Geografisch thema

Jonkershove

ID
14656
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14656

Beschrijving

Jonkershove gelegen in het noordwesten van West-Vlaanderen is een deelgemeente van Houthulst. Dit in de tweede helft van de 19de eeuw ontstaan landbouw- en woondorp telt 1271 inwoners (informatie gemeentebestuur Houthulst, januari 2005) en heeft een oppervlakte van 956 hectare (informatie gemeentebestuur, november 2003). Vanaf 1976 vormen Jonkershove, Houthulst, Merkem en Klerken samen de fusiegemeente Houthulst. Jonkershove is in 1976 afgescheiden van Woumen (Diksmuide).
De omliggende gemeentes zijn Woumen (Diksmuide) ten westen, Klerken ten noordoosten, Houthulst ten oosten en Merkem ten zuiden. Jonkershove heeft een spievormig, naar het zuidoosten toe versmallend grondgebied. De dorpskern van Jonkershove is in de zuidoostelijke uithoek van het grondgebied gelegen.

Jonkershove heeft zich ontwikkeld van een gemeenschap van zogenaamde 'boskanters' uit het "Jonckershovebusch" (vormde samen met het "Houthulstbusch" en het "Milaenenbusch" het "Vrijbos") tot een gehucht dat tot Woumen behoorde. Tot 1976 behoorde Jonkershove tot Woumen (Diksmuide), in de zuidoostelijke hoek van Woumen, aan de grens met Houthulst. Vanaf 1976 vormen Houthulst, Jonkershove, Klerken en Merkem samen de fusiegemeente Houthulst.

Jonkershove is voor het grootste deel gelegen in de Zandleemstreek met kenmerkend halfopen cultuurlandschap. Het oostelijk gedeelte van Jonkershove maakt net als Houthulst deel uit van het voormalige "Vrijbos" en is gelegen op een zuidwestelijke uitloper van de zogenaamde 'rug van Westrozebeke' (heuvelrij Geluveld-Staden-Klerken) met nog een hoogteligging van 10 à 15 meter. De Ronebeek en de Steenbeek stromen op grondgebied Jonkershove. Deze laatste beek - in de vallei waarvan in de tweede helft van de 19de eeuw het dorp opgericht wordt - vormt ook deels de grens met Merkem.

De benaming "Jonkershof" komt voor het eerst voor in 1483. De familie Provyn was eeuwenlang eigenaar van de heerlijkheid Jonkershove. De heerlijkheid was afhankelijk van het leenhof van de Burg van Brugge (zie bewaarde archeologische site, Zuid Torhoutstraat zonder nummer).

Aangezien Jonkershove in het "Vrijbos" gelegen was, is het overzicht van de vroegste geschiedenis deels gelijklopend met dat van het ook in de tweede helft van de 19de eeuw ontstane dorp Houthulst, dat ook in dat bos gelegen was.

HISTORISCHE INLEIDING

Vijfde tot zevende eeuw

Rond de stad Ieper treft men in de vroege Middeleeuwen een gordel van kleinere boscomplexen aan als overgang tussen de bossen van Zillebeke en Heuvelland (in het zuiden van West-Vlaanderen) en deze van Torhout en Brugge (in het noorden van de provincie). Het "Vrijbos" vormt het noordelijkste boscomplex van het Ieperse en bestaat uit drie delen: het "Jonckershovebusch", het "Milioenen" of "Milaenenbusch" en het "Houthulstbusch". Dit boscomplex strekt zich uit over de huidige deelgemeenten Jonkershove en Houthulst, en gedeelten van de gemeenten Bikschote (Langemark-Poelkapelle), Klerken (Houthulst), Langemark (Langemark-Poelkapelle), Merkem (Houthulst), Passendale (Zonnebeke), Poelkapelle (Langemark-Poelkapelle), Staden, Westrozebeke (Staden), Woumen (Diksmuide) en Zarren (Kortemark). Dit bos zou in de Vroege Middeleeuwen circa 6000 hectare groot geweest zijn. A. Verhulst (Landschap en landbouw in middeleeuws Vlaanderen) geeft 'meer dan 2000 hectare' op voor het "Bos van Houthulst" in de 11de eeuw. Het latere gehucht Jonkershove was volledig in het - nu quasi volledig verdwenen - "Jonckershovebusch" gelegen.

Achtste eeuw-negende eeuw

Het bovengenoemde boscomplex is reeds vanaf circa 780 volledig eigendom van de Noord-Franse Sint-Pietersabdij van Corbie (nabij Amiens, gesticht in 657) die er langs de Corverbeek (vormt deels de grens van Houthulst met Langemark-Poelkapelle, ook in Merkem) een prioraat sticht. De monniken beheren het bos en maken visvijvers in de laaggelegen gedeelten.

Daarvoor behoort het bos hoogstwaarschijnlijk tot het vroeg-middeleeuws koninklijk bezit. Volgens de zogenaamde "Adelard-traditie" zou Adelard (circa 753-827), zoon van Pepijn de Korte, onder meer dit gebied aan de abdij van Corbie geschonken hebben. In elk geval vormt het "Bos van Houthulst" een uitzondering op de regel dat de graaf heer was over de bossen en woeste gronden in zijn gebied, hieruit kan men concluderen dat dit boscomplex reeds voor de opkomst van de grafelijke macht in het bezit van de graven moet geweest zijn.

Elfde eeuw

Administratief ressorteert de noordelijke helft van het woud onder de kasselrij van het Brugse Vrije, het zuidelijke gedeelte onder de kasselrij Ieper. De Corverbeek vormt de grens; aldus behoorde het gebied van het huidige Jonkershove tot de kasselrij Brugge.

Circa 1030 is er een conflict tussen de graaf van Vlaanderen en de abdij van Corbie waarbij de graaf de Corbie-goederen in Vlaanderen confisqueert. Dit conflict wordt echter bijgelegd wanneer de graaf van Vlaanderen in 1096 mede-eigenaar van het "Vrijbos" wordt. De abdij ziet zich immers verplicht om na de usurpatie door omwonende heren (die het bos als een ideaal jachtgebied beschouwen) en ondanks het aanslepend conflict met de graaf, de bescherming van deze laatste te aanvaarden. De noordelijke helft van het bos vormt vanaf de akte van abt Nikolaas van Corbie in 1096 één van de vijf prinselijke 'waranden' of jachtgebieden. Het zuidelijke deel blijft in handen van de abdij van Corbie. Het bosgebied heet in de akte "in Walnensi Nemore Out-hulst" / "Nemus Walnense" wat men zou kunnen vertalen als 'Houthulst in het bos van Woumen'. Deze akte waaruit blijkt dat het bos niet door de inwoners als weidegebied mocht gebruikt worden, wordt in 1201 bekrachtigd door graaf Boudewijn van Constantinopel.

De opbrengst van het bos, met uitzondering van de jacht, wordt tussen beide eigenaars verdeeld. Het bos levert onder meer brand- en constructiehout. Voor de graaf is het tevens een uitgelezen jachtdomein. De honing van de wilde bijenzwermen komt de abdij ten goede.
Het bos staat onder toezicht van twee 'forestiers' of houtvesters waarvan elke eigenaar er één aanstelt. De 'forestiers' zorgen voor de inning van de opbrengsten van het bosbeheer en bezitten de lagere juridische bevoegdheid, nl. de inning van boetes voor bosdelicten. De hoge justitie ligt in handen van de baljuw van het Brugse Vrije.

De oudste bewoning van de bewaarde archeologische site van het "Jonkershof", de kern van de latere heerlijkeheid "Jonkershove" zou mogelijk dateren van de 11de tot de 13de eeuw.

Twaalfde eeuw - dertiende eeuw

In 1151 is het gebied vermeld als "Woltehulst", wat later als "Woudhulst" (zie gemeente Houthulst). Deze benaming zou etymologisch te verklaren zijn als 'een wild woud met ruwe gewassen, hulst en ander stekelig hout'.

Het "Vrijbos" vormt een uitzondering op de ontginningsgolf die de Vlaamse bossen tussen 1100 en 1300 kennen, dit onder supervisie van de grote abdijen of van het grafelijk gezag. Zo ontstaat een interne kolonisatie in het Ieperse wanneer Ieper zich ontwikkelt tot een internationaal handelscentrum. In het Ieperse ontstaan tussen 1100 en 1150 dan ook talrijke ontginningsdorpen. Het is dan ook uitzonderlijk dat er rond het prioraat "Ter Meunicken" geen dorp tot ontwikkeling komt. Dit is te wijten aan de conflictueuze opsplitsing van het woud tussen de abdij van Corbie en de graaf van Vlaanderen (zie de overeenkomst van 1096). Het "Vrijbos" zal dan ook tot aan het begin van de 19de eeuw behoren tot de onontgonnen 'restbossen'.
Toch is er reeds in de 12de eeuw roofbouw doordat de omwonenden de bosrand benutten voor eigen profijt. Zo ontstaan op verschillende plaatsen in het woud "terrae vacuae" die stilaan heidegebied worden. Ook in Woumen (Diksmuide) en Klerken (Houthulst) vindt een dergelijke wilde ontginning plaats, er wordt massaal turf gestoken. Het moeras "de Blankaart" te Woumen ontstaat uit deze turfstekerijen. Dat deze bosroofbouw een constante is in de geschiedenis van het bos blijkt uit de vele ordonnanties en maatregelen die in de loop der tijden uitgevaardigd zijn.

Veertiende eeuw

In de 14de eeuw zijn Philippe de Craene en Jacquemart van de Vael (aangesteld in 1377) de 'forestiers' van het "Vrijbos". Geleidelijk aan zal het graafschap Vlaanderen het zeggenschap over het woud, meer en meer naar zich toehalen.
Begin 14de eeuw zou de site "Jonkershof" met de nu nog deels bestaande walgracht - de kern van de latere heerlijkheid "Jonkershove" - ontstaan zijn (zie archeologische site Zuid Torhoutstraat zonder nummer).

Vijftiende eeuw

In 1414 koopt Jan van den Berghe, heer van Watervliet te Langemark, een leen van de graaf van Vlaanderen waardoor hij de titel van erfachtig 'forestier' van Houthulst verkrijgt. In 1535 is Joos van den Berghe 'forestier' en in 1559 Ghislain van den Berghe. Dit ambt blijft in de familie van den Berghe tot in de 16de eeuw de protestantsgezinde 'forestier' Filips door de Spanjaarden wordt verbannen.
De heerlijkheid "Jonkershof" wordt voor het eerst vermeld in 1483 als eigendom van Jan van Provyn. De familie van Provyn blijft tot de tweede helft van de 18de eeuw, eigenaar van de heerlijkheid Jonkershove. Jonkershove was een heerlijkheid (276 gemet) in Woumen en was afhankelijk van het leenhof van de Burg van Brugge. Het "Jonkershof" was centraal gelegen in de heerlijkheid. De archeologische site van het "Jonkershof" is bewaard (zie Zuid Torhoutstraat zonder nummer).

Zestiende eeuw

In 1559 verkoopt de abt van Corbie de helft van het "Vrijbos" aan Govaert de Bocholtz de Grevenbrouck. In 1568 wordt het deel van de graaf eveneens aan deze edelman verkocht. Deze transactie wordt echter vernietigd, waardoor deze helft in handen van de graaf blijft. Aldus vormt de periode 1559-1609 een privaat intermezzo in het beheer van het bos.

Bij de herverdeling van de bisdommen in 1559 gaat het gebied waarin Jonkershove ligt over van het bisdom Terwaan naar dat van Ieper.

1566: het prioraat "Ter Meunicken" zou vernietigd zijn door de beeldenstormers. Op de "Carte des Environs de Dunkerque, Bergue (...) Menin, Ypres, Dixmude, &C." van 1743 (uitgegeven te Parijs, mogelijk een weergave van een oudere toestand wanneer de kasselrij Ieper nog in Franse handen was) aangegeven als "Meuninck AB(bayie) ruinée". Deze plaats wordt op de Ferrariskaart (1770-1778) aangeduid als "C(en)se het Meuncken" (op grondgebied Langemark-Poelkapelle).

Zeventiende eeuw

In 1609 wordt een nieuwe overeenkomst gesloten tussen de aartshertogen Albrecht en Isabella, en Arnould Huyn van Amsterade, gehuwd met de dochter van de Bocholtz de Grevenbrouck. Het deel van het "Vrijbos" in het bezit van Huyn wordt gewisseld tegen bezittingen van de hertogen in Limburg zodat het bos volledig in overheidsbezit komt. Vanaf de 17de eeuw kijkt het centrale gezag veel nauwer toe op het beheer van het bos (dit blijkt al uit een ordonnantie in 1609). Zo worden regelmatig ordonnanties, met het oog op de bescherming van het bos, gedecreteerd, en wordt het beheer en de aanstelling van de 'forestiers' toegewezen aan de baljuw en de schepenen van de kasselrij Ieper. Het Brugse Vrije (een stuk van het bos ligt op dit grondgebied, de hoge justitie gaat in 1610 over naar de kasselrij Ieper) krijgt weinig verantwoordelijkheid in het beheer van het woud. De frustratie hieromtrent groeit nog wanneer de kasselrij Ieper in 1625 het recht verkrijgt om belastingen te heffen op het "Vrijbos".

Door de Vrede van Nijmegen in 1678 na de Spaans-Franse oorlog, krijgt Lodewijk XIV de kasselrij Ieper in zijn bezit terwijl het Brugse Vrije onder Spaanse heerschappij blijft. Al heeft Frankrijk enkel recht op het zuidelijke deel van het "Vrijbos", Lodewijk XIV eist toch het volledige woud op en verkrijgt dit ook.
In 1687 scheert de ontbossing aan de rand hoge toppen: te Klerken is het bos tussen "Het Verloren goet" (zie Ferrariskaart) en de "Buschbaillie" volledig gerooid. Hierop worden alle landerijen bij het koninklijke domein gevoegd.
In 1693 wordt te Ieper een "Maîtrise des Eaux et Forets" opgericht om het toezicht op het bos te optimaliseren.

Achttiende eeuw

Onder het Oostenrijks bestuur (1713-1794) komt de kasselrij Ieper en ook het hele "Vrijbos" terug bij de Nederlanden.

De sterker wordende centrale supervisie vertaalt zich in een intensere exploitatie met een opdeling van het bos in zestien delen, waarvan periodiek stukken worden gerooid en heraangeplant. Toch zou vooral vanaf 1725 het fenomeen van de illegale vestiging van "boskanters" aan de bosrand aan belang winnen en leiden tot een bijna industriële houtexploitatie, met vooral productie van bezems.

Rond het "Vrijbos" is een diepe gracht gegraven en met de uitgegraven aarde een binnendijk aangelegd om te verhinderen dat men zich in het bos zou vestigen (vermoedelijk ontstaan in de 17-18de eeuw, duidelijk afleesbaar op de Ferrariskaart van 1770-1778). Deze 12 km lange ringgracht krijgt de benaming "boswaer" of "bosweer" ("ware" = waterloop). De dreven die het bos doorkruisen, worden afgesloten door een balie of afsluitboom.

Omdat de "buskanters" of "delinquents" het gebied naast deze "boswaer" in de loop der tijd in gebruik nemen, neemt landvoogd Karel van Lotharingen in 1756 strenge maatregelen tegen de illegale exploitatie. Bebouwing en landbouwactiviteit worden in een halve mijl rondom de dijk verboden. Dit gaat gepaard met een afbraakpolitiek van woningen te Merkem (Houthulst), Woumen (Diksmuide, Jonkershove ressorteert hieronder), Klerken (Houthulst), Handzame en Zarren (Kortemark) (precieze lijsten geven het aantal woningen, volwassenen, kinderen, en het vee per parochie weer). De felle reacties hiertegen van de bewoners worden gesteund door de dorpspastoors. Ook van het Brugse Vrije komt er protest: de daklozen konden onmogelijk door de 'dis' van de diverse gebieden onderhouden worden, en zouden op hun beurt aankloppen bij de "generaliteyt van het Brugse Vrije". De kasselrij Ieper tekent eveneens bezwaar aan omwille van financiële redenen en het verlies van landbouwgrond. De kasselrijen kunnen het bevel tot afbraak tot maximaal één vijfde laten reduceren. Toch worden tussen 194 en 300 personen dakloos.

Ondanks de strenge maatregelen blijven de omwonenden echter roofbouw plegen. Keizer Jozef II vervangt in 1788 de "Maîtrise des Eaux et Forets" door een "Bailliage" genaamd "Ter Meunicken", eveneens met zetel te Ieper. De 'woudmeesters' gebruiken tussen 1770 en 1780 voorgedrukte procesverbalen tegen de vele overtreders.

De Ferrariskaart (1770-1778) toont een nog omvangrijk bosgebied bestaande uit het "Jonckershovebosch", het "Bois de Milaene" en het "Houthulst bosch". De deels stervormige lanenstructuur - aangelegd door de Oostenrijkers in de 18de eeuw - is grotendeels geaxeerd op de priorij van de abdij van Corbie (op deze kaart aangeduid als "C(en)se het Meuneken", ligt op grondgebied Langemark-Poelkapelle). De perceelsgordel (roofbouw en onwettige landinname) ten noorden, ten oosten en ten zuiden van het bos, - meestal kleine langwerpige percelen - staat loodrecht op de "boswaer". Het "Jonckershovebosch", ten westen en ten noordwesten valt (deels) buiten de "boswaer". Binnen genoemd bos vallen een aantal landbouwpercelen en een geringe bebouwing op (hier zal zich in de tweede helft van de 19de eeuw gehucht/ gemeente Jonkershove ontwikkelen).
Op de Ferrariskaart is tevens de site "Jonckershove" aangeduid als kern van de heerlijkheid Jonkershove: een omwald opperhof met enkele gebouwen en een niet omwald neerhof met enkele gebouwen, zie bewaarde archeologische site. Ook de "Jonkershovemolen" op de kruising van de huidige Zuid-Torhoutstaat en de Woumenstraat, iets ten noorden van de site "Jonckershove" is aangegeven. Grosso modo zijn op deze kaart enkel de Zuid Torhoutstraat, de Woumenstraat (echter nog niet volledig het huidige tracé), de Heugstraat, de Vinkeniersstraat en de Schrevelstraat reeds aangegeven. Op de "Carte des Environs de Dunkerque, Bergue (...) Menin, Ypres, Dixmude, &C." van 1743 (uitgegeven te Parijs, mogelijk een weergave van een oudere toestand wanneer de kasselrij Ieper nog in Franse handen was) is "Jonkershoven M(olen)" reeds aangeduid.

Door deze illegale ontginningen ontstaan kleine gemeenschappen van "boskanters". Deze bouwen een bestaan op door thuisnijverheid, onder meer het weven, en vooral het maken van bezems. Toch oefenen deze "boskanters" een niet onbelangrijke landbouwactiviteit uit, zie gegevens over de veestapel.

In de tweede helft van de 18de eeuw wordt de familie de Corte eigenaar van de heerlijkheid "Jonkershove". Gedurende het gehele ancien régime behoudt de abdij van Corbie nog beperkte heerlijke rechten voor de ontgonnen gronden. Tot 1794 worden de wettelijke passeringen geacteerd voor de heerlijkheid "Warnoise-Corbie".

Negentiende eeuw

Onder het Franse bewind (1795-1815) wordt ook in onze contreien beroep gedaan op soldaten en weerbare mannen. De 'bloedwet' van 24 september 1798 impliceert loting en gedwongen legerdienst, in tegenstelling tot het vroeger systeem met vrijwilligers. Na de Franse nederlaag in de volkerenslag bij Leipzig (1813), worden nieuwe recruten opgeroepen om de verliezen aan te vullen. Dit stuit op groeiend verzet. Deserteurs verschuilen zich steeds vaker in hoeves en bossen op het platteland. Ook in het uitgestrekte "Vrijbos" duiken gedeserteerde soldaten, maar ook bandieten onder. De gebeurtenissen rond de bende van Ludovicus Bakelandt (in 1774 geboren te Lendelede) groeien uit tot een heuse legende waardoor het bos een slechte reputatie krijgt als roversnest of "Moordenaarspays".

Aan het begin van de 19de eeuw gaat het gebied waarin Houthulst en Jonkershove liggen over naar het bisdom Gent (1801), om in 1834 te ressorteren onder het bisdom Brugge.

Circa 1814 is het bezembinden een erg belangrijke activiteit voor de "boskanters". Voor de crisis van de jaren 1840 is de boskantersbevolking echter nog duidelijk sedentair.

Onder het Hollandse bewind (1815-1830) is het "Vrijbos" nog ongeveer 1900 ha groot. Het bos wordt vanaf 1826 in percelen aan particulieren verkocht en verkaveld door het speciaal hiervoor opgerichte "Amortisatie Syndikaat". Vele grondbezitters verwerven een eigendom te Klerken-Houthulst. Zo koopt Jan-Pieter Cassiers (in 1788 geboren te Antwerpen) in 1838 een stuk bosgrond, dit met het oog op bosopbrengst (zie dorpsinleiding Houthulst). Toch blijft de roofbouw ook in de 19de eeuw een constante, zowel ten nadele van private eigenaars als ten nadele van staatseigendom.

De grootscheepse privatiseringsgolf leidt tot ontbossing en de bouw van een drietal landhuizen of kastelen in het "Vrijbos": het kasteel van Cassiers (1848, zie Houthulst), het Melanekasteel (zie Merkem) en het kasteel in 'Second Empirestijl' (eind 19de eeuw) van de Parijse familie Cotteau de Patin de Simencourt (hoek Melanedreef en Poelkapellestraat, zie dorpsinleiding Houthulst). Deze private eigenaars gaan het bos sterker beschermen tegen roofbouw, waardoor de bezemmakers zich niet langer kunnen bevoorraden.

In 1836 wordt "het groot kamp van Jonckershove (...)" met "huizekens en hutten zonder getal (...) geschaard in eene reeks, lopende van westen naar oosten (zonder) begin noch einde" door een voorbijganger omschreven als erg armoedig en 'onbeschaafd' (krantenartikel). Op dat moment is er dus reeds sprake van een gehucht. Op de kaart van Ph. Vandermaelen (circa 1850) is "Jonckers Hoven" (toen nog onder Woumen) embryonaal aangeduid echter met een veel geringere bebouwing van kleine alleenstaande volumes dan bv. "Hoogkwartier" (grens Klerken en het huidige Houthulst) of "Terrest" (Houthulst). Tevens embryonale aanduiding van gehuchten "Struven dorp" en "Nieuwe Stad".

De economische crisis van de jaren 1840 - zowel een landbouw- als textielcrisis (thuisnijverheid) - komt zwaar aan in het gebied. De thuisnijverheid wordt noodgedwongen verengd tot het bezembinden, maar wordt nu bedreigd door de privatisering van de bossen. De "boskanters" worden soms gedwongen tot landloperij en bedelarij. Door de privatisering komt er definitief een einde aan de sedentaire "boskanter" of bezembinder. In de plaats hiervan komt seizoensmigratie met leurders of 'voyageurs' (borstels), foorreizigers, scharenslijpers enz. Op een gegeven moment trekken circa 300 inwoners van Houthulst - maar wellicht ook van Jonkershove - met ezel en kar op pad om hun zelfgemaakte bezems, garen, linten en gebruiksvoorwerpen te verkopen. Tevens is de seizoensarbeid erg belangrijk vanaf het midden van de 19de eeuw: de bieten- en vlasoogst in Frankrijk, de hoppepluk in Poperinge en de cichorei-oogst.

Tot de eerste helft van de 19de eeuw bestaat Jonkershove dus slechts uit een aantal huisjes in het "Jonckershovebos", met een arme bevolking van bezembinders.
Bijna gelijktijdig met de ontwikkeling van een parochie- en dorpsstructuur in het latere Houthulst door Jan-Pieter Cassiers in de jaren 1850, ontwikkelt zich in de jaren 1850-1860 het gehucht/ de parochie Jonkershove, vanuit een testamentaire beschikking van E.H. Beauprez. Deze missionaris in Noord-Amerika (gestorven in 1850 te New Orleans) belast in zijn testament E.H. Chavaete, pastoor van het naburige Woumen (Diksmuide) waar Beauprez geboren is, met de stichting van een parochie met een school en een kerk in de bossen van Jonkershove. In 1857 wordt een gemengde lagere armenschool gebouwd, geleid door Zusters van de Heilige Jozef, die voorheen werkzaam waren in het 'oudemannenhuis' van Woumen. In 1862-1863 wordt de Sint-Jozefskerk gebouwd op gronden geschonken door de Rijselse families de la Chaussée en Jombart (zie gedenkplaat in kerk, zie Mgr. Schottestraat nummer 1). Naast de kerk wordt een pastorie gebouwd. In 1873 wordt Jonkershove een zelfstandige parochie onder het Bisdom Brugge, gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Woumen. In 1874 laat pastoor Costenoble een afzonderlijke jongensschool bouwen.

Een voorbijganger getuigt in 1872 over de evolutie die Jonkershove had gekend sinds zijn eerste bezoek in 1836. In 1872 was Jonkershove onherkenbaar geworden "(...) Wat verandering! Vóór mij stond daar die schoone kerk, die fraaie pastorij, al die welgebouwde huizen en daarbij die groote uitgestrekte schoolgebouwen !" (krantenartikel).

Het rechte tracé van de Merkemstraat en de Jonkershovestraat is als dusdanig reeds aangeduid op de kaart van Ph. Vandermaelen (circa 1850), met een heel beperkte verspreide bebouwing van een aantal hoeves. Deze as vormt één van de twee hoofdassen van het lintvormige dorp. Het tracé van deze twee straten die van west naar oost door het dorp Jonkershove lopen, bouwt aan de grens met Merkem verder op de Sneppestraat die reeds op de Ferrariskaart aangegeven is, en loopt op grondgebied van Houthulst in de Jonkershovestraat (1877) en de Kerkstraat (1856) door tot aan de dorpskom van Houthulst. De kerk wordt gebouwd ten zuiden van de Jonkershovestraat. Ter hoogte van de kerk wordt in de tweede helft van de 19de eeuw een haakse straat aangelegd, met name de huidige Mgr. Schottestraat. Deze straat en ook de kerk is voor het eerst aangeduid op de kaart van het Militair Cartografisch Instituut van 1866.

Volgens de literatuur wordt de 'Jonkershovestraat' - niet te verwarren met de huidige straat met deze naam - in 1899 aangelegd als verbinding tussen de oude parochie Woumen en de nieuwe parochie Jonkershove. Met deze straat wordt hier een deel van de huidige Woumenstraat bedoeld, met name het schuine verbindingsstuk tussen de oude Woumenstraat (zie aanduiding op Ferraris), over de Schrevelstraat tot aan het kruispunt Zuid Torhoutstraat/ Vinkeniersstraat/ Steenbeekstraat. Dit tracé is echter reeds aangeduid op de kaart van het Militair Cartografisch Instituut herzien in 1883. Ook het gedeelte van de Steenbeekstraat tussen genoemd kruispunt en de kruising met de Vinkeniersstraat is in deze periode aangelegd, zie nog niet aangeduid op de kaart van het Militair Cartografisch Instituut van 1866, wel op deze herzien in 1883. Genoemde Steenbeekstraat vormt samen met de Mgr. Schottestraat in het verlengde daarvan de noord-zuidas van het dorp Jonkershove.

Twintigste eeuw

Eerste Wereldoorlog

Tijdens de eerste Wereldoorlog ligt Jonkershove, samen met Klerken en Houthulst, in de frontlinie. Jonkershove wordt veroverd door de Duitsers.

12 september 1914: een groep van 200 à 300 Duitse soldaten zijn aangekomen in Zarren (Kortemark) en Staden.
13 september 1914: Belgische soldaten vallen de Duitsers in de rug aan waardoor deze vluchten in de richting van Jonkershove en Merkem. Te Houthulst vallen er dertien doden.

Vanaf 14 oktober 1914: na de val van Brugge beslist Koning Albert I de linker oever van de IJzer te versterken en bruggenhoofden op de rechter oever uit te bouwen. De verdeling van het Belgische leger op 15 oktober ziet er als volgt uit: de Eerste, Tweede en Vierde Divisie achter de IJzer, delen van de Derde Divisie gestationeerd te Lampernisse (Diksmuide) als reserve, de Vijfde en de Zesde Divisie respectievelijk ten noorden en ten zuiden van het "Bos van Houthulst" (Houthulst). Op 16 oktober trekken de Vijfde en Zesde Divisie zich echter al terug achter het kanaal IJzer-Ieper of de Ieperlee. Het Belgische front langs de IJzer en het kanaal Ieper-IJzer, 39 km tussen Nieuwpoort en Boezinge (Ieper) is in zes sectoren ingedeeld. Vooral de sector vanaf Sint-Jacobskapelle (Diksmuide) tot de Drie Grachten (kanaal Ieper-IJzer, Noordschote (Lo-Reninge) en Merkem) (Vijfde Divisie) is van belang voor de fusiegemeente Houthulst. De Vijfde Divisie staat ook korte tijd in voor het bruggenhoofd "Luigem" (Merkem).

De Duitsers hebben op 21 oktober 1914 het "Bos van Houthulst" veroverd en er een knooppunt van verdedigingswerken ingericht: het is een doolhof van loopgraven en prikkeldraadversperringen en er wordt een netwerk van spoorwegen (aansluitend op de spoorlijn Staden-Westrozebeke) aangelegd met het oog op materiaalaanvoer en -afvoer naar de nabij gelegen frontlinie. Doorheen Jonkershove loopt de eerste Duitse linie, de zogenaamde "Brabantlinie" (zie Heugstraat zonder nummer, bij nummer 14, zie Iepersteenweg zonder nummer, ter hoogte van nummer 75 en 87). Tussen de "Brabantlinie" en de eerste Duitse linie van de "Flandern II Stellung" ten oosten van het "Bos van Houthulst" (zie Neerloopstraat, Houthulst) in lagen nog de "Preussenstellung" (op grondgebied Jonkershove) en de "Bayernstellung". Tussen het gehucht Jonkershove en het kleinere gehucht "Zwartegat" (grens Jonkershove en Klerken, benaming van dit gehucht reeds op de topografische kaart van 1872), een aantal bewaarde Duitse schuilplaatsen (zie Zuid Torhoutstraat zonder nummer, bij nummer 12), bij munitiedeport zogenaamd "Zwartegat", bereikbaar via spoorwegen vanuit het bos. Ter hoogte van de Merkemstraat (zie Merkemstraat zonder nummer, bij nummer 8) bevindt zich een Duitse 'Unterstand' deel uitmakend van de "Ronehoek-Riegel", speciaal ontworpen om het oostelijker gelegen dorpscentrum van Houthulst met zijn talrijke militaire installaties te beschermen tegen een geallieerde doorstoot vanuit het zuiden. Te Jonkershove bevinden zich tevens een Duitse lichtcentrale en een begraafplaats, zogenaamd "Van Nieuwe-Stede Soldatengräber" (zie Heugstraat zonder nummer) tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Bevrijdingsoffensief 1917-1918: de geallieerden (de Britten) proberen meermaals om de Duitse stellingen te veroveren maar telkens zonder resultaat. Zo naderen ze tijdens het offensief van 1917 tot de zuidelijke rand van het "Bos van Houthulst", maar het gewonnen terrein gaat verloren bij een zwaar tegenoffensief van de Duitsers in april 1918. Bij het eindoffensief van 28 september 1918, waar een groot deel van het Belgische leger (de "legergroep Vlaanderen") aan deelneemt, samen met een aantal Engelse en Franse divisies, onder de gezamenlijke leiding van Koning Albert I, wordt de herovering van het "Bos van Houthulst" als een cruciaal punt gezien.

De Sint-Jozefskerk van Jonkershove wordt door de Duitsers als ziekenboeg ingericht en op het einde van de oorlog werd de kerk opgeblazen.

Wederopbouwperiode

In 1921-1923, wordt de Sint-Jozefskerk heropgebouwd naar ontwerp van architect René Cauwe (Brugge), uitvoering door de West-Vlaamse wederopbouwmaatschappij (Roeselare). Blijkens de inventaris van de Dienst der Verwoeste Gewesten wordt te Jonkershove voor vier handelshuizen, meer dan dertig woonhuizen, een school, de kerk en de pastorie een financiële tegemoetkoming voor de geleden oorlogsschade voorzien. De Brugse architect René Cauwe leidt de wederopbouw van de meeste van deze gebouwen.

Van de Tweede Wereldoorlog tot heden

In maart 1945 loopt Houthulst en omgeving grote schade op door de ontploffing van het munitiedepot in het DOVO (zie dorpsinleiding Houthulst). Onder meer de glasramen in de kerk van Jonkershove worden vernietigd.

Ook te Jonkershove blijft de leurhandel vermoedelijk duren tot halverwege de 20ste eeuw (zie dorpsinleiding Houthulst).

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

Door zijn ligging in het frontgebied wordt Jonkershove tijdens de Eerste Wereldoorlog bijna volledig vernietigd, één hoeve met bewaarde 17de-eeuwse kern bij de grens met Woumen (Diksmuide) niet te na gesproken. Het bouwkundig erfgoed wordt er dan ook volledig getypeerd door een sobere wederopbouwarchitectuur. In de wederopbouw van kerk, klooster, pastorie, (boeren)arbeidershuizen en hoeves wordt een staalkaart gegeven van de sobere wederopbouwarchitectuur. De kerk wordt heropgebouwd naar ontwerp van architect René Cauwe (Brugge) als een georiënteerde driebeukige hallenkerk met ingebouwde westtoren. De pastorie naar ontwerp van dezelfde architect is opgevat als een verzorgd dubbelhuis met markerend houtwerk en trapgevels.

De bebouwing zowel in het dorp langs de west-oost- (Merkemstraat/ Jonkershovestraat) en noord-zuidas (Steenbeekstraat/ Mgr. Schottestraat) als in de kleinere gehuchten zoals "Pierkenshoek" wordt voornamelijk gekenmerkt door kleine (boeren)arbeidershuizen.
Jonkershove bewaart een aantal gave wederopbouwhoeves met losstaande bestanddelen onder pannen zadeldaken. Sommige hoeves worden bij de wederopbouw echter op een nieuwe site dichter bij de weg heropgebouwd (zie Iepersteenweg nummer 90 en archeologische site onder Zuid Torhoutstraat zonder nummer). De wederopbouwhoeve met poort ter hoogte van Jonkershovestraat nummer 196/ Stokstraat vormt een beeldbepalend geheel met nummer 158 (grondgebied Houthulst). Bij een aantal hoeves valt de aandacht die besteed is aan de opkamer, eventueel onder hogere nok, op. Eveneens van belang zijn een aantal kleine Mariakapelletjes.

Op het grondgebied van Jonkershove neemt het oorlogserfgoed van de Eerste Wereldoorlog een belangrijke plaats in. Jonkershove ligt tijdens de oorlog immers net ten oosten van de eerste Duitse linie, ongeveer ter hoogte van de Iepersteenweg. Dit verklaart het hoog aantal, gaaf bewaarde Duitse betonconstructies ter hoogte van onder meer Iepersteenweg, Heugstraat en Zuid Torhoutstraat.

  • Inventarisatie van Relicten uit de Eerste Wereldoorlog in de Westhoek (Provincie West-Vlaanderen, "Oorlog en Vrede in de Westhoek", en Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Monumenten en Landschappen).
  • BERINGS G., Het oude land aan de rand van het vroeg-middeleeuws overstromingsgebied van de Noordzee, Gent, 1985.
  • DE MEYER M., DEMEYERE F., De inventarisatie van de gemeente Houthulst (prov. West-Vlaanderen); www.monument.vlaanderen.be/cai/nl/publicaties/cai-rapport13.pdf (raadpleging op 24.01.2006)
  • DE VOS-STOCKMAN A., ROOSE B., Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen, Provincie West-Vlaanderen, Kanton Diksmuide, Brussel, 1973.
  • GODDEERIS J., DETAILLEUR W., De neogotiek in West-Vlaanderen: religie en architectuur, s.l., 2002.
    Houthulst, het dorp der boskanters en bezembinders, in Curiosa, jg. 39, nr. 382, 2001
  • HAELEWYN R., Oostenrijkse wegen in West-Vlaanderen, Brugge, 1971, p. 43.
  • JACOBS M., In het spoor van '14-'18, Sint-Andries, 1994.
  • JACOBS M., Zij, die vielen als helden.... Inventaris van de oorlogsgedenktekens van de twee wereldoorlogen in West-Vlaanderen. Deel 2, Brugge, 1995.
  • LESAGE X., Elementen van de landschapsgeschiedenis van het huidige "Houthulst", in Bijdrage tot de geschiedenis van Houthulst. Van 19de-eeuwse parochiestichting tot gemeente (1928), Brussel, 1988.
  • NOTEBAERT A., NEUMANN C. e.a, Inventaris van het archief van de Dienst der Verwoeste Gewesten, Algemeen Rijksarchief, Brussel, 1986.
  • TACK G., VAN DEN BREMPT P. e.a., Bossen van Vlaanderen. Een historische ecologie, Leuven, 1993.
  • VANDEPUTTE O., Gids voor Vlaanderen. Toeristische en culturele gids van de Vlaamse gemeenten, Tielt, 1995, p. 565.
  • VERHULST A., Landschap en landbouw in middeleeuws Vlaanderen, Brussel, 1995, p. 110-111.
  • VERSCHUREN R., Houthulst in oorlog en verzet, in Bijdrage tot de geschiedenis van Houthulst. Van 19de-eeuwse parochiestichting tot gemeente (1928), Brussel, 1988
  • TOP S., Onderzoek naar de sagenmotieven in 't Vrijbos, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Leuven, 1964, p. 8.
  • www.arch.be
  • www.houthulst.be

Bron: MISSIAEN H. & VANNESTE P. met medewerking van GHERARDTS F. 2006: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Houthulst, Deelgemeenten Jonkershove, Klerken en Merkem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL24, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Missiaen, Halewijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Jonkershove [online], https://id.erfgoed.net/themas/14656 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.