Geografisch thema

Damme

ID
14641
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14641

Beschrijving

HISTORISCHE INLEIDING

Damme is een historisch stadje omgeven door een uitgestrekt polderlandschap, gelegen in de provincie West-Vlaanderen op 6,5 km ten noordoosten van Brugge en op 12 km ten zuiden van Knokke-Heist. Begrensd ten westen en noorden door Oostkerke, ten noordoosten door Lapscheure, ten oosten door Moerkerke, ten zuiden door Vivenkapelle en ten zuidwesten door de Brugse deelgemeenten Koolkerke en Sint-Kruis. Damme heeft een oppervlakte van circa 1160 ha. en telt 743 inwoners (01/01/2005).

Verstild stadje met woon- en kleinschalige handelsfunctie, de laatste decennia bijna uitsluitend gericht op het toerisme zie onder meer de talrijke horeca-uitbatingen in het stadscentrum. Ofschoon hoofdgemeente slechts beperkte aanwezigheid van dienstenfuncties, ondergebracht in representatieve panden zoals het stadhuis (zie Markt), het huis "de Grote Sterre" (zie Jacob van Maerlantstraat) en het Sint-Janhospitaal (zie Kerkstraat); de overige gemeentelijke diensten zijn ondergebracht in Moerkerke en Sijsele.

De kleine, historische stadskern van Damme is gelegen binnen de restanten van de 17de-eeuwse stadsomwalling en wordt in twee gedeeld door de Damse Vaart of het kanaal Brugge-Sluis (1810-1824). Het landelijk gebied in het noordoosten wordt gekenmerkt door het Leopold- (1843) en het Schipdonkkanaal (1855-1856), die met evenwijdig verloop net over de grens op het grondgebied van Oostkerke de Damse Vaart doorkruisen. Het stadje wordt omgeven door twee kleine waterlopen, met name de Romboutswerve ten noorden en het Zuidervaartje ten zuiden. Binnen de wallen zijn er nog enkele grachtjes als restanten van de Lieve, de Maleleie en de vroegere stadsgrachten. Wegeninfrastructuur beperkt tot enkele verbindingswegen, zijnde de Dammesteenweg ten noorden, in Oostkerke aansluitend op de Koolkerksesteenweg (N 374) van Brugge naar Knokke-Heist; de Kerkstraat als hoofdstraat die zuidwaarts aansluit op de Vivensteenweg als verbindingsweg naar Vivenkapelle, van waar verdere verbinding naar Sijsele (zuid) en Moerkerke (oost). De wegen langsheen de Damse Vaart vormen de verbinding tussen Brugge en Sluis, en lopen eveneens op het grondgebied van Oostkerke, Hoeke en Lapscheure. Het landelijk gebied dat zich grotendeels ten zuiden en noordoosten van het stadje uitstrekt, wordt gekenmerkt door lange kronkelende polderwegen die veelal het verloop van de oude dijken volgen. Enkele zijn kleinere verbindingswegen, onder meer de Polderstraat, vertrekkend vanuit Sint-Kruis (Brugge) en de Oude Sluissedijk, noordwaarts voorbij het Leopold- en Schipdonkkanaal aansluitend op de Vredestraat en aldus Damme met Lapscheure verbindend.

De 17de-eeuwse vestingen steken schril af ten opzichte van het omringende landschap. Het verloop van bastions, ravelijnen en grachten tekent zich af in het bodemreliëf en de percelering. Plaatselijk wordt de zevenstervorm geaccentueerd door aanplantingen van hoge populieren. De vestingen zijn deels omgevormd tot landbouwgrond, terwijl delen van de dubbele ringgracht zijn geëvolueerd tot interessante moerasbiotopen. Open water, verlande zones met drijftillen, rietvelden en moerasbos herbergen een unieke fauna en flora. Grote delen van de vestingen hebben het statuut van natuurreservaat, gekend onder de naam van "De Oude Stadswallen". Ook buiten de eigenlijke stadswallen zijn historisch laaggelegen graslanden in beheer als natuurreservaat, onder meer gelegen langs de Romboutswervedijk en aan Mikhem. Beeldbepalend voor het landschap rond Damme zijn ook de al of niet dubbele rijen populieren die de Damse Vaart, het Leopold- en het Schipdonkkanaal en tal van dijken en invalswegen afboorden, waardoor ze als het ware een belangrijke visuele as met oriëntatiefunctie vormen. In het omringend polderlandschap behouden landschappelijke gaafheid van onder meer beperkte bewoning, kreekruggen, dijken, brede sloten, (knot-)bomenrijen, uitgestrekte open weilanden en akkers. Over het algemeen sterk verspreide hoevebouw gelegen op de hogere kreekruggen of - in de jongere polders - op of langs een dijk. Nog enkele actieve landbouwbedrijven van het gemengd type akkerbouw (droge kreekruggronden) en veeteelt (historisch permanent grasland in komgronden).

12de eeuw: het ontstaan van de stad Damme

In 1174 onteigent Graaf Filips van de Elzas gronden van het Sint-Donaaskapittel van Brugge te Oostkerke voor de aanleg van een dijk of gracht. Vermoedelijk kort vóór 1180 (enkele bronnen vermelden echter reeds 1168) laat hij een dam of dwarsdijk bouwen op het eindpunt van en dwars doorheen de Zwingeul, waaraan Damme zijn ontstaan en naam dankt. Bodemkundig en archivalisch onderzoek tonen aan dat de ligging van de afsluitdijk samenvalt met het tracé van de huidige Kerkstraat; de eigenlijke kreek wordt afgesneden ter hoogte van de huidige markt. In de dam wordt een grote zeesluis of spui gebouwd, de "Speie", die vanuit het Zwin toegang geeft tot de Reie en de aanlegkade. Tevens uitbouw van haveninfrastructuur aan de boorden van het Zwin op initiatief van de stad Brugge om zijn uitweg naar zee veilig te stellen. Ten gevolge van een vredesverdrag tussen Filips van den Elzas en graaf Floris III van Holland worden honderden dijkwerkers ingezet om dijken te voorzien langs het Zwin tussen Damme en Brugge.

1180: stichtingsdatum en eerste vermelding van "(Hen)dam", waarbij de graaf van Vlaanderen de kleine nederzetting stadsrechten verleent. Damme krijgt een eigen stadsbestuur en rechtsmacht voor bepaalde delicten. Belangrijk is het privilege van de vrijstelling van tolrechten in heel Vlaanderen en van het Hanzerecht in de andere steden van het graafschap. Dit initiatief kadert in de economische politiek van de graaf van Vlaanderen om langs de toenmalige Vlaamse kust de bouw van nieuwe, goed toegankelijke voorhavens te stimuleren ter vervanging van de oude havens op de rand van het vroegere overstromingsgebied, zie stichting van onder meer havens te Nieuwpoort (1163), Grevelingen (1164), Duinkerke (circa 1180) en Biervliet (circa 1183). De stad wordt ook met de naam "Hondsdam" (1217) of "Hondesdamma" (1237) aangeduid, oorsprong van een legende betreffende de stichting van Damme, waarbij de duivel in de gedaante van een hond, afgebeeld op het stadswapen, dient verjaagd te worden om de dijk te kunnen voltooien (zie 14de-eeuwse kroniek). Etymologisch wijst de naam echter op een "honte", een modderige plaats of zeearm. Later wordt de stad ook nog vermeld als "ten Damme" (1306) of "li Dams" (1308).

In oorsprong is Damme een klein vissersdorp, vermoedelijk gegroeid uit een viertal kleine woonkernen. Behalve plaatselijke inwoners die leven van handel, scheepvaart en havenarbeid, maken diverse bronnen tevens melding van Zeeuwse, Hollandse of Friese dijkwerkers die er verblijven om te werken aan het uitgebreid dijkenstelsel langs het Zwin. In 1163 wordt reeds gewag gemaakt van een hulpkapel, zogenaamd Lieterswerve, vermoedelijk een bidplaats als voorloper van de (thans verdwenen) Sint-Katharinakerk. Deze kerk wordt in het laatste kwart van de 12de eeuw ten zuidoosten van de huidige Haringmarkt opgericht in de parochie Sint-Katharina-buiten-Damme. Dit gebeurt wellicht met het oog op een verdere stadsuitbreiding aldaar, die evenwel niet wordt gerealiseerd door de verzanding van het Zwin en het vrijkomen van beter gelegen gronden in de loop van de 13de eeuw. Circa 1180 wordt aan de zuidzijde van de stad een bedehuis opgericht toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw, in oorsprong wellicht een kapel van de parochie Oostkerke.

Bij de inpoldering van het land ten oosten van Damme wordt de dwarsdijk in oostelijke richting verlengd over het grondgebied van Moerkerke, tot de hoger gelegen zandopduiking "Den Hoorn", ten zuiden van Damme Branddijk en verder oostwaarts Damweg genoemd. Bij verkaveling en ontginning van de gronden worden vele hoeven gebouwd en nieuwe leengoederen gesticht, onder meer het "Hof Bonem" (zie Bonemstraat) in de parochie Sint-Katharina-buiten-Damme. Kort erna wordt wellicht de Zuiddijk aangelegd en ten noorden van de Damweg de Maldegemse polder gewonnen. Zowel de Branddijk als de Zuiddijk zijn eerder preventieve dijken waarmee men de toevoer van zoutwater via de kreken wil afsnijden. Circa 1228 aanleg van de Oude Sluissedijk, in de loop van de 13de eeuw oostwaarts voortgezet door de Polderdijk-Brolozendijk-Maldegemse dijk, als offensieve inpoldering ter afsluiting van verschillende nog actieve kreken.

Zo ontstaat Damme op de samenkomst van de Reie en het Zwin als voorhaven van Brugge. Gelet op de economische expansie van Brugge en mede dankzij het grafelijk privilege en de ligging aan een ruime inham van de Noordzee, ontwikkelt Damme zich zeer snel tot de belangrijkste havenstad van het graafschap Vlaanderen en als belangrijk centrum van handel en nijverheid.

13de eeuw: de stedelijke ontwikkeling en bloeiperiode van de havenstad

In de groei van de stad Damme kunnen verschillende fasen onderscheiden worden. In de eerste helft van de 13de eeuw ontwikkelt de stad zich hoofdzakelijk ten zuidwesten van de dam met een uitbreiding tot aan de Oude Sluissedijk. Het stadsareaal wordt begrensd ten noorden door de huidige Kattestraat (voorheen Vleeshouwerstraat), ten oosten door de Kerkstraat, ten zuiden door het kerkhof van de Onze-Lieve-Vrouwekerk en ten westen door de (later verdwenen) beek van het molenwater. De eerste portus is te situeren in de oksel van de Kerk- en Kattestraat.

In 1213 wordt Damme belegerd en geplunderd door de Franse koning Filips-August II tijdens diens veldtocht tegen de Vlaamse graaf Ferdinand van Portugal. Een kroniek vermeldt dat de volledige Franse vloot (1700 schepen) in de haven kan ondergebracht worden. Erna volgt een grote heropbouw en uitbreiding die Damme in de 13de eeuw tot de hoogste bloeiperiode brengt. Uit het 12de-eeuwse Onze-Lieve-Vrouwebedehuis wordt een onafhankelijke parochie opgericht, waarvan het patronaatsrecht in handen is van de abdij van Saint-Quentin-en-l'Isle in het bisdom Noyon, patroon van moederparochie Oostkerke. Circa 1225 bouw van een tweede Onze-Lieve-Vrouwekerk in vroeggotische stijl, die in de loop van de 13de en 14de eeuw meermaals wordt vergroot (zie Kerkstraat). In 1238 worden de eerste stadsversterkingen opgetrokken, bestaande uit vestinggrachten, houten verschansingen en stenen muren.

Op feodaal vlak behoort Damme tot het Moerkerke-ambacht, een ambacht van het Brugse Vrije, meer bepaald het Noord-Vrije. Circa 1240 vestigen de Hanzesteden een kantoor (factorij) in de stad; de Lombarden richten er een opslagplaats op voor hun goederen. Net zoals in Brugge worden in de stad overal voorname patriciërswoningen opgericht. In 1241 verleent gravin Johanna van Constantinopel nieuwe voorrechten aan de stad. In hetzelfde jaar wordt, mede met toestemming van graaf Thomas de Savoie, een halle gebouwd op de plaats van het huidige 15de-eeuwse stadhuis. De halle doet dienst als stapel- en verkoopplaats van ingevoerde koopwaren, voornamelijk van wijnen. Eerste vermelding van het *Sint-Janshospitaal in 1249, voorheen gekend als het "huis van Onze Lieve Vrouw" (cf. Kerkstraat). Dit gebouwencomplex, waarvan het huidige, vermoedelijk tweede hoofdgebouw dateert uit circa de tweede helft van de 13de eeuw, wordt in de loop van de volgende eeuwen nog uitgebreid met verscheidene bijgebouwen. Circa 1243 vestiging van het zogenaamde Magdalenagasthuis, een leprozerij buiten de poorten van de stad langsheen de Polderstraat (voorheen Nederen Bruggeweg), waarnaar de landweg Ziekenliedendreef nog verwijst. Tevens worden diverse gebouwen door ambachten en neringen opgetrokken, onder meer de Sint-Joriskapel en het gildehuis van de Kruisboogschutters naast de Speibrug, de Sint-Niklaaskapel door het ambacht van de kuipers en de Heilige Kruiskapel aan de noordzijde van de stad door de schippers en vissers, later allen verdwenen. In deze grote bloeiperiode is Damme een belangrijk cultureel en artistiek centrum. De dichter Jacob van Maerlant (circa 1225-1293) komt er zich vestigen en schrijft er onder meer zijn beroemde "Rijmbijbel" en "Spieghel Historiael" (zie Jacob van Maerlantstraat).

Om aan de vraag naar bouwgrond en een betere haveninfrastructuur van de steeds sneller groeiende handelsplaats tegemoet te komen, wordt vanaf het midden van de 13de eeuw het stadsgedeelte ten noordoosten van de dam ontwikkeld. De Zwingeul wordt ingedijkt, onder meer door de aanleg van een zuidelijke dijk, de Hoogstraat, nu Jacob van Maerlantstraat. De noordelijke dijk, die vermoedelijk noordwaarts aansluit op een dijk onder de Romboutswervedijk, is door de 19de-eeuwse kanaalaanleg grotendeels verdwenen. Vele handelaars vestigen zich in de straten haaks op de dijk en laten op de diepe bouwpercelen koopmanswoningen met achterliggende stapelplaatsen oprichten, een structuur die tot op vandaag herkenbaar is in de percelering (zie Jacob van Maerlantstraat). Aanleg van de Koornmarkt aan de noordzijde van de Kerkstraat, als tegenhanger van de markt voor de halle.

Vanaf 1251 start de stad Gent met de aanleg van de zogenaamde "Ghendtsche Leye" of de Lieve, waardoor een betere en efficiëntere verbinding met de zee kan worden gerealiseerd. Oorspronkelijk loopt de benedenloop via de stad Aardenburg, doch omwille van het toenemend belang van de stad Damme, wordt het kanaal in 1262 naar deze havenstad afgetakt en via de Ede en een schutsluis in verbinding gesteld met het Zwin. Damme wordt dus, naast voorhaven van Brugge, tevens voorhaven van Gent. De -later gedeeltelijke gedempte- bedding van de Lieve bevindt zich ter hoogte van de wijk "Hoge Brug" ten oosten van de stad, zogenaamd naar een brug die over de Lieve wordt aangelegd. In 1252 krijgen de handelaars van het Duitse Rijk van gravin Margareta van Constantinopel een nieuw tarief voor de grafelijke tol die is geheven op de haven van Damme en het Zwin. De uitvaardiging van dit reglement geeft een beeld van de enorme handelsactiviteiten in de stad. Vooral de stapelrechten op wijn en (ton-)haring zijn van groot belang voor Damme, naast die op pek, teer en houtas. Bekend is ook het zogenaamde "zeerecht" of "waterrecht" van Damme, waarbij betwistingen met betrekking tot de zeevaart voor de schepenen van Damme worden beslecht. In de 13de en 14de eeuw wordt de stad bestuurd door dertien schepenen en evenveel raadsheren, ressorterend onder de schepenbank van het Brugse Vrije; later wordt dit aantal verminderd. De graaf wordt vertegenwoordigd door de baljuw die de plaatselijke rechtbank of Vierschare leidt.

In 1262 wordt het kanaal van de Lieve afgetakt naar Damme en om strategische redenen binnen de stadswallen geleid, waar het aan de oostzijde in het Zwin uitmondt; dit betekent een extra economische stimulans. Ook aan de westzijde van de dam komt grond vrij : in een schenkingsakte van 1267 staat gravin Margareta van Constantinopel naast de grafelijke watermolen en de dijken van het molenwater, ook het slikgebied tussen de Spey-, de Kerk- en de huidige Kattestraat als bouwgrond af voor uitbreiding in noordwestelijke richting. De stad dient wel op eigen kosten het terrein voor woningbouw en stratenaanleg bruikbaar te maken. In 1269 verleent de gravin toestemming aan de stad om water uit de grafelijke vijver te Male (Sint-Kruis) te betrekken en een nieuwe pomp nabij de Sint-Joriskapel op te richten, dit omdat het drinkwater binnen de stad teveel zout bevat. Voor het onderhoud van de ondergrondse leidingen wordt een brede weg van Male naar Damme getrokken, de Pijpeweg (zie Vivenkapelle), zogenaamd naar de loden leiding langswaar het water 4 km ver loopt naar de verscheidene stadsfonteinen of pompen. Circa 1275 wordt een begijnhof met kerkje in de Brugstraat opgericht.

In 1297 wordt Damme ingenomen door de Franse koning Filips de Schone, evenwel kort daarop opnieuw heroverd door Robrecht van Bethune. Deze besluit in 1297-1298 de bestaande versterkingen uit te breiden met stenen poorten onder meer de Grote Brugse poort, de Kleine Brugse poort of Sint-Kristoffelpoort, de Sint-Katharinapoort, de Oostkerkse poort, de Monnikeredepoort, de Sluis- of Kranepoort en de Koolkerkse poort. Binnen de wallen wordt de haveninfrastructuur verbeterd door de aanleg van een nieuwe kade die samenvalt met de huidige Speystraat.

In de tweede helft van de 13de eeuw tot in het begin van de 14de eeuw worden langsheen de zuidelijke oever van het Zwin nog een groot aantal kleinere polders ingedijkt. Dit zorgt ervoor dat de brede zwingeul wordt teruggebracht tot een tamelijk smalle waterloop tussen Damme en Sluis, die vlug aan verzanding blootgesteld raakt. Ook ontstaan geleidelijk aan andere stadjes stroomafwaarts langs de oevers van het Zwin, onder meer Mude of Sint-Anna-ter-Muiden (circa 1242), Hoeke (circa 1250), Monnikerede (circa 1280) en Sluis -voorheen Lamminsvliet- (1280-1290), die samen met Damme en de oudere stadjes Aardenburg, Oostburg, IJzendijke en Biervliet de zogenaamd negen "Smalle Steden" worden genoemd, elk voorzien van eigen bestuur en rechtsmacht en allen betrokken in de Zwinhandel.

De stad Damme bereikt op het einde van de 13de eeuw de grootste uitbreiding. Dit valt samen met het hoogtepunt van de economische activiteit in de stad, die een hele tijd de enige Zwinhaven is. De oudste gebouwen die tot op vandaag nog bewaard gebleven zijn en de bloeitijd van de middeleeuwse stad weerspiegelen, bevinden zich in dit stadsdeel, zie de Onze-Lieve-Vrouwekerk en het Sint-Janshospitaal. Evenwel, door de dreigende verzanding van het Zwin en de oprichting van Sluis als nieuwe stad aan de monding ervan, wordt de positie van Damme als handelsplaats en voorhaven van Brugge steeds meer bedreigd.

14de-16de eeuw: de teloorgang van Damme als zeehaven

Ten tijde van de Guldensporenslag (1302) worden te Damme en Aardenburg de zogenaamd "Brugse Metten" voorbereid door uitgeweken Bruggelingen. In 1331 verleent graaf Lodewijk van Nevers aan de stad het monopolie van de wijnen komende van La Rochelle en St. Jean d'Angely (Frankrijk). Langs de Lieve en het Zwin leggen Gentenaars in 1334-1335 een stenen aanlegkade aan voor het laden en lossen van de vaten. In 1342 ontbiedt de graaf te Damme de gedeputeerden van de Vlaamse steden om ze (tevergeefs) te doen afzien van hun verbond met Engeland.

In de tweede helft van de 14de eeuw wordt geen nieuw land meer gewonnen door inpolderingen, mede door de kleinere bevolkingsaangroei en het verzet van Brugge omwille van de versnelde verzanding van het Zwin en het gevaar voor dijkbreuken. Tegen het einde van de 14de eeuw wordt de scheepvaart op de zeearm zo gevaarlijk dat de grote zeeschepen in Sluis hun goederen op kleinere schepen dienen over te laden. De handel en de daarmee gepaard gaande welvaart van Damme slinken zienderogen. Ofschoon het zwaartepunt van de handel geleidelijk aan verschuift naar de meer zeewaarts gelegen Zwinsteden, voornamelijk het latere Sluis, doet de stad Brugge nog enkele pogingen om de Damse haven operationeel te houden. Omstreeks 1350 wordt een "nieuw ghedelf" of "Zeugekanaal" gegraven vanaf de linkeroever van de Reie tot op circa 1150 m vóór Damme, in noordoostelijke hoek terug aansluitend op het Zwin. Dit kanaal wendt het Zeugemoeras aan als verbinding met en spuidok vóór het Zwin. In 1383-1384 wordt Damme bezet door de Gentse troepen onder leiding van Frans Ackerman als verdediging tegen het leger van de Franse koning Karel VI. Ofschoon men de stad probeert uit te hongeren, kunnen de Gentenaars ontkomen. In 1394-1396 herbouwt Brugge de Speie tot een vierzijdig gebouw met hoektorentjes, voorzien van twee sluisdeuren.

Circa 1400 wordt op last van Filips de Stoute de bestaande stadsomwalling vervangen door een volledige, maar kleinere omwalling met grachten en poorten. Hierdoor wijzigt het oorspronkelijk wegen- en waternet grondig : 16de-eeuwse kaarten tonen een dubbele omwalling ten noorden van de stad haaks aansluitend op het Zwin en de Reie, en een omwalling omheen de Sint-Katharinakerk die via een dubbele gordel aansluit op het kanaal van de Lieve.

In 1404 overstroomt de zogenaamd Elisabethvloed grote delen van Vlaanderen en Zeeland, onder meer het zuidwestelijk deel van Damme, Hoeke en Moerkerke. Hertog van Bourgondië, graaf Jan zonder Vrees, geeft het bevel de bestaande, verouderde dijken te verbinden tot één stevige dijk die loopt van Duinkerke tot het Sas van Gent, de zogenaamd Graaf-Jansdijk. Dit leidt tot het ontstaan van vruchtbare polders achter de dijk en van een kustvlakte ervoor. Circa 1410 wordt de zee reeds zover teruggedrongen, dat zelfs Sluis moeilijk bereikbaar wordt voor de scheepvaart. Dit is de oorzaak van de verlegging van de Lieve buiten de vestingen, waar nieuwe sluizen worden gebouwd. In deze periode worden verschillende waterlopen gedempt, onder meer de Zeuge, de beek achter het stadhuis en de Maleleie (deels); ook verdwijnen enkele straten, onder meer evenwijdig met de hoofdstraat en langs de Maleleie. De Sint-Katharinapoort en de Grote Brugse Poort worden omgevormd tot de Onze-Lieve-Vrouwepoort, zodat één zijde van de hoofdstraat zuidwaarts buiten de vesten doorloopt. In 1448 wordt de Kleine Brugse Poort heropgebouwd op de rechteroever van de Reie, ter hoogte van de huidige molen aan de Damse Vaart (zie Damse Vaart-West).

In 1446 stichting van het Nazarethklooster nabij de Burgstraat, een convent met kloosterkerk van reguliere kanunniken van de Augustijnerorde, onder het patronaat van de abdij van H. Maria van Zoetendale gevestigd tussen Maldegem en Middelburg. In 1461 wordt een weeshuis vermeld, vermoedelijk verwoest door de geuzen in de 16de eeuw. Ondanks de verzandingcrisis en het verdergaande verval van de stadseconomie wordt in 1464-1467 een nieuw *stadhuis in laatgotische stijl opgetrokken op de plaats van de oude -grotere, doch bouwvallige- halle, dit naar ontwerp van de Brusselse bouwmeester Godevaert de Bosschere en zijn zoon Willem. In 1483 wordt de Onze-Lieve-Vrouwekerk uitgebreid met de bouw van een Sacramentskapel tegen het zuidkoor, tot in de 19de eeuw in gebruik als sacristie. Op 28 november 1490 wordt een veldslag geleverd aan de brug tussen Damme en Oostkerke, waarna het zogenaamd "Verdrag van Damme" ondertekend wordt als bekrachtiging van het "Verdrag van Tours" (vrede tussen Brugge en Maximiliaan van Oostenrijk).

Op het einde van de 15de eeuw verplaatst het economisch hoogtepunt zich van het Zwin naar de Scheldemonding. Het bevolkingscijfer in Damme blijft desondanks aangroeien tot 1150 inwoners. Tevens worden in de tweede helft van de 15de en het begin van de 16de eeuw nog enkele statige huizen opgetrokken, onder meer het huis "Sint-Jan", waar op 3 juli 1468 door de bisschop van Salisbury het huwelijk van Karel de Stoute met Margaretha van York wordt ingezegend; iets later wordt ook het huis "De Grote Sterre", oorspronkelijk twee huizen, gebouwd (beide in Jacob van Maerlantstraat).

Vanaf het midden van de 16de eeuw hoopt Brugge opnieuw de verzandingproblemen op te lossen met het delven van een nieuw kanaal tussen Damme en Sluis in de periode 1548-1564, met name de "Verse Vaart" of "Soete Vaart" ten westen van het Zwin. Circa 1550 werkt Lanceloot Blondeel een ontwerp uit voor een nieuwe zeehaven te Damme, dat echter nooit wordt uitgevoerd doch Napoleon geïnspireerd heeft tot het graven van de Damse Vaart in de 19de eeuw.
Wegens de enorme verzanding en de té grote lasten op de voorbijgaande schepen, besluit Brugge reeds in 1564-1566 de nieuwe Verse Vaart af te dammen bij "Bekaf" (zie Oostkerke, Bekofstraat). Men graaft het Oude Zwin weer uit vanwaar een gekanaliseerd Leugenzwin terug aansluiting geeft op de Verse Vaart te Monnikerede, die richting Damme wordt afgesloten (zogenaamd "Verloren Einde"). Daardoor heeft Damme geen rechtstreekse verbinding meer met de zee of men moet langs Brugge om varen. Verscheidene 16de-eeuwse iconografische bronnen illustreren de evolutie van het water- en wegennetwerk van de stad Damme, onder meer de kaarten van Lanceloot Blondeel (1546), Marcus Gerards (1562) en de kaart van het Brugse Vrije van Pieter Pourbus (1561-1571). Het stadsplan van Jacob van Deventer (1550-1565) toont een vervallen stad binnen de middeleeuwse omwalling; veel ruimte binnen de vestingen is niet meer bewoond.

Nadat de haringstapel naar Sluis en de wijnstapel naar Zeeland en Gent zijn verlegd, poogt men het commerciële leven in Damme nog enigszins te verbeteren. Zo geeft Karel V het privilege tot het houden van een paardenmarkt vanaf 1551 en Filips II tot het inrichten van de zoutstapel in 1574, doch tevergeefs. Een oorkonde van 1551 vermeldt dat er slechts 80 gezinnen in de stad wonen, waarvan 25 onderhouden worden door "de disch" en andere aalmoezen. In 1559 wordt Damme bij het nieuw opgerichte bisdom Brugge gevoegd. De stad wordt in 1571 verheven tot hoofdplaats van een dekenij die aanvankelijk 24 parochies omvat en blijft bestaan tot 1803. Na de restauratie van de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in 1513 wordt in 1555-1558 een laatgotisch doksaal gebouwd door de Brugse steenhouwers Joos Aerts en Jan de Smet. Het Sint-Janshospitaal kent enkele uitbreidingen met de bouw van een nieuwe ziekenzaal (1561-1562) en een keuken (1568). Vanaf 1578 woedt de geuzenstrijd in alle hevigheid met plundering van de Onze-Lieve-Vrouwekerk en totale verwoesting van de Sint-Katharinakerk en de Heilige Kruiskapel tot gevolg. De parochianen van Sint-Katharina-buiten-Damme nemen erna het Sint-Annakoor van de hoofdkerk in gebruik voor de eredienst. Na de vernielingen van de abdij van Zoetendale die erop door paus Gregorius XIII wordt afgeschaft, worden de goederen van het Nazarethklooster te Damme overgemaakt aan de Jezuïetenorde te Brugge. Deze verkopen het Damse klooster in 1587 aan de Zusters Augustinessen van het convent van Sint-Elisabeth en Emmaüs te Moerkerke, sinds 1483 gesticht onder de naam Sarepta. Na de bevrijding uit protestantse handen in 1584 steken de achteruittrekkende Calvinisten de zeedijken door; hierdoor ontstaat het zogenaamde "Lapscheurse gat" en komt een deel van de streek onder water te staan (zie Lapscheure). Omwille van ontvolking en verval en om de veiligheid van de streek te verzekeren, verenigt koning Filips II van Spanje in 1594 de drie Brugse voorhavens Damme, Monnikerede en Hoeke onder éénzelfde bestuur en magistraat. Deze vereniging blijft in stand tot aan de Franse Omwenteling.

17de eeuw: de omvorming van Damme tot militaire vesting

Damme heeft op het einde van de middeleeuwen voorgoed zijn economische betekenis verloren, maar zal in de daaropvolgende eeuwen aan militaire betekenis winnen. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog tussen Spanje en de Verenigde Provinciën (1568-1648) maakt prins Maurits van Nassau zich in 1604 meester van Sluis en Aardenburg. Het front loopt vast ter hoogte van de Zwinmonding en het Lapscheurse gat. Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) gaan beide partijen hun posities versterken. Omwille van zijn strategische ligging op het kanalennet, tegenover de vijandelijke vesting Sluis en vóór de stad Brugge, wordt Damme als Spaanse garnizoenstad uitgebouwd. Samen met onder meer de Spaanse fortengordel, de zogenaamd Cantelmolinie (1623) vanaf de Knokse Oosthoek (Knokke, Sint-Paulusfort) tot in Hoeke (Fort Sint-Donaas) vormt dit het verdedigingsstelsel tegen de Verenigde Provinciën. Tussen 1616-1620 wordt onder de heerschappij van aartshertogen Albrecht en Isabella door Spaanse ingenieurs een gebastioneerde verdedigingsgordel aangelegd naar ontwerp van ingenieur Guillaume Flamaen. Dit is nog steeds één van de belangrijkste militaire architecturale verwezenlijkingen in de Zwinstreek en tot op vandaag zichtbaar in het landschap. De vesting bestaat uit een stervormige aarden omwalling met zeven door courtines verbonden bastions, later voorzien van ravelijnen en twee grachten (hoofd- en buitengracht) met daarbinnen soldatenbarakken en magazijnen.

Deze ingreep heeft het topografisch uitzicht van Damme grondig gewijzigd : het noordelijk deel van de stad verdwijnt nagenoeg volledig, nagenoeg elk spoor van de laatmiddeleeuwse versterkingen wordt uitgewist en het wegen- en waternet wordt sterk aangepast. Er zijn slechts twee toegangen tot de stad voorzien: enerzijds, de Onze-Lieve-Vrouwepoort in de Kerkstraat, die leidt naar de voormalige Nederen Bruggeweg (Polderstraat) en de Pijpeweg (zie Vivenkapelle); anderzijds, de Sint-Antoniuspoort, die toegang geeft tot de Nederen Landweg; de noordoostelijke uitgangswegen worden afgesloten. Het materiaal van de vervallen Sint-Katharinakerk, waarvan de parochie is afgeschaft in 1602, wordt gebruikt voor de bouw van de versterkingen; het begijnhof en het Nazarethklooster worden gesloopt. De Zeuge wordt gedempt en de Verse Vaart wordt even buiten de vesting afgesloten; het Zwin behoudt zijn doorgang langs een sluis door de grachten. Om redenen van bevoorrading beslist men de Lieve via een doorgang in de courtine binnen de stadsmuren te brengen, waar het kanaal binnen de vesting in de Zoute Vaart loopt. Van deze waterbouwkundige werken blijven twee restanten bewaard: de courtine, later kazemat aan de Haringmarkt en een sluis of sas aan de Ketelstraat.

Zo wordt Damme een stevig bolwerk met een permanente bezetting van wisselende nationaliteiten en onder het bestuur van een gouverneur die verblijft in het *patriciërshuis "De Grote Sterre". De 17de-eeuwse vestingstad waarbinnen het gebouwenbestand fel verminderd is en geen activiteit meer te zien is aan de havenkom, wordt veelvuldig afgebeeld op stadsplannen, onder meer van A. Sanderus (1641-1644), J. Blaeu (1649) en J. Lobberecht (1660). Ook na het einde van de Tachtigjarige Oorlog (1648) gaat de Zwinstreek nog tientallen jaren gebukt onder de last van oorlogen, onder meer tijdens de bezetting door de Hollanders in 1663. De handel en scheepvaart gaan bijna helemaal teniet. Ofschoon Damme het recht krijgt om zoutziederijen op te richten en aldus werk te verschaffen, verlaat de bevolking de woelige stad die een terugval kent tot circa 300 inwoners. In de loop van de 17de eeuw worden slechts herstel- of aanpassingswerken gedaan aan enkele openbare gebouwen, onder meer restauratie van de Onze-Lieve-Vrouwekerk (1621-1626), verbouwing van de kapel (1639-1640) van het Sint-Janshospitaal en uitbreiding met brouwerij (1646-1648) en heropbouw van de dakruiter van het stadhuis (1642-1643).

18de eeuw: geleidelijke ontmanteling van de vestingstad en evolutie tot landbouwgemeente

Tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) wordt Damme nog verder versterkt. Aan Frans-Spaanse zijde wordt er al in 1702-1703 naar gestreefd om de controle op de scheepvaart te versterken en de verdediging van Brugge te verzekeren. De stadswallen worden uitgebreid met een hoornwerk in de richting van de grens met de Noordelijke Nederlanden (Sluis) naar ontwerp van ingenieur A. Lemercier de Senneton de Chermont en maarschalk de Vauban. Twee vooruitgeschoven forten worden gebouwd: het "Verbrande Fort" aan de kruising van de Romboutswervedijk met de Versevaartdijk (zie Oostkerke) en het "Fort van Damme" op de linkeroever van de Reie op 1,3 km vóór de stad, beide weergegeven op de Ferrariskaart (1770-1778). Het Zwin wordt aan de buitengracht afgesloten zodat men vanuit de Lieve enkel nog naar Brugge kan varen. De waterloop wordt nu via de buitengracht in de binnenhaven achter het hoornwerk omgeleid.
Ondanks al deze inspanningen wordt de vesting in 1706 door de troepen van de hertog van Marlborough bezet. Na de Vrede van Utrecht in 1713 verliest Damme als vesting gaandeweg aan belang, al blijft ze tot in 1760 nog operationeel. Overeenkomstig het Barrièretractaat (Verdrag van Antwerpen, 1715) wordt de stad in 1716 ontmanteld en worden de wallen deels geslecht. Damme evolueert vanaf dan tot een uitgesproken landbouwgemeente en kent een langdurige periode van vrede en economische heropleving, met een lichte bevolkingstoename als gevolg.

Nadat reeds in 1704 de afbraak van de Onze-Lieve-Vrouwekerk ter sprake komt omwille van de bevolkingsafname, wordt in 1725 bij gebrek aan geld voor een grondige restauratie, de kruisbeuk en een gedeelte van het schip van de kerk gesloopt. Twee muren van de middenbeuk blijven overeind staan als steun voor de toren, waarvan ook de spits wordt afgebroken. In de tweede helft van de 18de eeuw blijft het verval en de sloop van de stedelijke infrastructuur doorgaan, met onder meer instorting van de bruggen over de hoofdgracht, respectievelijk bij de Onze-Lieve-Vrouwepoort (1753) en bij de Sint-Antoniuspoort (1761). In 1771 worden ook de Speie en de Slekke afgebroken. In deze periode worden tevens de meeste middeleeuwse gebouwen in de stad gesloopt en door nieuwbouw vervangen. Op bevel van keizer Jozef II wordt in 1782-1786 door het staatsbestuur een deel van de vestingwerken openbaar verkocht.

In 1784 bezetten de Franse troepen de Zwinstreek. Door de wet van 1 oktober 1795 wordt de streek ingelijfd bij het Leiedepartement, dat aanvankelijk ingedeeld wordt in 28 kantons (later 40). Damme wordt zetelplaats van een rechterlijk én bestuurlijk kanton, opgericht op 6 maart 1796, waarvan, behalve de stad zelf, Sint-Katharina-buiten-Damme, Oostkerke, Moerkerke, Lissewege, Sint-Kruis, Koolkerke en Dudzele deel uitmaken. Het grondgebied van de parochie van Sint-Katharina-buiten-Damme, dat voorheen deel uitmaakt van het Ambacht van Oostkerke, wordt bij de gemeente Damme ingelijfd.

19de eeuw: ontstaan van het kanalenlandschap

Ook onder het nieuw regime blijft de landbouw in de Zwinstreek decennialang de voornaamste economische factor. Met de aanleg van de steenweg Brugge-Dudzele-Westkapelle kunnen de boeren vlotter hun goederen vanuit Damme naar Brugge vervoeren. In het begin van de 19de eeuw is de Damse bevolking opnieuw aangegroeid tot circa 787 inwoners.

Onder het Franse bewind ziet keizer Napoleon het economisch en strategisch belang in van een verbinding van de grote Noord-Franse havens (vanaf Duinkerke) met de Westerschelde in Antwerpen, via Nieuwpoort-Plassendale-Brugge-Damme-Sluis-Breskens. In 1810 doet hij een poging Brugge met de Schelde te verbinden door de aanleg van een kanaal, de zogenaamd Damse Vaart. Hiervoor wordt de bedding van de Reie tussen Brugge en Damme gebruikt; vanaf Damme wordt het tracé van het Oude Zwin gevolgd, vanaf Oostkerke volgt het kanaal de loop van de Verse Vaart over het grondgebied van Lapscheure tot aan het (verdwenen) Fort Sint-Donaas. Bij dit grootschalig project worden duizenden Spaanse krijgsgevangenen ingezet. Bij de val van het keizerrijk is dit kanaal gegraven tot even voorbij Hoeke. Tussen 1818 en 1824 laat Willem I de waterweg verder doortrekken tot in Sluis. Het kanaal blijkt uiteindelijk weinig ander nut te hebben dan voor de landbouwers om Brugge met hun producten te bereiken, en bijgevolg mislukt de zoveelste poging om Brugge met de zee te verbinden (pas gerealiseerd op het einde van de 19de eeuw met de ontwikkeling van de haven van Zeebrugge).

De aanleg van de Damse Vaart dwars door de stad heeft een enorme stedenbouwkundige impact : het noordelijk gedeelte van de stad wordt van het centrum afgesneden en de Korenmarkt en de vele herenhuizen erlangs verdwijnen. De havenkom en de drie waterlopen Lieve, Reie en Zwin, die eeuwenlang in het centrum van de stad stromen, worden gedempt met het zand van de Damse Vaart. Enkele straten worden ingekort, onder meer de Katte- en de Burgstraat, of doorgetrokken, onder meer de Hoog- (thans Jacob van Maerlantstraat) en de Kerkstraat (noordwaarts tot de Romboutswervedijk, thans deel van de Dammesteenweg). De oude loop van het Zwin wordt bebouwd.

Na de Belgische onafhankelijkheid wil men het overtollige polderwater via eigen kanalen naar zee voeren. In 1841-1848 wordt het Zuidervaartje in een gracht omheen de stad en de rechterflank van het nog bestaande hoornwerk gegraven voor de afwatering vanuit Sint-Michiels, Sint-Kruis en Assebroek (Brugge). In 1843 wordt het Leopoldkanaal, in de volksmond "de Blinker", aangelegd van Assenede naar Heist, om het water vanuit de polder ten noorden van het Meetjesland af te voeren. In 1855-1856 wordt het Schipdonkkanaal, het afleidingskanaal van de Leie, ook gekend als "de Stinker", aangelegd, vanaf Maldegem noordwestwaarts evenwijdig lopend met het Leopoldkanaal. Om de scheepvaart op de Damse Vaart niet te hinderen wordt het water er onderdoor geleid door middel van hevels of "sifons" (zie Oostkerke). Door al deze werken wijzigt in amper 50 jaar tijd de aanblik en de verkeerssituatie in de Damse regio totaal.

In 1834 valt Damme opnieuw onder het (heringerichte) bisdom van Brugge, nadat het sinds het begin van de 19de eeuw behoorde tot het bisdom Gent. In de loop van de tweede helft van de 19de eeuw worden enkele historische gebouwen in het centrum gerestaureerd en/of uitgebreid. In 1859-1860 restauratie van het stadhuis naar ontwerp van de Brugse architect Pieter Buyck, in 1895-1896 voltooid door zijn zoon René Buyck; in 1859 bouw van sacristie aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk, gevolgd door restauratie van de kerk naar het ontwerp van Pieter Buyck (1873), vanaf 1890-1895 onder leiding van architect Antoon Verbeke (Brugge), evenwel later stilgelegd omwille van schorsing van de architect. In 1875 wordt eveneens door Pieter Buyck een nieuwe vleugel ten noorden van het Sint-Janshospitaal opgetrokken als rustoord voor ouderlingen. Circa 1854-1856 wordt een nieuwe pastorie gebouwd in de Burgstraat. In 1860 wordt op de markt het beeld van Jacob van Maerlant onthuld, gemaakt door de Brugse beeldhouwer Henri Pickery. In 1867 bouwt men een bakstenen bergmolen langs de Damse Vaart, de zogenaamd "Schellemolen", op de plaats van een middeleeuwse houten standaardmolen. In het kader van de uitbouw van het onderwijs in de tweede helft van de 19de eeuw wordt in 1861 een lagere meisjesschool opgericht in de Slekstraat/Speystraat, in 1893 in gebruik genomen door de zusters van de Heilige Vincentius, als bijhuis van het moederklooster in Werken.

Gezien het Zwin als vaargeul in de 19de eeuw van geen betekenis meer is, besluiten België en Nederland gezamenlijk een belangrijke inpoldering te realiseren. Met de aanleg van de Internationale Dijk in 1872 wordt de Willem-Leopoldpolder afgesloten van de zee, waarmee meteen de laatste inpoldering van het Zwingebied wordt gerealiseerd. Buitendijks blijft tot op heden de resterende Zwinschorre als natuurreservaat "het Zwin" bewaard (zie Knokke-Heist).

20ste eeuw: ontwikkeling tot een toeristisch centrum

Het historisch stadscentrum van Damme wordt reeds vanaf de tweede helft van de 19de eeuw door historici opnieuw onder de aandacht gebracht en zal in de loop van de 20ste eeuw verder uitgroeien tot een belangrijke toeristische aantrekkingspool van het Brugse Ommeland en de Zwinstreek. De restauratiewerken aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk worden hernomen onder leiding van architect Charles De Wulf (Brugge) en, na zijn dood, door architect René Buyck. In 1906 wordt de oude Platheulemolen op het voormalige grondgebied van Sint-Katharina-buiten-Damme afgebroken. In 1907 bouw van het Sint-Margarethagodshuis bij het Sint-Janshospitaal. De Eerste Wereldoorlog heeft weinig grote repercussies voor Damme en de onmiddellijke omgeving. Tijdens het interbellum ontwikkelt het stadje zich geleidelijk aan tot een toeristisch centrum. Om te voorzien in een minimum aan logiesmogelijkheden worden enkele etablissementen uitgebreid met een bouwlaag. In 1926 starten de restauratiewerken aan het Sint-Janshospitaal.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog verdwijnt de bootverbinding met Sluis, en de Damse Vaart wordt naderhand aan weerszijden afgedamd. Het neerstorten van een V1-bom veroorzaakt schade in de buurt van de Haringmarkt. In 1940 worden de sifons te Oostkerke door Franse genietroepen opgeblazen, waarna de Duitsers aan weerszijden een voorlopige dam aanleggen, die later een definitief karakter krijgt en door middel van een buizenstelsel onder de kanalen door voor een verbinding tussen beide delen van de Damse Vaart zorgt. In het voorjaar 1944 wordt het poldergebied van Damme en Moerkerke door de Duitse troepen onder water gezet. Talrijke inwoners worden uit hun woonplaatsen verdreven en de landbouw lijdt grote schade. Uiteindelijk wordt Damme bevrijd op 2 november 1944. Na de oorlog wordt Damme steeds meer bezocht door toeristen die aan de kust of in Brugge verblijven. In 1953 wordt een school opgericht in de Burgstraat; later wordt het onderwijs overgebracht naar de school in de Slekstraat/Speystraat. In 1964-1965 wordt de 19de-eeuwse vleugel van het Sint-Janshospitaal afgebroken en vervangen door een nieuw complex dat aansluit bij het 13de-eeuws hoofdgebouw. In 1990 veroorzaakt een voorjaarsstorm zware schade aan het *huis "de Grote Sterre" waardoor gedeeltelijke heropbouw vereist is. In 1997 wordt Damme bekroond als eerste Vlaams boekendorp. De historische stadskern gelegen in een uniek natuur-, polder- en kanaallandschap, met belangrijk cultuurhistorisch erfgoed en de nabijheid van de kust en de stad Brugge, maken tot op vandaag de stad Damme tot een wezenlijke schakel in de toeristische uitbouw van de Zwinstreek.

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

Kleine historische stadskern in zuidwestelijk deel van de gemeente gelegen binnen de 17de-eeuwse stadsomwalling, geheel beschermd als stadsgezicht bij M.B. van 13/10/1986, gewijzigd bij M.B. van 30/03/1987. De omgeving van de Sint-Christoffelhoeve is beschermd als landschap bij K.B. van 29/05/1964. Concentrische aanleg, kruisgewijs doorsneden door de Damse Vaart en de noord-zuid georiënteerde hoofdstraat (Kerkstraat). Grote reductie van de bebouwing en straten ten opzichte van die van de middeleeuwse stad, onder meer door aanleg van de Damse Vaart in het begin van de 19de eeuw. Huidige bebouwing in hoofdzaak geconcentreerd ten zuiden van de Damse Vaart langsheen de Kerkstraat en de straten die er loodrecht erop aansluiten. Veelal gesloten bebouwing aan de oostzijde ervan, aan westzijde rijbebouwing veelal onderbroken door tracé van hoge bakstenen tuinmuren. Drie pleintjes vormen open ruimte in de stad, namelijk centraal het Marktplein, ten zuiden het pleintje aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk en ten zuidoosten de Haringmarkt. Beeldbepalend in de stadskern zijn de historische middeleeuwse gebouwen, enerzijds in vroeggotische stijl zie het overgebleven deel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk en de oudste gebouwen van het Sint-Janshospitaal in de Kerkstraat, anderzijds in laatgotische stijl zie het stadhuis op de Markt en de huizen "De Grote Sterre" en "Sint-Jan" in de Jacob Van Maerlantstraat.

Historisch stadscentrum gekenmerkt door heterogene bebouwing daterend uit de 16de tot de 20ste eeuw, veelal met oudere kern, cf. bewaarde middeleeuwse kelders geconcentreerd in de Kerkstraat en de Jacob van Merlantstraat, waarvan enkele teruggaan op de 13de- en 14de-eeuwse bebouwing van diephuizen. Zeldzame bewaarde 16de- en 17de-eeuwse woonhuizen, veelal voorzien van geschilderde of witgekalkte bakstenen parementen. Opvallende aanwezigheid van een aantal historische "stadshoeves" binnen de vesting, onder meer de imposante "Sint-Christoffelhoeve" uit de 17de-18de eeuw op de hoek van de Damse Vaart en de Dammesteenweg en twee 18de-eeuwse hoeves, met name Sint-Janstraat nummer 1 en de zogenaamde "hoeve met drie linden" in de Kerkstraat. Vrij grote concentratie van laat- of neoclassicistische rijbebouwing van breedhuizen met lijstgevels daterend uit de tweede helft 18de-eerste helft 19de eeuw, waarvan, conform de in de stad veelal toegepaste historiserende bouwtrant, enkele voorzien werden van puntgevels op het einde van de 19de-begin van de 20ste eeuw. Tevens kleinschalige 19de- en begin 20ste-eeuwse eenheidsbebouwing veelal in spiegelbeeldschema in onder meer de Cornelie- en de Ketelstraat. Voornamelijk in zijstraten van de Kerkstraat woonhuizen opgetrokken in de tweede helft van de 20ste eeuw in historiserende bouwstijl met regionalistische inslag, getypeerd door onder meer tuitgevels, schouderstukken, dakkapellen, kozijnconstructies; tevens als "wederopbouw"-architectuur zie aan de Haringmarkt. Buiten de stadskern enkele kleine woonkernen, met name de gehuchten "Hoge Brug" en "Platheule", met enkele eind 19de-eeuwse en begin 20ste-eeuwse dorpswoningen. Uitbreiding van de historische stadskern met losstaande eengezinswoningen uit de tweede helft van de 20ste eeuw in zeldzame hedendaagse, doch veelal landelijk en regionalistisch geïnspireerde bouwstijl, onder meer ten oosten van de stadskern, zie woonerf zogenaamd "weide Solvay" (Juliaan Opdedrinckstraat) en ten noorden ervan, voornamelijk langsheen de Damse Vaart-West en -Zuid.

Omringend open polderlandschap waarin verspreide voornamelijk 18de- en 19de-eeuwse hoeves veelal met oudere kern en soms bewaarde restanten van omwallingen, zie weergave van oude hoevesites op onder meer de kaart van Pieter Pourbus (1561-1571), zie onder meer hoeve "Bonem" (Bonemstraat) die teruggaat op een 13de-eeuwse heerlijkheid. Hoevebouw gekenmerkt door losstaande, veelal witgekalkte bestanddelen onder pannen zadeldaken met woonstalhuis soms voorzien van opkamer, al dan niet onder verhoogde nok. Imposante 18de-eeuwse hoeve "De Stamper" aan de Zuiddijk met ingangspoort en zeldzame toepassing van mansardebedaking voor boerenhuis en schuur, vergelijkbaar met enkele gebouwen van de Sint-Christoffelhoeve, beide in eigendom van dezelfde 18de-eeuwse bouwheer. Vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw worden talrijke hoeves ingrijpend gerenoveerd en/of omgevormd tot woningen of tweede verblijven, met een verlies aan authenticiteit, een trend die het volledige grondgebied van Damme kenmerkt.

  • Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg, Monumenten en Landschappen, Landschapsatlas : Ankerplaats "Damme en omgevende polders", 2001, OC GIS-Vlaanderen.
  • BAETEMAN C., Ontstaansgeschiedenis van de Belgische Kustvlakte, in Lange Nelle, nummer 9, 1997, p. 13-14, 41-43.
  • BOES J., De Lieve, eerste kunstmatige verbinding tusschen Gent en de zee, Gent, 1929, p. 10-14.
  • BOOGAERTS S.; PILLEN R., De oude stadswallen van Damme, in Natuurreservaten, jg. 19, nummer 1, 1997, p. 4-5.
  • DE GROOTE J., Het hoornwerk van Damme 1701-1702 door Senneton de Chermon, in 't Zwin Rechteroever, jg. 3, nummer 2, 2002, p. 12-14.
  • DEVLIEGHER L., Damme, in Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, deel 5, Tielt, 1971.
  • HEYNEMAN D.; HEYNEMAN L., Ontdek Damme. Praktische gids. Damme, 1977.
  • HOSTE H., Damme, Antwerpen, 1956.
  • NATUURPUNT DAMME, Natuur en Landschap in Damme, Damme, 2003 (cd-rom).
  • PANNIER N., De datering van de Duinkerke III-B transgressie en het dijksysteem ten noorden van Brugge, in Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, XXIV, 1970, p. 113-126.
  • RAU J., Het Damme van toen en omgeving, Brugge, 1981.
  • STROBBE M., Het landschap van de Zwinstreek, in M&L, jg. 2, nummer 3, 1983, p. 8-23.
  • VANDENBERGHE R., Damme, geïllustreerde gids, Brugge, 1978.
  • VERHULST A., Landschap en landbouw in Middeleeuws Vlaanderen, Gent, 1995.
  • VERLINDE P.; WINTEIN W., Kust en Polder. Landschapseducatie in de Zwinstreek. Werkboek, Provincie West-Vlaanderen - Dienst Natuur- en milieueducatie, Brugge, 2000 (cd-rom).
  • WELVAERT F.; DIERICKX-VISSCHERS F. (red.), 2000 jaar Zwinstreek, Knokke, 1985.

Bron: CALLAERT G. & HOOFT E. met medewerking van SANTY P. & SNAUWAERT L. 2006: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Damme, Deel I: Stad Damme, Deelgemeenten Hoeke, Lapscheure en Moerkerke, Deel II: Deelgemeenten Oostkerke, Sijsele en Vivenkapelle, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL17, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Hooft, Elise; Callaert, Gonda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Damme [online], https://id.erfgoed.net/themas/14641 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.