Geografisch thema

Hoogstraten

ID
14403
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14403

Beschrijving

Verzorgingscentrum met onderwijs- en winkelfunctie. Beperkt economisch, voornamelijk agrarisch ommeland, waaronder de voornoemde fusiegemeenten. Oppervlakte: 1310 hectare. Inwoners: 5984 (31/12/1999).

Vlak landschap van 15 tot 24 meter. De oostelijke grens met Wortel wordt gevormd door de Mark, eertijds af en toe bevaarbaar tot Minderhout, nu nog slechts tot Breda. De belangrijkste straat, de Vrijheid, is een deel van de oude verbindingsweg tussen Antwerpen (via 's Hertogenbosch-Gelderland) en de Hanze-steden enerzijds, Breda en Holland anderzijds; een zuidelijke vertakking verbindt Hoogstraten met Leuven (over Rijkevorsel en Lier), een westelijke met Wuustwezel (over Loenhout), een zuidoostelijke vertakking via de Gelmelstraat met Turnhout (over Wortel en Merksplas).

De naamgeving houdt verband met de "hoge straat", dit is de natuurlijke hoogterug die de Vrijheid van noord naar zuid doorkruist en waarlangs de gemeente zich minstens vanaf de 13de eeuw ontwikkelde. De oudste bewoningskern (vóór de 13de eeuw) zou zich meer westwaarts tegenover het huidige centrum hebben bevonden. In 1846 werden op den Aard, nabij de grens met Loenhout, onder meer twintig bronzen hulsbijlen, duidend op een opslagplaats van een koperslager of wapensmid uit het Bronzen Tijdvak, gevonden.

Over het prilste verleden van Hoogstraten is tot nog toe weinig geweten. De hertogelijke heerweg Leuven-Breda gaf het ontstaan aan een langgerekt dorp van veeboeren (huidige Vrijheid) dat zich door zijn gunstige verkeerssituatie, in het bijzonder zijn ligging op de Hanzestedenroute, verder ontwikkelde tot marktcentrum. Louter morfologisch is er een frappante gelijkenis met andere Kempense centra zoals Mol en Herentals, met name een straat die stelselmatig verbreedt tot een plein om verderop weer tot een gewone weg te versmallen. Enerzijds kon het nabijgelegen kasteel als schutse voor het opkomend handels- en nijverheidscentrum fungeren, anderzijds kon de bevolking, met schuttersgilden in haar midden, het kasteel in geval van nood gemakkelijk ter hulp snellen.

Daar Hoogstraten oorspronkelijk onder het land van (Rijke)Vorsel ressorteerde, werd het waarschijnlijk van hieruit ontgonnen of gesticht. Tussen de 9de en de 12de eeuw scheurden Hoogstraten en Wortel zich los en werden autonome heerlijkheden met de hertog van Brabant als leenheer. Onder de opeenvolgende leenmannen was Hoogstraten bijna steeds het centrum van het zogenaamde "Land van Hoogstraten", waartoe meestal Wortel, Meer, Meerle, Minderhout en Rijkevorsel behoorden.

Het sleuteldocument betreffende de oudste geschiedenis van Hoogstraten is een charter van 24/2/1212; hieruit blijkt dat Hendrik I, hertog van Brabant, Hoogstraten kort tevoren (1210) samen met Herentals, Turnhout en Arendonk tot stad en vrijheid had verheven, een bewijs voor het regionaal belang van de nederzetting in die tijd.

De oudst gekende heren van Hoogstraten waren afkomstig uit het huis van Gemmenich, in de provincie Luik (tot 1295). Van hen ging de heerlijkheid door huwelijk over op de Noord-Brabantse heren van Kuik (1295-1428). Onder Jan I van Kuik (1312-1357) is in diverse fasen "het land van Hoogstraten" tot stand gekomen. In 1428 kwam Hoogstraten in het bezit van het Zeeuwse huis van Borselen en in 1469 van het Gelderse huis van Culemborg. Onder Elisabeth van Culemborg, in 1502 gehuwd met Jan van Luxemburg en in 1509 met Antoon de Lalaing, bereikte Hoogstraten een uitzonderlijke bloei, die tot op heden zijn stempel drukt op de stad. Als kamerheer aan het hof van Margaretha van Oostenrijk bracht hij Hoogstraten rechtstreeks in contact met het toenmalig Habsburgs bewind. Bovendien was hij van 1514 tot 1530 hoofd van Financiën in de Nederlanden. In deze context werd Hoogstraten door Karel V in 1518 verheven tot graafschap. De politieke banden met Mechelen brachten Hoogstraten ook in contact met de toenmalige culturele stromingen; dat Rombout II Keldermans werd aangezocht als ontwerper voor de Sint-Catharinakerk, het stadhuis en de verbouwing van het Gelmelslot is zeker geen toeval. Omstreeks midden 16de eeuw had Hoogstraten op bouwkundig vlak de allures van een stad, hiërarchisch bleef het een geïsoleerde nederzetting in een dunbevolkte streek. Door zijn grenspositie tussen noord en zuid ondervond het ook veel schade van de Tachtigjarige Oorlog. Diverse malen werd de bevolking met vijandige legers en militaire ongemakken zoals inkwartieringen en opeisingen geconfronteerd. Ingevolge de scheiding tussen noordelijke en zuidelijke Nederlanden verloor het tenslotte zijn interregionale handels- en dienstenfunctie en plooide het terug op de landbouw. Meer dan een lokale uitstraling zou het niet meer bereiken. Vanaf eind 17de eeuw kwam er een langzaam herstel. Twee nieuwe kloosters vestigden zich in de stad, het Engels klooster in 1678, de minderbroeders in 1690, en het begijnhof beleefde een nooit geziene bloei.

In 1709 kwam via huwelijk het geslacht van Salm in het bezit van het graafschap Hoogstraten, in 1740 door Karel VI verheven tot hertogdom in handen van Niklaas-Leopold van Salm-Salm.

Eind 18de eeuw was Hoogstraten de grootste woonkern van de regio, een straatdorp met aaneengesloten lintbebouwing van meer dan één kilometer, omgeven door akkers en boscomplexen. Aangeplant op de vroegere heide, dienden ze als hertogelijk jachtdomein. De weiden en beemden lagen in de vallei van de Mark. Rijkevorsel en Merksplas telden in die tijd amper minder inwoners maar hadden als nederzetting een totaal andere structuur, namelijk een bescheiden kern met daarrond een vrij uitgestrekte krans van agrarische gehuchten. Van de 14de eeuw tot circa 1530 kende het wolambacht een zekere bloei, later de textielnijverheid, de steen- en pottenbakkerijen (zie het Hoogstratens zwart aardewerk) en de leerlooierijen. Het recht op bierbrouwen dateert van 1390; in de 16de eeuw waren er vierentwintig brouwerijen. De relatieve welstand was te wijten aan de gunstige verhouding bevolking versus arbeid. Iets minder dan 50 procent van de bevolking leefde van de landbouw, de rest was werkzaam in ambachtelijke bedrijven, handel en diensten, met een grote klerikale bovenlaag.

Onder het ancien régime was er een dubbele schepenbank: de binnenbank hanteerde de rechtspraak van Antwerpen, de buitenbank (voor de buitengemeenten Meer, Meerle, Minderhout en Wortel) volgde de Costuymen van Zandhoven. Met het Franse bewind verdwenen vroegere instellingen en structuren. Stad en hertogdom werden opgeheven; Hoogstraten werd een autonome gemeente en kantonnale hoofdplaats in het departement der twee Neten, voorloper van de provincie Antwerpen. Geen enkel der afgeschafte kloosters keerde naar Hoogstraten terug. Door externe factoren werd tussen 1790 en 1820 het bestaande socio-economisch evenwicht grondig verstoord, met een algemene verarming als gevolg, die pas circa 1900 langzaam ten goede werd gekeerd. Reeds in de 19de eeuw wist Hoogstraten zich te profileren als toonaangevend onderwijscentrum in de Noorderkempen met de oprichting van Spijker (1832) en Klein Seminarie (1835). De Vrijheid bleef het handels- en ambachtscentrum, de omgeving bleef landelijk. Door haar grenspositie en gebrekkige ontsluiting (geen spoorweg, geen kanaal en de aanleg van de rijksweg Antwerpen-Breda over Wuustwezel) proefde Hoogstraten slechts met mondjesmaat van de 19de-eeuwse industrialisatie. De schaarse steenbakkerijen kwijnden weg bij gebrek aan transportfaciliteiten. Eind 19de eeuw werden enkele nieuwe bedrijven opgericht: een matten- en tapijtenfabriek en enkele sigarenfabriekjes. Circa 1900 kende de diamantbewerking een kortstondige bloei. De opkomst van de tuinbouw dateert van 1910. De Katholieke Veilingvereniging van de Noorderkempen, gesticht in 1932, groeide uit tot de belangrijkste aardbeienveiling van het land. Na de Tweede Wereldoorlog legde Hoogstraten zich toe op de productie van klein fruit; het ontplooide zich als regionaal centrum voor aardbeien-, augurken- en frambozenteelt, deels in de vorm van glastuinbouw. In de klassieke landbouw verschoof het accent naar rundveehouderij en bio-industrie; weilanden en maïsvelden domineren thans het bodemgebruik. Het kasteel evolueerde van adellijke residentie tot bedelaarsinstelling in 1810, landbouwkolonie in 1880, schoolgevangenis in 1931.

De steenweg van Lier via Oostmalle werd in 1840 doorgetrokken tot Hoogstraten en in 1853-1856 tot Breda. De steenweg op Loenhout (tot Terbeek) werd in 1885 aangelegd, deze op Sint-Lenaarts in 1888. De Gelmelstraat was reeds in 1810 gekasseid. In 1885 kwam de tramlijn naar Antwerpen-Oostmalle-Hoogstraten tot stand; het segment Hoogstraten-Oostmalle werd in 1959-1960 opgebroken. De verlenging in 1899 tot Meerle, Meersel-Dreef en de grens werd opgebroken in 1943. De lijn Hoogstraten-Turnhout over Wortel-Kolonie en Merksplas-Kolonie, geopend in 1901 en 1904 werd opgebroken in 1952. Alle trams zijn sedertdien vervangen door autobusdiensten. Vanaf 1900 werden stoepen en riolen aangelegd en in 1909 de elektrische verlichting ingevoerd.

Begin 16de eeuw telde Hoogstraten circa 2000 inwoners, na de scheiding der Nederlanden nog slechts 4 à 500. Eind 18de eeuw telde men er 1300 inwoners, pas in 1880 werd de kaap van de 2000 terug overschreden en in 1950 waren er meer dan 4000.

De parochie Hoogstraten hing aanvankelijk af van het bisdom Kamerijk. Haar noordgrens viel samen met de grens tussen de bisdommen Kamerijk en Luik, waartoe Meer, Meerle en Minderhout behoorden. In 1559 werd Hoogstraten bij het bisdom Antwerpen gevoegd en in 1802 kwam het onder het aartsbisdom Mechelen. Sedert 1962 ressorteert het terug onder het bisdom Antwerpen. Tot 1561 behoorde de parochie tot het aartsdiakonaat Antwerpen, van dan af tot 1611 tot de dekenij Breda. Van 1611 tot 1803 was de parochie zelf dekenij; van 1803 tot 1837 behoorde ze tot de dekenij Brecht; sedertdien is de dekenij Hoogstraten terug ingesteld.

Verondersteld wordt dat de parochie Hoogstraten, samen met Wortel, oorspronkelijk deel uitmaakte van (Rijke)Vorsel. Minstens in 1157 bestonden beide als afzonderlijke parochies. Het patronaats- en het tiendenrecht der parochie behoorden respectievelijk sinds 1157 en 1195 (bevestigd in 1286 en 1330) aan het O.-L.-Vrouwkapittel van Antwerpen. Een kapittel van acht kanunniken werd in 1534 op verzoek van graaf Antoon de Lalaing, door paus Clemens VII opgericht. Het bestond tot 1797. Tot 1809 behoorde het Moleneinde (zie Vrijheid) aan de parochie Minderhout.

Het belang van de stedelijke nederzetting blijkt uit de aanwezigheid van het oude adellijke slot, de kerk, het stadhuis, de vestiging van een gasthuis (vóór 1284), een begijnhof (eind 14de eeuw), een clarissenklooster (1489-1783), een Engels klooster (1678-1794) en een minderbroedersklooster (1690-1797). In 1832 kwamen de ursulinen in de gemeente.

Deze oude stad, later opnieuw een landelijke gemeente geworden, werd nooit met muren omgeven. Vanouds aangelegd aan de grote baan Antwerpen-'s Hertogenbosch/Breda, kende Hoogstraten geen gehuchten. Tot het oude stratennet behoorden behalve de Vrijheid (en haar verlengingen richting Rijkevorsel en Minderhout), de parallel lopende Leem- en Begijnhofstraat (nu Gustaaf Segersstraat) alsook de oostwaarts naar de Mark afhellende Molen- en 's Boschstraat, de Lindendreef, de Buizel- en de Achtelsestraat. Ten westen waren dat de banen naar Antwerpen (over Brecht) en Loenhout, de Karel Boom-, de Moer- en de Katelijnestraat. De sterk verstedelijkte kern staat in schril contrast met de zeer landelijke omgeving. Het centrum bewaarde een aantal tot de 16e eeuw opklimmende patriciërshuizen, de kerk en het stadhuis. Verschillende huizen aan de Vrijheid werden in de 19de eeuw naar de mode van de tijd opgefrist. De grote aangroei is te situeren in de periode 1928-1937 en na de Tweede Wereldoorlog. De landelijke bebouwing is, op enkele hoeven na, zelden ouder dan 19de-eeuws.

  • DIRIKEN P., Geogids Noorderkempen-West, sine loco, 1996, p. 11-30.
  • HERMANS L., Toponymie van Hoogstraten, Hoogstraten, 1967.
  • Jaarboek van Koninklijk Hoogstraatse Oudheidkundige Kring, 1933-1982, 1996-.
  • Langs Vlaamse Wegen - Hoogstraten, Uitgave van de Stichting Monumenten- en Landschapszorg v.z.w. in samenwerking met het stadsbestuur van Hoogstraten en V.T.B./V.A.B., Brussel, 1992.
  • LAUWERYS J., Gids voor Hoogstraten en omstreken, Hoogstraten, 1975 (5de uitgave).
  • LAUWERYS J., Hoogstraten, aloude vrijheid, in Jaarboek van Koninklijk Hoogstraatse Oudheidkundige Kring, XVIII, 1950.
  • LAUWERYS J., Hoogstraten in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1972.
  • LEUNEN M., Hoogstraten, Historisch fotoboek, Retie, 1982.
  • VANHAUTE E., De 19de eeuw in Hoogstraten. Een grensgebied versus de nieuwe wereld, in Taxandria, 1991, Nieuwe Reeks LXIII, p. 245-257.
  • VERBEECK B., Typologie van Hoogstraatse volkswoningen van 1900 tot 1940, Verhandeling tot het behalen van de graad van architect, Henry van de Velde-Instituut Antwerpen, 1994-1995.

Bron: DE SADELEER S. & PLOMTEUX G. 2002: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Hoogstraten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n4, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Hoogstraten [online], https://id.erfgoed.net/themas/14403 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.