Geografisch thema

Gistel

ID
14383
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14383

Beschrijving

Landbouw- en woongemeente van 8.166 inwoners en 1.520 hectare. In Vlaanderen bekend als bedevaartsoord van de Heilige Godelieve, waaraan onder meer de Abdij Ten Putte en de Onze-Lieve-Vrouwekerk refereren; jaarlijkse Godelieveprocessie.

Gelegen in de grenszone tussen de polder- en de zandstreek. De overgang tussen deze sterk van elkaar verschillende geografische streken verloopt er zeer grillig. Verschillende langgerekte zandeilandjes liggen er opgelijnd langs de eigenlijke poldergrens. Deze vooruitgeschoven posten van de zandstreek, waarop de bewoningskernen van Gistel en Zevekote gelegen zijn worden van de achterliggende zandstreek gescheiden door een brede polderinham, zogenaamd "de Golf van Gistel".

Grondgebied doorsneden door enkele verkeersaders: autosnelweg E40 Veurne-Jabbeke (aangelegd tussen 1973 en 1975); de autowegen N33 Oostende-Torhout en N367 Jabbeke-Nieuwpoort; de Moerdijkvaart met aansluiting op het kanaal Plassendale-Nieuwpoort; opgeheven spoorlijn Torhout-Oostende (1867-1967).

Huidig landschap komt voornamelijk tot ontwikkeling in het Quartair (vanaf 2,5 miljoen jaar geleden). Dekzanden vormen tijdens het Pleistoceen twee langgerekte ruggen die opduiken uit de polders en waarop de bewoningskernen van Gistel en Zevekote gelokaliseerd zijn. Deze ruggen maken beide deel uit van een uitgestrekte, complexe oost-west zandrug, gevormd op het einde van de laatste ijstijd (tussen circa 20.000 en 10.000 voor Christus), die langs de huidige poldergrens loopt tot voorbij Maldegem-Stekene. De gebieden overstromen tijdens het Holoceen, kustaanwas gevormd tussen 5300 en 2000 jaar voor Christus zorgt voor een zeewerende duinengordel die de open kustvlakte beschermt.

Gistel ligt op een zandige opduiking (+4 meter tot +7 meter) die door een smalle depressie ten oosten en door de polders Moere-Nieuwland en Moere-Blote ten zuiden en ten westen van de eigenlijke zandstreek wordt gescheiden. Ten noorden van de opduiking ligt de Duinkerke-III strandvlakte.

Geleidelijke inpoldering van de gebieden ten zuiden van het centrum: polders van Moere, Moere-Blote en Moere-Nieuwland. Laatst genoemde polder begrensd door de Moerdijkvaart ten oosten en ten zuiden, en het Groot Geleed ten noorden. Laagste gebied van Groot-Gistel (2,5 meter tegenover Snaaskerkepolder 3,75 meter).

2de - 3de eeuw: eerste bewoningssporen situeren zich op de plaats van de huidige markt. Archeologische vondsten uit de periode van het Hoge Keizerrijk (opgravingen in 1982, 1986 en 1987).

988: eerste vermelding als "Gestella" in pauselijke bulle van Johannes XV, gericht aan bisschop Liudolf van Noyen-Doornik. Waarschijnlijk etymologisch een samenstelling van "geest": zandgrond en "la": bos of gerechtsplaats van Ghiselbert, hoofdman der Noormannen.

Eveneens eerste vermelding van de kerk, waarvan de bisschop het patronaatsrecht bezat. Bouw van de Gistelse bidplaats, te situeren in het kader van de regressie van de zee, mogelijke ontwikkeling uit een vroegere castrale kapel.

10de eeuw: een nieuwe bewoningskern situeert zich ter hoogte van de huidige markt en ten zuiden van het kerkgebouw, de hoek van de Kasteelstraat en de Bruidstraat was het vermoedelijke centrum. Op deze plaats kent het stadsplan een ronde structuur, mogelijk sporen van een vluchtburcht uit de laat-Karolingische tijd, aangelegd als verdediging tegen de invallen van de Noormannen.

11de eeuw: ontstaan van een motteburcht ten noorden van de kerk. Ontwikkeling van de stad als handelscentrum, mede door de gunstige ligging in de nabijheid van de zee. In deze periode valt ook de Heilige Godelieve te situeren: geboren omstreeks 1052 te Wierre-Effroy bij Boonen, huwde ze met Bertolf, heer van Gistel. Onder impuls van haar jaloerse schoonmoeder werd ze door Acca en Lantbert, de knechten van Bertolf op 6 juli 1070 vermoord. Vanaf dan zouden er verschillende mirakelen plaatsgevonden hebben, waardoor ze op 30 juli 1084 door Radbod, bisschop van Doornik heilig werd verklaard. Vermelding van de kerk in de "Vita Godeliph" (1084), opgesteld door hagiograaf Drogo, als vereringsplaats van de Heilige Godelieve.

12de eeuw: ontstaan van de Godelievemotte op de westelijke rand van een kleine zandige opduiking, gelegen op 3,5 km ten westen van de stadskern van Gistel. Tussen 1137 en 1171 bouw van de Benedictinessenabdij Ten Putte. Vestiging van de Tempeliers te Gistel tussen 1128 en 1312. Een zogenaamd Tempelhof was te situeren ten westen van het centrum (zie Temeplhofstraat), als dusdanig aangeduid bij Van Deventer (circa 1569).

13de eeuw: opheffing van de motteburcht, opbouw van een nieuwe kleine versterking ten zuiden van de kerk, aangeduid bij Van Deventer (circa 1569), Sanderus (1641), het "Plan der Stede en Graefschap van Ghistel, getrokken uit den ommelooper gemaekt in 1678" en de Ferrariskaart (1770-1778), niet langer aangeduid op het primitief kadasterplan van 1835. Gistel krijgt stadsrechten, de heren van Gistel (erfelijke kamerheren van de Vlaamse graaf), spelen vanaf dan een belangrijke rol in de geschiedenis van het polderstadje, dat samen met Zevekote, Sint-Pieters-Kapelle, Zande, Moere, Westkerke, Roksem, Bekegem en Zerkegem deel uitmaakt van het Ambacht Gistel.

Ontstaan van de lakenhalle op het einde van de 13de eeuw (circa 1278) op de hoek van Halle- en Hoogstraat.

14de eeuw: verdere uitbreiding van het mottekasteel als versterking, met duidelijk militair karakter, vermoedelijk met donjon. Het domein kreeg een weermuur aan de noordzijde met twee ronde torens op bevel van Lodewijk van Nevers in 1324. Aanleg van de stadsgracht of "Stede Fosseyt" eveneens rond 1324, nog gedeeltelijk zichtbaar ter hoogte van de Oude Garenmarkt. Binnen deze stadsgracht dient de oude bewoningskern gesitueerd te worden. Gistel bereikt een hoogtepunt wat betreft economische en sociale welvaart. Mede dankzij de lakennijverheid, groei tot een echte stad, waar men tevens ook een stadhuis en begijnhof (plaats onbekend) aantrof. Aangroei van de bevolking, uitbreiding van de bewoning ten zuidwesten van de kerk en het kasteel.

15de eeuw: in 1411 geeft de Bourgondische hertog Jan Zonder Vrees de vorstelijke rechten van de stad aan Jan VI van Gistel.

De stad bleef niet van onrusten gespaard. In 1488 steken soldaten van Maximiliaan van Oostenrijk de kerk in brand.

16de eeuw: de laatste heer van Gistel, Antoon van Luxemburg werd in 1543 door Keizer Karel bij de verdediging van Ligny gevangengenomen. Om zijn losprijs te betalen was hij verplicht om een aantal van zijn bezittingen, waarronder Gistel, te verkopen. In 1545 werd de Baronie van Gistel verkocht aan de familie van Gian Carlo Affaitati, rijke Italiaanse kooplui afkomstig uit Cremona en in Antwerpen gevestigd. Zij blijven eigenaar van de stad tot aan de Franse Revolutie, ze dragen niet meer de titel van heer van Gistel. Er komt een vernieuwing en grondige aanpassing van het kasteel, als dusdanig aangeduid op de Sanderusgravure (1641). Verdere uitbreiding van de burgwal in de richting van de Sint-Jansgasthuisstraat. Opbouw van een poortgebouw op de hoek van de Kasteelstraat en de Bruidstraat. Na de veranderingswerken werd het kasteel slecht onderhouden waardoor het geleidelijk aan in verval kwam.

In juni 1550 is er een overdracht van de bezittingen van de Gistelse Tempeliers naar de commanderij van Slijpe.

Op 31 augustus 1574 werd de dekenij Gistel, bestaande uit achttien parochies, opgericht door Remi Drieux, tweede bisschop van Brugge. Gistel maakte achtereenvolgens deel uit van de bisdommen Doornik, Brugge (van circa 1559-1561), Gent (van 1801) en Brugge (van 1834).

Onder invloed van het geweld van de Geuzen verlaten de zusters in 1578 de abdij Ten Putte en vestigen zich in Brugge. De kerk werd in juni 1581 voor een tweede maal vernield, eveneens door Calvinistische Geuzenbenden uit het Brugse Vrije.

17de eeuw: door de val van Oostende in 1604 komt er een einde aan de oorlogen. Vanaf 1611 worden er herstellingswerken aan de kerk, voornamelijk aan de toren en het hoogkoor uitgevoerd en dit met de steun van de aartshertogen Albrecht en Isabella. Een aantal huidige straatnamen komen reeds voor op 17de-eeuwse kaarten.

Aanleg van het kanaal Plassendale-Nieuwpoort in 1638, waar de stad via de Gistel- (gedempt ca. 1980) en de Waerevaart een aansluiting op krijgt, wat haar economische situatie zal bevorderen.

18de eeuw: ontsluiting van Gistel door de verstening van de weg Brugge-Gistel-Nieuwpoort in 1755 en aanleg vande steenweg Torhout-Oostende in 1764-1775. Zo krijgt men een aansluiting bij de belangrijke steden uit de buurt.

Geen noemenswaardige impact van het Franse bewind. De kerk en het kasteel blijven bestaan, laatst genoemde in ruïneuze toestand.

19de eeuw: de ruïnes van het vroegere kasteel werden in 1816 verkocht en in 1832 gesloopt, de slotgracht gedempt en het terrein opgehoogd.

Afbraak van de oude kruiskerk in 1853, enkel de gotische toren van circa 1500 blijft bewaard. Vanaf dan opbouw van een groter neogotisch kerkgebouw.

In 1867 werd de spoorlijn 62 Torhout-Oostende (1867-1967) aangelegd door de "Société Anonyme de Chemin de Fer d'Ostende à Armentières". Op 26 mei 1967 werd het traject voor het normale reizigersverkeer gesloten. Sinds 1991 zo genaamd de "Groene 62", West-Vlaams provinciaal fiets- en wandelpad.

Vanaf 1891 maken de vervallen abdijgebouwen plaats voor nieuwe, die worden opgetrokken in neogotische stijl onder leiding van Jean Baptiste de Béthune. Terugkeer van de zusters vanuit Brugge.

Onder impuls van Pierre Bortier (1805-1879) werden er in de gemeente verschillende arbeidershuisjes en volkstuintjes opgericht. In 1855 werd ook de "Britanniahoeve", een modelhoeve naar Engels voorbeeld gebouwd.

20ste eeuw: vanaf 1902 aanleg van de wijk "Schoonhof" (zie Kolaerdstraat) met arbeidershuizen en kleine burgerhuizen door Robrecht de Beaucourt de Noortvelde.

Alfred Ronse (1876-1962), burgemeester van Gistel vanaf 1933, speelt een belangrijke rol voor de stad. Vanaf 1904 zetelde hij in de gemeenteraad van de stad. Hij richtte in de jaren 1920 de zogenaamde werkhuizen ("les ateliers du Gistel", zie Brittenlaan) op om te voldoen aan de vraag van de wederopbouw en voor meer werkgelegenheid te zorgen. Hij zorgt voor het behoud en onderhoud van de windmolens in de gemeente. Aan zijn kasteel "De la Waere" (zie Brugse baan nummer 145), bouwt hij in 1933 een staakmolen op een gemetselde torenromp van 15 meter, waarmee electriciteit kon opgewekt worden. Naast deze molen stonden er in die periode nog drie andere molens op het grondgebied van de gemeente: de nog bestaande en beschermde "Oostmolen" en de verdwenen graan- en oliemolen op Steendam (opgericht in het begin van de 17de eeuw en afgebroken in 1921) en de schorsmolen Viaene, gelegen aan de Tempelierstraat (opgericht op het einde van de 18de eeuw, afgebroken in 1904).

Structureel. Het huidige stratenpatroon - twee hoofdassen in de vorm van een Y (Hoogstraat, Stationsstraat en Sint-Jansgasthuisstraat) met dwarse verbindingsstraten - gaat minimaal terug op de kaart door J. Van Deventer (circa 1569), doch is vermoedelijk ouder. Dit Y-patroon loopt - met meer verspreide bebouwing - ten westen door tot de steenweg Torhout-Oostende, ten oosten tot aan de grens met Westkerke. Het eigenlijke centrum was tot de eerste helft van de 19de eeuw omwald door de zogenaamde "Fossé" of "Stede Fosseyt". Beeldbepalende, in kern 17de-eeuwse herberg "De Godelieve", net buiten deze gedempte omwalling.

Anno 2001 stadje met lokaal verzorgende functie: lager en middelbaar onderwijs van het katholieke en gemeenschapsnet, rustoord van de zusters van Maria. Nieuwbouwwijken voornamelijk uit de jaren 1980-1990 in een straal rond de oude kern.

De uitvalswegen en het landelijk gebied van Gistel worden gekenmerkt door cottages en (kleine) kastelen. Het kasteel "De la Waere" (zie Brugse baan nummer 145) wordt in het eerste decennium van de 20ste eeuw herbouwd door Alfred Ronse. Daarnaast landgoed aan de Warandestraat (nummer 79), kasteel "Montjoie" als sites teruggaand op eind 18de eeuw en gekenmerkt door merkwaardige oprijlanen. De 'kasteeltjes' en cottages onder meer aan de Nieuwpoortsesteenweg dateren uit het eerste kwart van de 20ste eeuw, periode waarin Gistel als hinterland van Oostende een grote aantrekkingskracht uitoefende op de burgerij, naar verluidt zou de verheffing van de relieken van de Heilige Godelieve (1907) en de nationale bekendheid die het stadje hiermee kreeg daar een rol in spelen.

Gekoppelde sociale woningen met voortuintjes uit de jaren 1920 van de bouwmaatschappij "Eigen Haard is Goud Waard" onder meer aan Kolaerdstraat, Mosselstraat, Nieuwpoortsesteenweg.

De Vaartstraat volgt het tracé van de circa 1980 gedempte Gistelvaart, die via de Waerevaart uitgaf op het kanaal Nieuwpoort-Plassendale. Hier getuigt onder meer de voormalige tegelfabriek Boudolf nog van het industriële verleden van Gistel. De "steenbakkerij Ste-Godelieve" aan de Steenbakkersstraat werd stopgezet na de Eerste Wereldoorlog. Gistel telt in 1999 drie bedrijvenzones: Konijnenbos, ten westen van de Oostendse Baan, één ten oosten van de oude spoorwegbedding en één tussen de Vaartstraat en de Magnolialaan.

Van de infrastructuur op de voormalige spoorlijn Torhout-Oostende (1867-1967) resten enkel de kleine wachthuisjes (onder meer aan de Kolaerdstraat, Nieuwpoortsesteenweg en Mosselstraat nummer 84).

In het Gistelse buitengebied zijn enkele hoeves met 17de- of 18de-eeuwse kern bewaard. Hoeves met losstaande bestanddelen van meestal witgeschilderde baksteenbouw onder pannen zadeldaken. De boerenhuizen hebben dikwijls een opkamer (onder hogere nok). Enkel de "Zomerlooshoeve" (zie Zomerloosstraat) bewaart een verbouwde bergschuur (zie ook Snaaskerke en Zevekote). Gaaf bewaarde modelhoeve zogenaamd "Britanniahoeve", opgericht door P. Bortier in 1855.

Beschermde staakmolens "Oostmolen" met molenaarswoning en "Ronsemolen" of de "Merelaan", beschermde rosmolen.

  • Gestella 1983, Bijdragen tot de geschiedenis, heraldiek en genealogie van Gistel, Torhout, 1983.
  • DEKEYSER H., Gistel in oude prentkaarten, waarin enkele afbeeldingen van Moere en Zevekote, Zaltbommel, 1972.
  • DE MEULEMEESTER J. en DEWILDE M., De Godelievemotte en de middeleeuwse versterkingen te Gistel, in: Archeologie in Vlaanderen, 1(1991), p. 197.
  • DENDUYVER M., e.a., Gestella 1988: duizend jaar Gistel: bijdragen tot de geschiedenis, archeologie en genealogie van Gistel, Gistel, 1988.
  • HALEWIJN, R., Oostenrijkse banen in West-Vlaanderen, in: Studiën en berichten, 67ste deel, 1970, p. 69-115.
  • SANDERS J., Geologische ontwikkeling en bodemgesteldheid van het gebied rond gistel, in: DENDUYVER, M., e.a., Gestella 1988: duizend jaar Gistel: bijdragen tot de geschiedenis, archeologie en genealogie van Gistel, Gistel, 1988, p. 73-101.
  • VANYSACKER C., 1000 jaar Gistel, 15 jaar archeologisch onderzoek, Gistel, 1988.
  • VERBRUGGHE G., Archeologisch onderzoek te Gistel (West-Vlaanderen), in: Archaeogia Mediaevalis, 12(1989), p. 63-64.
  • VRIENDEN VAN HET SINT-GODELIEVEMUSEUM, Et in Flandris de ecclesia Gestella, En in Vlaanderen over de kerk van Gistel, Gistel, 1994.
  • ARCHIVE DÉPARTEMENTAL DE BEAUVAIS, reeks G, nr. 1984, f° XLVI r-v.

Bron: VANNESTE P. met medewerking van DE LEEUW S. 2003: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Gistel, Deelgemeenten Moere, Snaaskerke en Zevekote, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL3, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Gistel [online], https://id.erfgoed.net/themas/14383 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.