riviergraslanden en bosfragmenten wisselt af met licht geprononceerde kouterruggen met vruchtbaar open akkerland. Nabij de Gavers komt een laaggelegen graslanddepressie voor.

Oudste geschiedenis en bewoning

Enkele archeologische vondsten op Wielsbeeks grondgebied wijzen op een bewoning die teruggaat tot de Steentijden. Bij rechttrekken van de Leie in de jaren 1970 wordt ter hoogte van de voormalige dorpskern een bijl van bruingrijze vuursteen uit de Late Steentijd opgegraven. In mei-oktober 2005 wordt aan de Vaartstraat een archeologisch onderzoek gevoerd, naar aanleiding van de geplande realisatie van een nieuwe KMO-zone. Daarbij zijn sporen en structuren uit verschillende perioden aangetroffen, de oudste losse vondsten dateren uit de Steentijden, onder meer vuurstenen voorwerpen en een neolithische bijl. Nederzettingssporen in de vorm van grachten die een perceleringsstructuur vormden, wijzen op aanwezigheid rond 50 v.C.-50 n.C. Ook een erf uit de volle middeleeuwen aangetroffen, met woonhuis en 10de-12de-eeuwse scherven.

Vermoedelijk namen Frankische inwijkelingen delen van het reeds in cultuur gebracht kouterland van hun voorgangers over, de droge gemakkelijk bewerkbare gronden aan de Leieoevers. Zo ontstonden los van elkaar staande landbouwgemeenschappen in nabijheid van de Leie. Wellicht is ook de dorpsnaam van Frankische oorsprong. Lange tijd heeft men het voorvoegsel "wiel" verklaard in de betekenis van draaikolk of snel stromend water. Waarschijnlijker is het toponiem afkomstig van een persoonsnaam: "Wiel", "Wilo" of "Wille". Samen met het achtervoegsel wordt dit: "de beek van Wille".

11de - 13de eeuw

De eerste vermelding van het toponiem "Wilesbecke" komt voor in 1075, wanneer Albertus de Wilesbecke wordt genoemd in een akte met betrekking tot de proosdij van Harelbeke. Een bron die de plaats Wielsbeke noemt is de Summa Statorum uit 1092, waarin bisschop Radbodus II van Doornik-Noyon opdracht geeft om het klooster van de Sint-Maartensabdij van Doornik weer op te richten. De kanunniken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Doornik schonken de opbrengsten van de altaren van onder meer "Vilesbeca" (Wielsbeke) en "Vivia" (Sint-Baafs-Vijve). Het altaarrecht en patronaatschap was door ene Erpulfus afgestaan aan de bisschop van Doornik-Noyon, die het aan de Sint-Maartensabdij van Doornik heeft geschonken. In 1141 wordt reeds het bestaan van een villa (grote landbouwuitbating) vermeld. In 1170 wordt voor het eerst de huidige vorm "Wielsbeke" gebruikt.

Op burgerlijk-bestuurlijk vlak behoorde Wielsbeke tot het graafschap Vlaanderen, kasselrij Kortrijk, roede van Tielt. Het grondgebied van de huidige deelgemeente was doorheen het ancien régime verdeeld in diverse heerlijkheden, onder meer Ayshove (met foncier in Wielsbeke), Ten Broucke, van Ingelmunster, van Bauwede, van Bosterhout, ter Triest, van Meynaertstichele, burggraafschap van Vijve, etc. Vanouds behoort de parochie Wielsbeke tot het bisdom Doornik, dekenij Kortrijk (tot 1559).

14de-15de eeuw

Volgens Sanderus' Flandria Illustrata wordt in 1352 in de woning van ridder Michiel van Lembeke een kapel ter ere van 11.000 Maagden gesticht. Sommige bronnen situeren deze figuur als bewoner van het kasteel van Wielsbeke, andere vermoeden dat de kapel zich op de oude hoevesite "Hof ter Lembeek" bevond. Het leen en goed "Ten Broucke" was een heerlijkheid met lage rechtspraak, onder bevoegdheid van het Kasteel van Kortrijk en het Leenhof van Tielt. Ze had recht op een baljuw, onderbaljuw, sergeant en zeven schepenen, l.g. enkel bevoegd voor lage rechtspraak. Er waren vier achterlenen. De oudst gekende leenhouder in 1359 is Wouter van Harelbeke, enkele jaren later (1366) is het bezit al overgegaan op Johanne van Harelbeke. Via huwelijk gaat de heerlijkheid begin 15de eeuw over op Tristam Uuten Zwane, heer van Wakken. In 1484 geeft Filips Uuten Zwane het leen ten Broucke in pand aan Joris van Crombrugghe. Laatstgenoemde koopt de heerlijkheid in 1485. De Gentse familie de Crombrugghe (ook de la Douvie genoemd) bouwt er vermoedelijk een zomerresidentie. De heerlijkheid werd in leen gehouden van het Kasteel van Kortrijk en het Leenhof van Tielt.

De oudste Wielsbeekse kerkgeschiedenis is quasi onbekend, vermoed wordt dat een eerste kerkje langs de Leie gebouwd werd circa 1400. Voorheen lag de kerk mogelijk op een andere plaats, bv. op de "Kokeldries", de oudste wijk in Wielsbeke. Een telling van de kasselrij Kortrijk uit 1469 verklaart dat de parochie 34 haarden telt, circa 160 inwoners.

16de eeuw

Bij kerkelijke hervormingen in 1559 worden de bisdommen gesplitst. Voortaan behoren onder meer de parochies Wielsbeke en Sint-Baafs-Vijve tot het bisdom Gent, onder dekenij Tielt. De twee zusterparochies hadden lange tijd slechts één pastoor.

Naar aanleiding van het terugvinden van het mirakelkruis, dat door dieven was ontvreemd uit de kerk van Sint-Baafs-Vijve, wordt in de eerste helft van de 16de eeuw een kapel opgericht, gebouwd boven een bronnetje, de "Heiligen Born" genaamd. De oudste vermelding van de kapel komt volgens De Flou voor in 1587 als "'t borreken", later als de "borrepuut". De kapel wordt vernield tijdens de godsdiensttroebelen omstreeks het derde kwart van de 16de eeuw. Daarna hing enkel een kruisbeeld in de linde bij de put, waar elk jaar een altaar werd opgericht voor de jaarlijkse processie vanuit Sint-Baafs-Vijve (vanaf 1603).

Tijdens geuzenberoerten in 1578-1579 wordt het interieur van de kerk verwoest. Een tiental jaar later wordt de kerk hersteld en ten dele herbouwd. In de buurt van het kerkhof wordt een nieuwe pastorie gebouwd.

17de eeuw

Tijdens het ancien régime telt Wielsbeke twee windmolens, een graanmolen op de Molenhoek en een olie- of stampkotmolen nabij de grens met Ooigem. Deze oliemolen klimt minstens op tot het begin van de 17de eeuw, volgens sommige bronnen zelf tot de jaren 1500. Van 1600 tot de 19de eeuw is de molen eigendom van de familie Goemaere.

Het kasteel "Ten Broucke" wordt voor het eerst afgebeeld op een prent van de hand van Vedastus de Plouich in Sanderus' Flandria Illustrata (1641-1644) en vermeld als "Curia Ten Broucken", eigendom van de heer Ghiselbert Franciscus van Crombrugghe.

Het hoogaltaar met relikwieën van de martelaren van Trier wordt in 1627 geconsacreerd door bisschop Antonius Triest, wat erop wijst dat de kerk weer is heropgebouwd. Gedurende de 17de eeuw worden ingrijpende herstellingen uitgevoerd. In 1631 wordt op initiatief van pastoor Merlijn en Jonkheer Gyselbrecht de Crombrugghe de broederschap van Onze-Lieve-Vrouw der Zeven Weeën opgericht. Omstreeks 1635 brandt de pastorie af.

Tijdens de Negenjarige Oorlog (1688-1697) behoort Wielsbeke tot de minst getroffen gebieden van de Roede van Tielt, maar werd niettemin geteisterd door overtollige belastingen, foeragerende troepen, opeisingen, plunderingen, ... In 1695 worden troepen van de Villeroi er gekantonneerd. In 1695 wordt onder meer de recent gebouwde pastorie opnieuw door Franse soldaten afgebrand.

18de eeuw

In het begin van de 18de eeuw groeit de bevolking aan, in 1704 wordt opnieuw het bevolkingspeil van 1688 bereikt, in 1765 worden 168 huizen geteld, met één graanmolen en één olieslagerij. Beide molens komen voor op de kaarten bij het landboek van Wielsbeke (1720). De graanmolen op de "Molenhoek" is eigendom van jonker Frans de Crombrugghe en bezit ook een achtergelegen rosmolen. Op de Ferrariskaart (1770-1778) wordt één molen afgebeeld ten zuiden van de weg op de hoek met de Schoolstraat, met vermelding: "Moulin de Wielsbeke" (cf. Molenstraat). Het gehucht wordt "Grae Molenhoeck" [sic] genoemd. Meer naar het zuidwesten lag de tweede Wielsbeekse molen, eveneens vermeld als "Moulin de Wielsbeke", in de volksmond het "Stampcot" genoemd en op Ferraris vermeld als "Olie Stomp Molenhoeck" (cf. Vierlindenstraat). In Wielsbeke komen vooral kleine landbouwuitbatingen voor die aan akkerbouw en veeteelt doen. Daarnaast is in de 18de eeuw de opkomende vlasnijverheid steeds meer een aanvullende bron van inkomsten. Vlasbewerking gebeurde door de boeren zelf: roten, zwingelen en hekelen. Het spinnen gebeurde in de minst arbeidsintensieve periodes, de wintermaanden. In 1739 telt Wielsbeke 106 wevers.

In de 18de eeuw zijn een vijftal herbergen gekend, onder meer "De Bonte Koe" (Ooigemstraat), "De Dry Meulens" (hoek Molenstraat-de Maurissensstraat), "De Valcke" (Ridder de Ghellinkstraat), "Den Sleerin" (hoek Grote Molstenstraat - ridder de Ghellinckstraat) en "Den Abeele" (hoek Abeelestraat - Heirweg). De belangrijkste hoeves in 18de eeuw zijn onder meer "Goet te Vaetene", eigendom de Crombrugghe (13de Liniestraat), "Goet te Leyberghe" (Ooigemstraat), "Goet ter Triest", gepacht door burgemeester Jacobus Vanden Heede (verdwenen), "Goet de Vier Linden" (Molenstraat, doodlopend stuk) en het "Goet ter Lembecque" (Rijksweg), eigendom van de graaf van Audion.

In de periode 1718-1720 wordt door François de Vos, "vrij lantmeter der casselrije van Cortrijck", een overzichtskaart van Wielsbeke opgemaakt, waarbij het dorp wordt onderverdeeld in 12 wijken: "Kerk- en Hamwijck", "Leijwijck", "Stampcotwijck", "Westwijck", "Doornewijck", "Meulenwijck", "Triestwijck", "Middelwijck", "Vier Lindenwijck", "Gaverwijck", "Lembeekwijck", "Warandewijck".

In 1750 worden herstellingen uitgevoerd aan de pastorie, die wordt verlengd, verhoogd en van een nieuw dak voorzien. In 1765 is de oude Sint-Laurentiuskerk in slechte staat en moet worden hersteld. Tevens is er de vraag naar een groter kerkgebouw. Als tiendheffer en bijgevolg verantwoordelijk voor het kerkelijke gebouwenbestand van de parochie, is de abdij van Sint-Maarten uit Doornik niet geneigd financieel tussen te komen. Daarop stelt de Raad van Vlaanderen een onderzoek in naar de volledige staat van de kerk. De Sint-Maartensabdij van Doornik stelde in 1776 een verdere herstelling en vergroting voor, de inwoners en het kerkbestuur van Wielsbeke opteerden echter voor een nieuwe kerk. De plannen worden opgemaakt door Jacobus-Franciscus De Clerck, in 1778 wordt met de bouw van de nieuwe kerk begonnen.

Volgens literatuur is na een brand het oude kasteel "Ten Broucke" volledig vernield geworden en wordt een nieuw kasteel opgetrokken. Diverse auteurs halen de datum van 1870 aan. Volgens een brief echter van Jules de Saint-Genois (die familiebanden had met de kasteelvrouw) wordt het oude kasteel "Ten Broucke" al herbouwd omstreeks 1780. Deze bouwdatum wordt bevestigd door de aanwezigheid van het alliantieschild van der Bruggen - van de Woestyne (eigenaars van 1766 tot 1801) in het fronton aan de voorzijde van het kasteel. Enkel een kapel wordt bewaard die aan oostzijde wordt geïntegreerd.

In bronnen uit 1789 wordt vermeld dat een nieuwe weg wordt aangelegd over de oude Dries en doorheen de toenmalige dorpskom. In opdracht van baron d'Haeverskerke, verantwoordelijk voor de "Publieke Straeten ende Wegen", wordt de hoofdweg van Ingelmunster naar Sint-Eloois-Vijve omgelegd langsheen alle dorpskommen.

Vanaf 1795 wordt Vlaanderen ingelijfd bij Frankrijk. In de nieuwe administratieve indeling wordt de parochie onderdeel van het "Département de la Lys". Dit luidt het einde in van het ancien régime en de traditionele machtsverhoudingen, bezits- en bestuursvormen.

19de eeuw

Er is sprake van georganiseerd onderwijs te Wielsbeke op het einde van de 18de eeuw, vanaf 1799 werd onderwezen in de privéwoning van een niet-gediplomeerde onderwijzer. In het begin van de 19de eeuw komen in Wielsbeke twee werkscholen voor. De wet Van Humbeeck van 1842 op het lager onderwijs bepaalde dat iedere gemeente moest zorgen voor het inrichten van een lagere school. Reeds in 1841 worden door provinciaal bouwmeester Pierre-Nicolas Croquison (Kortrijk, °1805-†1887) ontwerpen gemaakt voor de bouw van een school met onderwijzershuis in de Molenstraat te Wielsbeke. In 1842 wordt de bouw van de school op de "Molenhoek" voltooid, een onderwijzershuis met klaslokaal omvattend. In 1866 en 1875 wordt de school vergroot en voorzien van een nieuwe schoolmeesterswoning. Tijdens de schoolstrijd rond 1880 loopt het gemeenteschooltje leeg. Na de schoolstrijd wordt de school in 1884 ingericht als jongensschool. Rond 1927 wordt het schoolgebouw vergroot door verlenging aan de zuidzijde. Daarnaast was in 1841 ook een schooltje ingericht in de woning van Barbara Buyze in de Molenstraat, dat bleef bestaan tot circa 1880. In 1873 of 1874 wordt door de Zusters van Waregem een klooster opgericht, gevestigd in een bestaande woning in de Molenstraat. In dit kloostertje op de "Boffon" bevond zich een vrije meisjesschool met drie klassen. In 1885 wordt het meisjesonderwijs overgenomen door de Zusters van Onze-Lieve-Vrouw der Zeven Weeën uit Ruiselede. In 1894 verhuist de meisjesschool naar een nieuw complex in de "Dreve", de huidige Baron van der Bruggenlaan, waar de baron Maurice van der Bruggen een klooster met meisjesschool en hospitium voor wezen en bejaarden heeft laten bouwen. In 1903 wordt daar een kloosterkapel aan toegevoegd.

Volgens literatuur is na een brand het oude kasteel volledig vernield geworden en wordt een nieuw kasteel opgetrokken. Diverse auteurs halen de datum van 1870 aan. Volgens een brief echter van Jules de Saint-Genois (die familiebanden had met de kasteelvrouw) wordt het oude kasteel "Ten Broucke" al herbouwd omstreeks 1780. Deze bouwdatum wordt bevestigd door de aanwezigheid van het alliantieschild van der Bruggen - van de Woestyne (eigenaars van 1766 tot 1801) in het fronton aan de voorzijde van het kasteel. Mogelijk zijn na een eventuele brand herstellingen uitgevoerd, bijvoorbeeld aan dak en gevels.

In 1871 wordt de huidige Bornkapel gebouwd ter vervanging van een 18de-eeuwse kapel en ter nagedachtenis van de overleden heer d'Huddeghem. In 1884 is de pastorie in slechte staat. Bij intrede van de nieuwe pastoor Soenens wordt er een halve verdieping bijgebouwd en wordt het dak vernieuwd. Ook de kerk is in slechte staat en beschikte slechts over een kleine klokkentoren. De Tieltse stadsarchitect Gustaaf Hoste wordt in 1889 geconsulteerd voor het bouwen van een nieuwe kerktoren en voor herstellingswerken aan dak en ramen. De werken worden toegewezen aan Gustaaf Vandenborre uit Kortrijk en aangevat in 1890. Ook de middenbeuk wordt herbouwd en het koor gewijzigd, in een neoromaans getinte bouwstijl. Op de "Kokeldries" wordt in 1899 een missiekruis opgericht, aan het kruispunt Heirweg-Waterstraat, tijdens de derde missie van broeders redemptoristen te Wielsbeke, ter hernieuwing van het geloofsleven en de godsvrucht.

In 1840-1844 worden al verbeteringswerken aan de Leie uitgevoerd. Deze kanalisatie leidde reeds tot een grote stijging van het waterverkeer over de Leie. Naar het einde van de 19de eeuw toe komt een merkbare vertraging voor in de uitbouw en het onderhoud van de bevaarbare infrastructuur, mede door de opkomst van het spoor. De spoorlijn Anzegem-Ingelmunster is in 1868 in gebruik genomen. De enkele spoorlijn is nooit geëlektrificeerd geworden. In 1894 wordt door de Belgische Staat een nieuw station gebouwd. In de 19de eeuw worden nieuwe wegen aangelegd, in 1852-1856 de steenweg van Ingelmunster naar Sint-Eloois-Vijve (Rijksweg). Bestaande wegen worden verbreed en rechtgetrokken, onder meer de Ooigemstraat in 1898.

Ter aanvulling van de twee bestaande windmolens wordt in 1803 aan de noordzijde van de Molenstraat een nieuwe molen opgericht, naar verluidt een houten staakmolen op torenkot in gebruik als koren- en oliemolen. In 1868 wordt deze molen uitgebreid met een maalderij, aangedreven door een stoommachine. Rond 1887 wordt de maalderij vergroot en wordt opnieuw een stoommachine geïnstalleerd. Voortaan legt men zich enkel toe op het slaan van olie. Vóór 1900 wordt de windmolen buiten gebruik gesteld en de site enkel als maalderij verdergezet. In 1906 wordt de maalderij aan de westzijde uitgebreid tot huidige grootte en daarbij het oude molenkot ingebouwd. De andere molens maken de omschakeling naar kunstmatige drijfkracht niet. Rond het midden van de 19de eeuw wordt de stampkotmolen (Vierlindenstraat) afgebroken. Circa 1870 wordt ook de graanmolen op de Molenhoek afgebroken en later ook de molenbelt afgegraven, in de plaats volgt de bouw van een nieuwe herberg "In de Molendam" (nr. 71). Rond 1890 wordt in opdracht van baron Maurice Van der Bruggen (1852-1919) een samenwerkende melkerij opgericht (Rijksweg). Vlakbij zijn kasteel richt de baron een landbouwstokerij (serrebouw) op. In het begin van de 19de eeuw (1803) telt Wielsbeke 21 grote en 34 kleinere hoeves en 6 herbergen. Vanouds wordt in Wielsbeke, Ooigem en Sint-Baafs-Vijve vlas geteeld en op traditionele wijze verwerkt, onder meer met dauwroting, putroting en Leieroting. Vanaf het midden van de 19de eeuw kende de vlasnijverheid een steile opgang doordat er geen verbod meer wordt gesteld op het roten in de Leie. Door de Engelse en Ierse vlaskopers werd de Leie "The Golden River" genoemd, vanwege zijn vermeende unieke rootkwaliteit van het Leiewater, wat eigenlijk voornamelijk te maken had met de trage stroming. Na de oogst wordt het gebundelde vlas in bakken of "hekkens" in de Leie te roten gelegd (om de bast van de vezel te weken). Na een bepaalde rootduur, afhankelijk van de weersomstandigheden, worden de bakken geleegd en het vlas in "kapellen" op droogweiden langs de Leie gezet, om te drogen en te bleken. Vaak wordt het vlas na drogen in grote schelven gestapeld, in afwachting van een tweede rootbeurt, waarna het opnieuw gedroogd wordt. Daarna wordt het vlas opgeslagen in schuren en moest het vlas worden gezwingeld (vezel van de bast ontdaan). Heel wat dorpelingen bezaten naast of achter hun woning of hoevetje een klein zwingelkot.

20ste eeuw

In 1914 wordt ten zuiden van de voormalige pastorie, ten noorden van de kerk, een nieuwe pastorie opgetrokken, naar ontwerp van Jules Carette (°1866-†1927) uit Kortrijk. Tijdens de Eerste Wereldoorlog maakt beeldhouwer Georges Vandemoortele (°1891-†1978) uit Wielsbeke een nieuw timpaan boven de hoofdingang van de kerk, de "Bergrede".

Van 1935 tot 1965 wordt het kasteel "Ten Broucke" gebruikt als kampheem, studiecentrum en provinciaal hoofdkwartier van de Katholieke Studenten Actie (K.S.A.) West-Vlaanderen. In 1935 wordt het studentenhuis ingewijd door Mgr. Lamiroy. Het kasteel wordt herdoopt tot "Hernieuwenburg", zogenaamd naar de K.S.A.-leuze: "Vlaanderen hernieuwen in Christus". In 1937 wordt het kampheem "Vogelsang" opgericht. In 1940 wordt dit pas gebouwde zaaltje door Duitse troepen in brand gestoken. Ook de paardenstallen worden afgebrand en de broeikassen vernield. In 1950 registreert het kadaster de volledige herbouwing van het kampheem, dat in puin lag. In 1964 wordt het kasteeldomein aangekocht door de gemeente Wielsbeke, sinds eind 1970 is het in gebruik als gemeentehuis. De bredere bekenstructuur rond het kasteelpark en langs de dreven wordt gedempt in 1966. Het gebied ten noorden van het kasteel wordt verkaveld (cf. Hernieuwenstraat), vanaf 1970 worden nieuwe woningen opgetrokken. In 1972 worden op de plaats van de broeikassen ten noordoosten van het kasteel de laatste restanten verwijderd en een nieuwe sporthal met bijhorende gebouwen gerealiseerd. Rond 1976 worden de laatste resten van het koetshuis verwijderd en wordt op dezelfde plaats een cultureel ontmoetingscentrum gebouwd.

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog houdt het 13de Linieregiment van de 8ste Infanteriedivisie als enige Belgische regiment stand tegen een Duitse overmacht, van 23-26 mei 1940. Zware gevechten langs de Leie in Wielsbeke, Sint-Baafs-Vijve en Sint-Eloois-Vijve leiden tot grote verliezen, door de verdediging wordt tijdswinst gecreëerd voor de geallieerde terugtrekking in Duinkerke. Door terugtrekkende Belgische troepen wordt de spoorwegbrug over de Leie tussen Sint-Eloois-Vijve en Wielsbeke opgeblazen. Na de drie dagen strijd zijn het dorpscentrum en kerk Wielsbeke zwaar verwoest. De kerk was uitgebrand, de toren vertoonde sporen van kogelinslag maar de muren waren overeind gebleven. Het hoofdaltaar was nog quasi onbeschadigd, maar raakt zwaar gehavend na een storm in najaar 1940. Tijdelijk wordt de mis opgedragen in de kapel van het klooster (Baron van der Bruggenlaan), later wordt een noodkerk geïnstalleerd in het "Gildhof" (Rijksweg). In plaats van heropbouw en herstelling van de kerk kiest men onder impuls van pastoor Laga om meer naar het noorden, op de "Molenhoek", een volledig nieuwe Sint-Laurentiuskerk in modern-gotische stijl op te trekken. De kerk wordt opgetrokken in de periode 1952-1955, naar ontwerp van architect Jozef Demeyere uit Kortrijk. De bouw van de nieuwe kerk doet een nieuwe dorpskern met "Markt" ontstaan. Uit de oude kerk worden quasi geen elementen gere-integreerd, met uitzondering van een Mariabeeld dat in 1940 uit de vlammen werd gered en hersteld door beeldhouwer Georges Vandemoortele. In 1956 wordt de kerkruïne afgebroken, het omliggende kerkhof blijft bestaan. In 1957 wordt de kerkhofkapel opgetrokken, met incorporatie van het vroegere kerkportaal met timpaan.

Na de Tweede Wereldoorlog worden de Wielsbeekse scholen vergroot. In 1949 wordt in de Molenstraat een nieuwe Vrije Gesubsidieerde Basisschool opgetrokken, hetzelfde gebouw vestigt aanvankelijk ook het gemeentehuis. In 1952 wordt bij de meisjesschool een nieuwe schoolvleugel gebouwd, die vier klassen herbergt. Vermoedelijk rond 1968 worden opnieuw nieuwe schoolgebouwen opgericht.

Tijdens de 20ste eeuw wordt openbaar vervoer ingericht. Al in 1900 wordt door S.A. Intercommunale Courtrai de buurtspoorweg Kortrijk-Wakken geopend. Deze tramlijn wordt in 1906 verlengd tot Aarsele en loopt over Ooigem, Wielsbeke en Sint-Baafs-Vijve. In 1955 is de lijn afgeschaft. Na het opblazen van de spoorwegbrug over de Leie in 1940, wordt in 1950 personenvervoer over de lijn afgeschaft. In de richting van Ingelmunster bleef goederenverkeer mogelijk tot 1972. In 1962 wordt de verbinding Wielsbeke - Sint-Eloois-Vijve reeds gedemonteerd, de spoorlijn wordt definitief opgebroken in 1974. Op de oude spoorwegbedding loopt sinds het einde van de 20ste eeuw het tracé van de Expresweg N382. Om de scheepvaart te vergemakkelijken wordt in de jaren 1970 de oorspronkelijke rivierloop van de Leie gewijzigd en vervangen door een gekanaliseerde waterweg.

In de vlasverwerking wordt in het begin van de 20ste eeuw gezocht naar een kunstmatige rootwijze, die de vlassers minder afhankelijk zou maken van het klimaat en de gebondenheid aan de Leie. Dit voornamelijk door de gebroeders Vansteenkiste uit Wevelgem, die vanaf 1905 het warmwaterroten in betonnen bakken perfectioneerden. Vanaf 1925 wordt in de streek meer en meer overgeschakeld van het Leieroten op warmwaterroten, wat de karakteristieke vlasfabrieken doet ontstaan. Wanneer het Leieroten in 1943 omwille van de hindering voor de scheepvaart en de sterke vervuiling verboden wordt, is de omschakeling totaal. Na de Eerste Wereldoorlog mechaniseren de gebroeders Vansteenkiste ook het zwingelproces door het ontwikkelen van de zwingelturbine die de oudere zwingelmolens of stermolens verving. Een vlasfabriek bestaat meestal uit een roterij met verwarmingsinstallatie en zwingelarij. Een rootput of -kamer is opgebouwd uit gewapend beton die kan worden afgesloten door een zware metalen deur met rubberdichting. Het afgewerkte vlas wordt gekocht door botekopers, die het vlas selecteren en in eigen magazijnen opslaan om door te verkopen aan de verzenders (commissionairs) die het vlas tot bij de spinnerijen brachten. Uit een studie van 1941 met betrekking tot de vlasbereidingsnijverheid in Vlaanderen blijkt dat de gemeente 371 zwingelmolens, 16 zwingelturbines en 17 warmwaterroterijen met een totaal van 99 rootkamers telt, met een tewerkstelling van twee strovlasverhandelaars, twee strovlascommissionnairs (facteurs), 11 vlasnijveraars (bezit zwingelturbine + warmwaterroterij), 22 vlasfabrikanten, 61 vlasverwerkers, één botekoper (opmaker van gezwingeld vlas), één krotenverhandelaar, één vlaskafzuiveraar, één lijnzaadzuiveraar. Van de vlasnijveraars en -fabrikanten zijn zes warmwaterroterij-exploitant en drie zwingelturbine-exploitant. In totaal zijn 588 arbeiders tewerkgesteld in de vlasvezelbereidingssector. In het midden van de jaren 1950 kent de vlasindustrie een echte bloeiperiode, waarbij Wielsbeke de belangrijkste vlasgemeente van het land werd. Op zijn hoogtepunt werd 46 miljoen kg strovlas verwerkt. Vele vlasuitbatingen groeiden uit tot echte fabrieken. De crisis van de jaren 1960 leidt tot nieuw initiatieven en reconversie: de productie van vlasspaanplaten en opstart van weverijen voor tapijten en meubelstoffen. Het eerste bedrijf van spaanderplaten wordt gesticht door de gebroeders Lauwers. Op basis van lemen, het houtachtige afval van de vlasstengel (later vervangen door hout), worden platen gemaakt. In 1962 kende de gemeente volgens literatuur nog 83 vlasfabrieken en 26 kunstmatige roterijen met een totaal van 157 rootputten. Thans is Wielsbeke uitgegroeid tot één van de belangrijkste centra voor spaanderplaten ter wereld. Firma's als Unilin, Super Span, Fibrolin, Bospan en Linopan (vele intussen reeds gefusioneerd of gewijzigd van naam), zijn alle gegroeid uit vlasvezelbereidingsbedrijven. Daarnaast is er in de tweede helft van de 20ste eeuw bloeiende tapijtindustrie: Balta en Beaulieu-groep, Somtex. Ook andere industrie gaat zich er vestigen, bijvoorbeeld Isolava (gipsplaat).

Tijdens de tweede helft van de 20ste eeuw worden grote delen van Wielsbeke verkaveld. In 1969 wordt de sociale woonwijk "De Vlasblomme" aangelegd ten zuiden van het nieuwe dorpscentrum. In de jaren 1970 worden grote delen van het kasteelpark verkaveld en bebouwd. In 1986 wordt de verkaveling Dumobil gerealiseerd, de nieuwe straten krijgen een naamgeving verwijzend naar vogelsoorten. In 1990 wordt de historische hoeve "'t Goed ter Triest" in de Waterstraat gesloopt, om plaats te maken voor een nieuwe verkaveling die zich aan de oostzijde van het dorp uitstrekt. In 1992 worden zes nieuwe straten benoemd met bloemennamen: Dahliastraat, enzomeer. Ook in 1996 wordt een nieuwe wijk aangelegd (onder meer Roggestraat). Circa 2006 wordt het gebied op de hoek van de Lobeekstraat en de Stationstraat verkaveld.

In 2000 wordt een grenscorrectie toegepast tussen Wielsbeke en Waregem. Ten gevolge van een kanalisatie van de Leie in de tweede helft van de jaren 1970 en het begin van de jaren 1980 kwamen immers bewoners van beide fusiegemeentes geïsoleerd te liggen in een zestal enclaves. Algemeen wordt de loop van de gekanaliseerde Leie als nieuwe gemeentegrens genomen, behoudens enkele uitzonderingen te Ooigem en te Sint-Baafs-Vijve.

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

Nieuwe open dorpskern in het centrum van de gemeente, langsheen de Baron van der Bruggenlaan, ten westen van de Rijksweg en bepaald door de nieuwe Sint-Laurentiuskerk, gebouwd in 1952-1955. Vóór de Tweede Wereldoorlog bevindt de vroegere dorpskern zich op de linkeroever van de Leie. De huidige woonkern strekt zich uit in lintbebouwing langsheen Rijksweg en Molenstraat, uitgebreid met verschillende woonwijken, onder meer ten zuiden van de dorpskern en ten oosten van het kasteeldomein. Oudere bewoningskernen buiten de dorpskern zijn onder meer de gehuchten Dries, Abeele, Molsten.

De centrale blikvanger is het omwalde classicistisch/ neoclassicistische kasteel "Ten Broucke" van de baronnen van der Bruggen, gebouwd in 1780 op de plaats van een oudere zomerresidentie, aangepast in 1870. Thans met functie als gemeentehuis. Vormt een ensemble met de bijhorende 18de-eeuwse kasteelhoeve, de eind-19de en begin 20ste-eeuwse conciërge- en hovenierswoningen en de centrale dreef. Basisbebouwing gekenmerkt door heterogene rijbebouwing, enkele uit de 19de eeuw maar voornamelijk uit de eerste helft van de 20ste eeuw, grosso modo geconcentreerd langsheen de Rijksweg en de Molenstraat. Restanten van 19de-eeuwse bebouwing in éénlaagswoningen in de dorpskern en omringende gehuchten. Nabij de oude dorpskern, neoclassicistische bebouwing van twee bouwlagen, al dan niet met gepleisterde gevels, uit de eerste helft van de 20ste eeuw. Voorbeelden van neogotiek zijn terug te vinden in het eind-19de-eeuwse klooster met school en kapel (verbouwd), het "Gildhof" (verbouwd) en enkele woonhuizen uit het begin van de 20ste eeuw. Tijdens het interbellum kent de bebouwing een explosieve stijging. Er worden traditionele interbellumwoningen opgetrokken, veelal bakstenen volumes van twee bouwlagen onder zadeldak, vaak gecementeerd of voorzien van banden in gekleurde baksteen. Enkele met een meer modernistische toets. Opvallend voor de interbellumperiode zijn de talrijke woningen met naastgelegen vlasschuren, voornamelijk gesitueerd in de Molenstraat en de Rijksweg. Zeldzame buitenlandse invloed is terug te vinden in een villa in de Ooigemstraat, een kopie van een woning in de buitenwijken van Berlijn, naar ontwerp van architect Muthesius. Voor de jaren 1960 vallen ontwerpen van architecten Degeyter en Vanassche te vermelden.

Omringend agrarisch gebied, voornamelijk ten noorden, oosten en westen van de dorpskern, doorkruist door landelijke wegen aansluitend op de noord-zuid as: Breestraat - Ridder de Ghellinckstraat - Vaartstraat. Verspreide alleenstaande hoeves met voornamelijk 19de-eeuws gebouwenbestand, waarvan het boerenhuis soms opklimt tot de 18de eeuw of ouder, maar vaak ook met vernieuwd of gewijzigd boerenhuis. Van de historische hoeves zijn enkele nog gedeeltelijk omwald, vele sites komen reeds voor op de kaarten bij het landboek van Wielsbeke uit 1720, onder meer het "Goed te Plante". De meeste oudere historische hoeves zijn thans verdwenen en/of verbouwd, onder meer "Ter Lembeek", "Goet te Vaetene" en "Goet te Leyberghe". Daarnaast enkele nieuwere 19de- of 20ste-eeuwse hoeves. Hoevebouw met streekeigen kenmerken: losstaande, voornamelijk 19de-eeuwse volumes in donkerrode baksteenbouw onder zadeldaken. Boerenhuizen al dan niet witgekalkt, in enkele gevallen voorzien van opkamer en/of aansluitende stal. Bestaande hoeves vaak uitgebreid met recente hoevegebouwen in functie van de uitbating.

Gelegen langs de Leie staat Wielsbeke in het teken van de vlasnijverheid, waarvan talrijke restanten het straatbeeld bepalen, voornamelijk daterend uit het interbellum. Over het gehele grondgebied staan verspreide resterende vlasschuren. Vlasschuren van het eerste type zijn éénbeukig, vaak onder dezelfde nok met het aanpalende woonhuis. Een tweede type is de meerbeukige variant, getypeerd door opeenvolgende zadeldakjes waardoor meer stapelruimte werd gecreëerd. Een derde type zijn de bakstenen vlasschuren onder stompe zadeldaken. Naoorlogse exemplaren nemen enorm in omvang toe. De schuren dienden zowel voor opslag van strovlas of van verwerkt vlas. Bewaarde roterijen en vlasfabrieken bevinden zich hoofdzakelijk in landelijk gebied, meestal betonnen roterijen met naastgelegen zwingelarij en één of meerdere schuren. In sommige gevallen gaat het om hergebruik van oudere gebouwen, bvb. een stokerij in de Ooigemstraat. In de tweede helft van de 20ste eeuw gaat de Wielsbeekse industrie zich exponentieel ontwikkelen als uitloper van de vlasnijverheid, voornamelijk spaanplaten en textiel, geconcentreerd langsheen Rijksweg, Ooigemstraat, Heirweg, Breestraat, en dergelijke. Het oorspronkelijk landelijke karakter van Wielsbeke is daarbij grotendeels verdwenen.

  • Rijksarchief Kortrijk, Fonds de Plotho, nr. 762: "Rentebouck vanden lande baronye ende heerelichede van Inghelmunstre Vijfve", 1642.
  • Rijksarchief Kortrijk, Fonds Colens, nr. 164: "Landbouck der prochie Wielsbeke", door F. De Vos, 1720.
  • DE BOT H., Stationsarchitectuur in België, Deel I: 1835-1914, Turnhout, 2002, p. 106.
  • DEBROUWERE M. en DUCATTEEUW E., Toen de Leie nog leefde (2), in De Gaverstreke, jaarboek 33, 2005, p. 45-133.
  • DE FLOU K., Woordenboek der toponymie van westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Deel XVII, Brugge, 1936, kolommen 508-511.
  • DELANGE B., Grenscorrectie tussen Wielsbeke en Waregem met oog voor geschiedenis, in De Gaverstreke, jaarboek 29, 2001, p. 169-213.
  • DELANGE B., Historische grenscorrectie maakt Wielsbeke groter, in Leiesprokkels 2002-2004, jaarboek 8, 2004, p. 155-201.
  • DELMOTTE M., Om de ziel van het kind. De schoolstrijd in het liberale Sint-Eloois-Vijve (1878-1895) en de klerikale Gaverstreke (1878-1884), in De Gaverstreke, jaarboek 19, 1991, p. 333-372. ;
  • DE MEULEMEESTER J., e.a., Bodemschatten uit Zuid-West-Vlaanderen. Resultaten van 25 jaar oudheidkundige opgravingen, Kortrijk, 1984, p. 23-24.
  • DE SEYN E., Geschied- en aardrijkskundig woordenboek der Belgische gemeenten, Brussel, s.d. Dit is West-Vlaanderen: steden, gemeenten, bevolking, deel 3. Sint-Andries, 1962, p. 2116-2126.
  • DEWILDE B., 20 eeuwen vlas in Vlaanderen, Tielt, 1983.
  • HOLLEVOET F., e.a., Als straten gaan ... praten, Tielt, 2005.
  • HOORNE, J., Archeologisch onderzoek langs de Vaartstraat te Wielsbeke, in Leiesprokkels 2005-2006, jaarboek 9, 2006, p. 51-87.
  • MARTENS M.-C., In vogelvlucht over Wielsbeke, Wielsbeke, 1999, 2 delen.
  • NEYENS J., De buurtspoorwegen in de provincie West-Vlaanderen 1885-1967, Lier, 1980, p. 42-43, 141-142.
  • Onze vlasvezelbereidingsnijverheid. Jaarboek 1941. Textielcentrale, Kortrijk, 1941.
  • P.V., Over mulders en molens in Wielsbeke dat was, in Leiesprokkels, jg. 7, nr. 1, 1988, p. 20-26.
  • P.V., Over mulders en molens in Wielsbeke dat was, in Leiesprokkels, jg. 7, nr. 2, 1988, p. 50-57.
  • VAN DE MAELE P., Op zoek langs vele wegen naar het wedervaren van Vlaanderen. 4. Van Orseweg tot Rijksweg, in Leiesprokkels, jg. 6, nr. 4, 1987, p. 133-150.
  • VAN DE MAELE P., 125 jaar schoolwezen in Wielsbeke: 1799-1924. Deel 1: 1799-1879, in Leiesprokkels, jg. 3, nr. 1, 1984, p. 23-36.
  • VAN DE MAELE P., Wie was wie in Wielsbeke? Pastoor E. Soenens (1884-1912), in Leiesprokkels, jg. 4, nr. 1, 1985, p. 10-22.
  • VAN DE MAELE P., Wie was wie in Wielsbeke? Pastoor Vandersluys (1760-1791), in Leiesprokkels, jg. 2, nr. 3, 1983, p. 106-127.
  • VANDEROSMEULENE P., Over mulders en molens in Wielsbeke dat was, in Leiesprokkels, jg. 7, nr. 3, 1988, p. 79-87.
  • VERBRUGGHE C., De toestand te Wielsbeke in het jaar 1720 en relaties met vroegere en latere tijden (deel 1), in Leiesprokkels 2005-2006, jaarboek 9, 2006, p. 213-253.

Bron: SANTY P. & DEVOOGHT K. 2008: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Wielsbeke, Deelgemeenten Ooigem en Sint-Baafs-Vijve, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL36, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Santy, Pieter; Devooght, Kristien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Wielsbeke [online], https://id.erfgoed.net/themas/14757 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.