Geografisch thema

Dworp

ID
14065
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14065

Beschrijving

Dworp is sinds 1977 een deelgemeente van Beersel. Het dorp grenst ten noorden aan Beersel, ten oosten aan Alsemberg, ten zuiden aan Braine-l’Alleud en Halle, ten westen aan Huizingen en Lot. Dworp kent geen natuurlijke grenzen. De gemeentegrenzen werden bepaald door aloude, nu vaak verdwenen, ontginningshoven. Dworp stond belangrijke delen grondgebied af aan Sint-Genesius-Rode (Moertelveld en Esselveld) en de gemeenten Alsemberg en Lot.

De gemeente heeft een groot deel aan landbouwgebied en groenvoorziening waardoor het de meest landelijke deelgemeente van Beersel is. Aansluitend bij Alsemberg liggen de heiden van Meigem en Herisem. Er zijn grote boszones: Hallerbos, Meigemheide, Begijnenbos, het Provinciaal domein Huizingen dat grotendeels op grondgebied Dworp gelegen is, Krabbos en Kesterbeekbos. Voorts zijn er de beekvalleien van de Molenbeek en de Rilroheide- en Zoniënbosbeek.

Geschiedenis

De kern van de Sint-Gaugericusparochie gaat terug tot de 8ste eeuw. In de 9de eeuw behoorde Dworp tot een groot gebied op de oostelijke Zenne-oever dat door Angela van Brabant aan de Sint-Pieterskerk van Keulen werd geschonken. Deze schenking ging vermoedelijk verloren als gevolg van de invallen van de Noormannen in de 10de eeuw. De parochie besloeg een uitgestrekt gebied waaruit in de 10de eeuw de parochie van Beersel ontstond, gevolgd in de 11de eeuw door de parochies van Rode, Linkebeek, Genval, Alsemberg en nog in de 20ste eeuw Lot. In de 12de eeuw is al het parochiebezit overgegaan in lekenhanden. De abdij van het Heilig Graf van Cambrai verkreeg in 1138 het patronaat over de Sint-Gaugericuskerk en een derde van de tienden. Een ander derde ging naar de familie van Aa die ze in 1220 aan het Sint-Janshospitaal van Brussel schonk. Naast de residerende pastoors bedienden ook de monniken van de priorij van Zevenborre regelmatig de parochie.

De wereldlijke macht lag bij de graven van Leuven die de hogere grondheerlijke rechten van het gebied bezaten. Ze werden vertegenwoordigd door de meier van Rode die het beheer voerde over Alsemberg, Beersel, Dworp, Linkebeek en Sint-Genesius-Rode. In de feodale middeleeuwen werden belangrijke delen in leen gegeven waaronder de heerlijkheid van Dworp (sinds de 14de eeuw ook bekend als de heerlijkheid van Stalle naar de heerlijke familie) en de heerlijkheid van Kesterbeek. Uit de 12de-13de eeuw is het riddergeslacht ‘de Tourneppe’ bekend net als de familie ‘van Neerdorp’ en ‘van Dorpe’.

In 1489 stonden de hertogen van Brabant hun rechten af aan Hendrik I van Witthem als genoegdoening voor de grote verliezen die hij in hun dienst geleden had met name de vernietiging van zijn kastelen te Beersel en te Zittert (nu Lot). In 1518 kochten de hertogen hun leen terug om het in 1558 in leen te geven aan de familie de Boisot die het door hun anti-Spaanse houding weer verloren. Er volgden verkopen en inlossingen en uiteindelijk werd de grondheerlijkheid Dworp verkocht aan Ignatius Le Roy, raadsheer in de Rekenkamer van Brabant en heer van Kesterbeek. Ignatius Le Roy wist zodoende de heerlijkheden Kesterbeek en Dworp te verenigen in een persoonlijke unie. Kesterbeek boette aan belang in ten voordele van Dworp. Ignatius liet het kasteel van Dworp, nu het Gravenkasteel, bouwen. Vanaf 1701 ging de heerlijkheid weer over in verschillende handen om in 1728 eigendom te worden van ridder Guillaume-François-Joseph de Hemptinne. Hij zorgde ervoor dat Dworp in 1737 een baronie werd, zelf mocht hij zich drossaard noemen. 33 jaar later, in 1770, werd graaf Commaar Cornet de Grez heer van Dworp. De familie bleef er kasteelheer tot de Franse Revolutie en leverde vervolgens van 1825 tot de Eerste Wereldoorlog de burgemeesters van Dworp.

Naam

De naam Dworp, in het Frans ‘Tourneppe’ kent geen duidelijke verklaring. De volksetymologie leidt Tourneppe af van ‘tour’ of toren. B. Roobaert verwijst naar het Germaanse Turnapā wat ‘In een bocht van een beek’ zou betekenen. Anderen wijzen op het Germaanse thorn wat ‘doorn’ betekent. Dat verbasterde tot de naam van de beek: de Torneppe. Dworp zou dan doornstruiken bij het water betekenen. In de 11de eeuw wordt Dorpe en Tornepe geschreven, gevolgd door Thornepe (1111), Tornepia (1138), Dornepia (1221), Doirpe (1400), Doreppe (1435), Dworp (1686).

Gemeentewapen

Dworp heeft als wapenschild drie torens die verwijzen naar ‘Tour-neppe’ of nog naar het Romeinse castrum dat aan de Kesterbeek zou gelegen hebben. Vaak neemt een dorp het wapenschild van één van de heren over. De Dworpse heren bleven echter zo kort aan de macht dat geen van hen echt krachtig zijn stempel kon drukken op het dorp.

Op 9 augustus 1820 bekwam het gemeentebestuur de goedkeuring van de ‘Hooge Raad van de Adel’ om een wapen te dragen “een rood schild beladen met drie toorens van goud, geplaatst twee en één”. Het gemeentebestuur ging verder op de volksetymologie die ervan uitging dat Tourneppe zoveel betekent als ‘versterkte plaats met torens’. Het wapenschild werd door de Belgische regering in 1838 bevestigd.

Geografie

De gemeente wordt van oost naar west doorsneden door de Molenbeek die ontspringt te Sint-Genesius-Rode. Ze wordt gevoed door verschillende beken op het grondgebied van Dworp. Op de zuidelijke valleiflank is de meest oostelijke bijbeek de Zevenborrebeek die vroeger ook de Kloosterbeek of Esselbeek werd genoemd. De Zevenborrebeek is een samenvloeiing van de Zoniënbosbeek en de Rilroheidebeek, ook wel Hallerbeek of Loonenbroekbeek genoemd. Ter hoogte van Vroenbos stromen de Kapittelbeek en Steenputbeek samen om vervolgens als Vroenenbosbeek in de Molenbeek uit te monden. Een volgende bijbeek komt eveneens uit het Hallerbos. Het is de Duivelsbeek die ook bekend staat als Molenbeek of Kesterbeek omdat ze langs het Kesterbos loopt. Op de grens met Huizingen ligt de Diesbeek die in Halle (Buizingen) ontspringt. Dankzij de vele bijbeken ontstond een golvend landschap van beekvalleien die de zuidelijke heuvelrug in parallelle delen verdeelt. Ze conditioneren op die manier de percelen op de heuvelflank. Hier lagen de belangrijkste en oudste landbouwuitbatingen waarvan de meeste niet bewaard bleven.

De noordelijke valleiwand wordt enkel door de Kesterbeek doorsneden. De Kesterbeek wordt in oudere teksten ook de oude Ginstebeek genoemd. Ze ontspringt aan de Meigemheide en vloeit ter hoogte van Huizingen in de Molenbeek. Op de heuvelrug liggen bossen (Krabbos, Vroenenbos, Kesterbeekbos, Hanenbos, Zitterbos, … ) en heide (Elsemheide, Solheide, Esselheide, Grootheide, Rilroheide, Dries, …). De bijnaam van Dworpenaren was tot omstreeks 1900 niet voor niets ‘Bosuilen’. De ontginningshoven zijn nu alle verdwenen.

Opmerkelijk in vergelijking met het stroomafwaarts gelegen Huizingen en Lot, is het beperkte percentage aan moerassige gebieden in de beekvallei, vooral ter hoogte van het kasteel. Dworp was dan ook een uitgesproken landbouwgemeente met een groot landbouwareaal op beide flanken van de Molenbeek en aansluitend bij Alsemberg. Te Dworp komt de groenige arkose uit de formatie van Blanmont aan de oppervlakte ter hoogte van Steenput. Het werd een belangrijk lokaal bouwmateriaal. In de valleien wordt klei gevonden, gemengd met zandlagen.

De Molenbeek bepaalde in grote mate zowel de geografische situatie als de bewoningsgeschiedenis en de industriële ontwikkeling van de gemeente.

De Leuzebeek, nu Molenbeek, ontspringt in Sint–Genesius-Rode waar, volgens de Ferrariskaart, ter hoogte van de Stationsstraat een eerste molen lag. De beek stroomt via de Vanderveldenlaan Beersel binnen. Bij het bebouwen van de straat vanaf 1900 werd de beek stelselmatig overwelfd waardoor ze nu pas voorbij het dorp Alsemberg aan de oppervlakte komt. Ter hoogte van het Winderickxplein werd een watervang gebouwd voor de molen Ter Broeck. De natuurlijke Leuzebeek vangt vanaf dan enkel nog het water op van de drassige vallei en is een kleinen secundaire beek.

Het opgevangen water vormt vanaf Alsemberg de veel belangrijkere artificiële Molenbeek die alle watermolens van Beersel van water voorziet. Het waterpeil werd op artificiële wijze via sluizen verhoogd om de nodige waterval voor de molens te krijgen. Aansluitend bij de watermolens was er vaak een hoeve wat de ontwikkeling van de aansluitende valleiwanden verklaart. De beekvallei vormt eerder een cultuur- dan een natuurlandschap. Pas in de late 19de eeuw, bij de economische ontwikkeling van Huizingen en Lot verschoof de industrie van de Molenbeekvallei naar de Zennevallei.

De Herisemmolen op de grens tussen Alsemberg en Dworp werd over de beek gebouwd. Het is geweten dat de beek reeds in de 16de eeuw voor de molen werd verlegd. Ter hoogte van de Molen De Meurs of Steenputmolen in Dworp werd de oude steengroeve gebruikt als spaarbekken en verbonden met de beek. In Dworp drijft de Molenbeek achtereenvolgens de Paesmansmolen, de Molenbergmolen en de Belingmolen aan. Ter hoogte van de Molenbergmolen werden twee sluizen gebouwd en een aanvoerkanaal verbond de beekloop met het waterrad van de molen.

Ontsluiting

Het historische stratenpatroon in Dworp was vooral op lokale ontsluiting gericht. Grote doorgaande wegen liepen van west naar oost, langs de noordrand van de gemeente. Een belangrijke verbinding was de zuidelijke Molenbeekroute die van de priorij van Zevenborre naar de pastorie en Hooghuis (nu Gildenhuis), de oude kerk, het Gravenhof en verder langs de zuidelijke Molenbeekoever naar Wauweringen en Huizingen liep om te Lot de Zenne over te steken. De aanleg van de Alsembergsesteenweg (1826-1833) die Halle verbindt met Alsemberg was de eerste grote ontsluitingsweg voor de gemeente. Er werden nooit spoorwegen of tramlijnen aangelegd waardoor de industrie wegtrok richting Huizingen en Lot.

Bewoningsgeschiedenis

De oudste bewoningssporen te Dworp gaan terug tot de prehistorie. Er werden vondsten gedaan tussen 1896 (door Georges Cumont) en 1960, steeds op de oostkam van de Zennevallei. Op de Meigemheide werden werktuigen in silex uit het neolithicum gevonden. Andere prehistorische vondsten werden gedaan in het Krabbos, Steenput-Kroondaalbos, Vroenenbos, Solheide, Bruineput, Begijnhofbos, Rilroheide en Destelheide en aan de Kesterbeek. Gezien de dorpsstructuur met drie kouters en de naam Thorn-apa ziet Theys een Nervische stichting (1ste eeuw voor Christus) van Dworp. Romeinse resten werden op dezelfde site gevonden, net als bij de ontwikkeling van de wijk Willemskouter waar sporen van bewoning werden vrijgelegd: fundamenten, ceramiekfragmenten, dakpannen, …. Ook te Meigem-Winterperre en te Herissem werden Romeinse vondsten gedaan. Vermoedelijk verwijst de naam "Kesterbeek" naar een Romeins castrum of fort dat in de omgeving was opgetrokken. Het fort werd nog niet gelokaliseerd.

Zoals blijkt uit de Ferrariskaart (1770-1778) werden de bruggen over de Molenbeek aantrekkingspolen. De woonkern ontstond aan de kruisingen van de Vroenenbosstraat richting Hallerbos, de Molenbeekstraat richting Alsemberg en de Kerkstraat met de oversteek van de Molenbeek. Het dorp vormde een langgerekte lijn langs de Molenbeek met een dorpskern en een kasteelkern. De heerlijkheid Dworp bestaat sinds de 13de eeuw, sporen van het Gravenhof zijn traceerbaar tot in de 17de eeuw wat niet wegneemt dat er een oudere constructie kan gestaan hebben die nog niet werd gelokaliseerd. Een kerk werd vermoedelijk opgetrokken in de 8ste eeuw. Het driehoekige dorpsplein gaat tot de oudste bewoningsfase terug. Drie wegen leiden van op het plein naar de dorpskouters: Vreekouter, Willemskouter en Hoogkouter. In de late 18de eeuw bestond de woonkern uit de kerk, pastorie, het Hooghuis, het Hof ten steen en het Hof ter Elst.

Op de omringende hoger gelegen plateaus lagen oude landbouwontginningen die echter slechts in naam bewaard bleven. Aan de zuidzijde van de Molenbeek, lagen Herisem, Helderingenhof en Essele langs de Zevenborre. Meulenveld, Rulrode ter hoogte van de Zoniënbosbeek en Kempendaal (Kempendaalstraat). Tussen de Zevenborrebeek en de Steenputbeek lagen de ontginningsgebieden Hoogkouter, Molenveld, Hoeve en Hof ter Elst. Aan de rand van het koutergebied lagen de klassieke drieswijken Vroenenbos, Grote Heide en Rilrode. Tot slot waren er de ontginningen Geer, Grote Belik, Alvendries en Winkel nabij de Steenputbeek. Tussen de Steenputbeek en de grens met Huizingen (Diesbeek) lagen het Wouweringenveld en de Boecht. Het gebied wordt opgesplitst door een kleine beek. Bij de monding in de Molenbeek lagen de watermolen en het Hof te Wouweringenveld. Tot slot is er de Willemskouter die aansluit bij Huizingen. De kouter behoorde toe aan het Hof van Kesterbeek. In de vallei lag het Steynenhof, toebehorende aan de hertogen van Brabant en de heren van Stalle. Ten westen van Willemsveld lag tot slot Ziekendries, een 13de-eeuwse ontginning waar pestlijders werden afgezonderd. De abdij van Nijvel bezat tot 1254 een groot deel van de zuidelijke beekvallei, het vruchtbaarste deel van Dworp. Essele en Kesterbeek waren afzonderlijke entiteiten met een eigen juridisch statuut. Het Nijvelse bezit ging grotendeels verloren aan de ridders van Tourneppe die oorspronkelijk vertegenwoordigers waren van de abdij en de hertog van Brabant. Enkel Essele bleef Nijvels bezit.

Aan de noordzijde van de Molenbeek lagen kleinere velden en bosgebieden. Nabij het huidige dorpscentrum van Dworp moet het Hof Solheide gelegen hebben dat vanaf 1346 wordt vermeld. Aansluitend bij Alsemberg lagen het Hof te Winterperre, het Hof ter Hulst (gericht op het Middenveld) en het Hof ter Kesterbeek (gericht op het Kesterveld, Middenveld, Grote en Kleine Hernt en het Rekbos). Ten zuiden van de Kesterbeek lagen de hoven Labus en Battenbarch. Tot slot was er het Hof Slangenberg op de grens met Huizingen. Het Hof ter Zittert te midden van de Zittertbeemden en Zitterbos was in de middeleeuwen een toonaangevende ontginning, een leen van de hertogen van Brabant.

Langs de Kesterbeek lag de Heerlijkheid van Kesterbeek die reeds bestond voor de 14de eeuw met het Hof ter Kesterbeek. De Mottestraat wijst nog op de aanwezigheid van het hof in die buurt.

Door de aanleg van de Alsembergsesteenweg (1826-1833) kwam de middeleeuwse kerk van Dworp met een hoek aan de steenweg te liggen. Dat feit, gecombineerd met de bouwfysische toestand van de kerk en de bevolkingstoename, maakte dat de kerkraad uitkeek naar een nieuwe locatie voor een nieuwe kerk. In 1890-94 werd de nieuwe Sint-Gorikskerk gebouwd. Op de plaats van de oude werd het nieuwe gemeentehuis gebouwd.

Bebouwing

Jos De Gelas meldt dat vele gebouwen in Dworp pas in de 18de eeuw omgevormd werden van vakwerkbouw naar baksteenbouw. De gemeente bewaarde dan ook zeer weinig bouwwerken die ouder zijn dan de 19de eeuw. Tot de oudste gebouwen behoren de 18de-eeuwse pastorie, het 16de-eeuwse Hooghuys en het 18de-eeuws Rood Kloosterken, dat laatste opgetrokken in vakwerkbouw.

Dworp wordt gekenmerkt door de dorpskern die zich eind 19de-begin 20ste eeuw ontwikkelde rond de Alsembergsesteenweg waar de nieuwe kerk (1888, architect De Maeght) en het gemeentehuis (1900-1902, architect Henri Jacobs) werden opgetrokken. Tussen beide in ligt de pastorie, iets weg van de steenweg. Binnen deze driehoek ontwikkelde zich een dorpskern met grotendeels lintbebouwing, naar de buitenwijken verschuivend naar driegevelwoningen en vrijstaande woningen. De panden gaan terug tot de 19de eeuw en vooral de 20ste eeuw. Het overwegende beeld is dat van baksteenarchitectuur, vaak met een decoratief gebruik van contrasterende of geglazuurde baksteen. In de dorpskern bleven enkele opvallende gebouwen van omstreeks 1900 bewaard naar ontwerp van de in Dworp geboren architect Herman Lemaire.

In de buitenwijken van Dworp, vooral in de richting van het Hallerbos, in de Dennelaan en de Fazantenlaan werden riante panden opgetrokken in de tweede helft van de 20ste eeuw. Bekende en minder bekende architecten, vaak van buiten de gemeente, bouwden er woningen in de modernistische vormgeving van de jaren 1960 en 1970 met vooral witgeschilderde baksteen, platte daken en grote glaspartijen. Daarbij werd vaak rekening gehouden met de ligging op heuvelruggen en flanken om zodoende prachtige zichten te creëren.

De religieuze architectuur wordt gevormd door de neogotische kerk en enkele veldkapellen. Met uitzondering van de Wauweringkapel gaat het voornamelijk om pijlerkapellen. Met uitzondering van een enkele neogotische hebben de meeste geen uitgesproken stijlkenmerken.

De agrarische architectuur gaat terug tot de 19de eeuw. Een enkele hoeve zoals de Meigemheidehoeve hebben een oudere kern met een 18de-eeuws gebouwenpatrimonium. De meeste andere hoeves zijn eenvoudige landbouwuitbatingen met een los gebouwenareaal rond een erf of langgestrekte hoeves die opgetrokken werden in de 19de en het begin van de 20ste eeuw.

Dworp kent slechts een beperkte industriële ontwikkeling en wordt vooral getypeerd door de vele watermolens op de Molenbeek. In de 15de eeuw werd de papierproductie in de streek belangrijk. In 1686 waren er te Dworp vijf papiermolens: Papiermolen Joos de Haze (Steenput 7), Molen van Esselt, Herisemmolen, Molen Paesmans, Molen Winderickx. In 1741 werd te Dworp nog de molen van Helderinghem opgericht op de Zevenborrebeek. De industriële telling van 1896 vermeldde niet minder dan drie fabrieken die bordpapier produceerden. Er waren naast de papiermolens ook graanmolens, smoutmolens en slijpmolens. De Molenbeek telt vandaag over zijn gehele lengte nog steeds zeven molens, de Zevenborrebeek twee, op de Kesterbosbeek één, en op de Haakbeek ook één (nu Lot).

Daarnaast zijn er een aantal geuzestekerijen en brouwerijen die met hun bakstenen bedrijfsgebouwen het dorp een industrieel karakter geven. Ze zijn opgenomen in het gemeentelijk weefsel en werden niet afzonderlijk weg van de dorpskern opgericht.

Twee opmerkelijke modernistische complexen uit de 20ste eeuw zijn het opleidingscentrum Destelheide van Paul Felix en het provinciaal vormingscentrum Hanenbos op de Meigemheide van de architecten Hendrickx, Vijfeyken en Bert. Beide zijn buiten de dorpskern gelegen.

  • Atlas der buurtwegen, opgesteld naar aanleiding van de wet op de buurtwegen van 10 april 1841, schaal 1:2.500 (overzichtsplannen schaal 1:10.000).
  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke bibliotheek van België, uitgegeven in 1770 -1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • BRASSINE J. 1991: Beersel, onze 5 deelgemeenten op de drempel van de 21e eeuw, s.l.
  • DE GELAS J. 1990: De industriële geschiedenis als verklaring voor een legende …, Eigen Schoon en de Brabander 73, 4-6.
  • DE SEYN E. s.d. : Dictionnaire Historique et Géographique des communes Belges, deel 1, Turnhout, 1346-1347.
  • GERRITS J. 1985: Gids voor Vlaanderen, toeristische en cultuurhistorische encyclopedie van de Vlaamse gemeenten, Tielt, 105-109.
  • HASQUIN H. 1980: Gemeenten van België, geschiedkundig en administratief geografisch woordenboek, Waterloo, 77-79.
  • LINDEMANS J. & THEYS C. 1948: Brabantse plaatsnamen, 10 Dworp, Toponymica 2.10.
  • MELKENBEECK J. 1956: Heraldiek uit de streek van Rode, Eigen schoon en de Brabander 39, 398-403.
  • PIERRARD J. s.d.: Les origines d’Uccle, Ucclensia 207, 3-12.
  • ROOBAERT B. 2008: Een overzicht van de dorpsnamen van West-Brabant, Eigen schoon en de Brabander 91.4, 473-506.
  • S.N. 1935: Toerisme 16.4.
  • THEYS C. 1948: Geschiedenis van Dworp, Brussel.
  • VASTIAU M. 2008: De naam Dworp, En het dorp zal duren … 10.39, 30-35.
  • VAN KERCKHOVE B. & ONNOCKX P. 1989: De Meigemheidewandeling te Dworp-Beersel, Brabant 3.
  • VAN SCHEPDAEL J. 1961: Opzoekingen over neolithische nederzettingen in de streek van Halle, Eigen schoon en de Brabander 44, 413-442.
  • VASTIAU M. 2009: Het gemeentewapen van Dworp en dat van zijn dorpsheren, En het dorp zal duren … 11.41, 31-75.
  • VERBESSELT J. s.d.: Verdwenen en verplaatste dorpscentra, s.l.
  • VERBESSELT J. 1986: Verdwenen en verplaatste dorpscentra in Brabant, Eigen schoon en de Brabander 68.1-3, 1-26.
  • WINDERICKX E 1999: De papiermolens tussen Zenne en Zoniën: de Herisemmolen te Dworp-Alsemberg, Eigen schoon en de Brabander 7-9, 243-266.
  • WINDERICKX E. 2007: Het wel en wee van de “papiermolders” op de Molenbeek (deel 1), En het dorp zal duren … 9.33, 32-55.

Auteurs: Mertens, Joeri
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Alsembergsesteenweg

  • Omvat
    Beling

  • Omvat
    Beukenlaan

  • Omvat
    Dennenlaan

  • Omvat
    Destelheidestraat

  • Omvat
    Dikkemeerweg

  • Omvat
    Fazantenlaan

  • Omvat
    Gemeentehuisstraat

  • Omvat
    Groenejagersstraat

  • Omvat
    Hallerbos - Lembeekbos - Maasdalbos

  • Omvat
    Halleweg

  • Omvat
    Herisemmolen of Cartonnerie Winderickx

  • Omvat
    Hoevetje

  • Omvat
    Kampendaal

  • Omvat
    Kerkstraat

  • Omvat
    Krabbosstraat

  • Omvat
    Lotsesteenweg

  • Omvat
    Meigemheide, Gasthuisbos en Begijnenbos

  • Omvat
    Molenbeekstraat

  • Omvat
    Molenveld

  • Omvat
    Onze-Lieve-Vrouw van Troostkapel

  • Omvat
    Onze-Lieve-Vrouwkapel

  • Omvat
    Padenborre

  • Omvat
    Prins Boudewijnlaan

  • Omvat
    Rilroheidestraat

  • Omvat
    Sint Laureinsborreweg

  • Omvat
    Solheidestraat

  • Omvat
    Steenblokweg

  • Omvat
    Vroenenbosstraat

  • Omvat
    Wauweringenveld

  • Omvat
    Wauweringkapel

  • Omvat
    Woning met winkel

  • Omvat
    Wortelenberg

  • Omvat
    Zevenbronnenstraat

  • Is deel van
    Beersel


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Dworp [online], https://id.erfgoed.net/themas/14065 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.