Geografisch thema

Beernem

ID
13189
URI
https://id.erfgoed.net/themas/13189

Beschrijving

Algemene Situering

Fusiegemeente gerealiseerd in 1977 en bestaande uit de deelgemeenten Beernem, Oedelem en Sint-Joris. Gelegen in het noordoosten van de provincie West-Vlaanderen, ten zuiden van Brugge. Arrondissement, kanton en bisdom Brugge.

De fusiegemeente heeft een totale oppervlakte van 7167 hectare. Het inwonersaantal op 1 januari 2007 was 14.692.

Algemene geschiedenis van de veldontginningsgebieden

In het zuidelijke en het westelijke deel van het grondgebied van de gemeente Beernem, alsook op enkele geïsoleerde plaatsen komen zogenaamde veldontginningsgebieden voor. In de historisch-geografische context van de Vlaamse zandstreek slaat de term 'veld' (zie Bulskampveld/Lindeveld/Beverhoutsveld/Oudenaardeveld/Oostveld) op onvruchtbare grond, arm aan houtgewassen en gelegen buiten het eigenlijke landbouwareaal. Het geregeld afbranden, afsteken van zoden ruwe humus en het laten grazen van vee waren er de oorzaak van dat een regeneratie van het oorspronkelijke bos onmogelijk was. De Noord-Vlaamse veldzone is een voorbeeld van een zogenaamde wastine, een oud-Nederlandse term (zie wastina, woestijne, woestenije) voor een door bosdegradatie ontstaan gebied, bijvoorbeeld heide, broek of moeras.

Als niet ontgonnen gronden waren de 'velden' hier oorspronkelijk eigendom van de Graaf van Vlaanderen waarop de dorpsgemeenschappen uit de omgeving gemeenschappelijke gebruiksrechten (bijvoorbeeld begrazing, houtsprokkeling, turfwinning…) konden laten gelden. Ten gevolge van de bevolkingsaangroei werden de Noord-Vlaamse veldgebieden op grote schaal voor ontginning prijsgegeven vanaf de 13de eeuw. Het waren kapitaalkrachtige instellingen zoals abdijen (Sint-Pietersabdij Gent) en stedelijke hospitalen die aanvankelijk poogden deze onvruchtbare gronden te ontginnen. De meeste ontginningen faalden echter omwille van het marginaal karakter van de zandgronden en mede door de agrarische depressie die de late middeleeuwen kenmerkt. Onder invloed van het Oostenrijkse bewind deed zich een totaal andere aanpak voor in de 18de eeuw. Uit vrees voor een nijpend houttekort in Vlaanderen werden de 'velden' met speculatieve doeleinden op een systematische wijze verkaveld en omgezet tot bos of - eerder uitzonderlijk zoals in het Beverhoutsveld - tot akkerland. Deze ontginningen waren vaak het initiatief van nieuwe grootgrondbezitters zoals o.m. de familie Malfait, de familie van den Bogaerde. Ook de overheid, aanvankelijk onder Frans en later ook onder Hollands bewind, voerde hierbij een stimuleringspolitiek waarbij aan ontginningscampagnes belastingvoordelen werden toegekend. Aanvankelijk werd veelal loofhout aangeplant, terwijl later (eerste helft 19de eeuw) meer werd overgeschakeld op naaldhout omdat het door zijn snellere groei een vluggere recuperatie toeliet van het geïnvesteerde kapitaal. Vanaf het midden van de 19de eeuw, toen de plattelandsbevolking bleef stijgen en het kleinbedrijf toonaangevend was in de landbouw, werd een aanvang gemaakt met het plaatselijk ontginnen van de tot bos omgezette ‘velden’. Dit proces zette zich versterkt door toen op het einde van de 19de eeuw de kunstmest ter beschikking stond. Het omzetten van bos tot bouwland gebeurde op de meeste plaatsen met behoud van het 18de-eeuws verkavelingspatroon. Vele vroegere veldzones tekenen zich in het actuele landschap dan ook af door een dambordvormig net van eiken- en/of beukendreven en door restanten van regelmatig in percelen opgedeelde naaldhoutaanplantingen. In het Beverhoutsveld, waar de wastine rechtstreeks en zonder bosfase tot bouwland werd omgezet, komt een enigszins ander patroon voor met overwegend populierenrijen en talrijke sloten. De veldzones vormen als dusdanig jonge ontginningslandschappen.

KANAAL GENT - BRUGGE

De Brugse Vaart of Gentse Vaart loopt doorheen het ganse grondbied van Beernem.

De geschiedenis van het kanaal Gent - Brugge gaat terug tot de 13de eeuw en is daarmee een van de oudste kanalen van Vlaanderen. Het kanaal ontstond toen tussen 1270 en 1280 de hoogtekam (een hoge zandrug) tussen Beernem en Sint-Joris werd doorgegraven. Hierdoor werd een verbinding gemaakt tussen de twee historische rivieren de Zuidleie en de Hoge Kale. De Hoge Kale vormde de bovenloop van de Durme. De Zuidleie was de bovenloop van de Reie en voerde water uit de streek tussen Beernem en Brugge af via het Zwin naar de Noordzee.

Het waren de Bruggelingen die met de kanaliseringwerken startten, in eerste instantie om (overigens tevergeefs) hun aan verzanding onderhevige Zwingeul te spuien. En anderzijds om Brugge van drinkwater te voorzien en de Reie in droge periodes met vaarwater te voeden. De waterweg die toen ontstond was primitief en bezat nog tal van sluizen en een kronkelend verloop in tegenstelling tot recente kanalen. In de periode 1330-1335 werd de Zuidleie vanaf het Minnewater te Brugge tot aan de Moerbrug gekanaliseerd. Omstreeks 1360 besloot het Brugse stadsbestuur tot grootscheepse werken over te gaan en de bedding van de Zuidleie overal op de gewenste diepte en breedte te brengen. Aanvankelijk zocht men een verbinding met de Leie te Deinze. Brugge had hiervoor in 1379 toestemming ontvangen van graaf Lodewijk van Male maar dit stuitte op hevig verzet van de Gentenaars. Die vreesden voor een te lage waterstand in Gent en voor het verlies van een belangrijk deel van de Leietrafiek aan Brugge. Door de reeds bestaande spanningen in het graafschap leidde dit tot een conflict tussen beide steden. Het geschil escaleerde en Gent stuurde in 1379 de Witte Kaproenen eropuit om de werken stil te leggen. Bij dit eerste treffen werden er verscheidene arbeiders vermoord. Enkele jaren later, in 1382, kwam het opnieuw tot een treffen tussen Brugge en Gent in de Slag op het Beverhoutsveld met de kanaalplannen als een van de aanleidingen. In de volgende twee eeuwen beperkte Brugge zich tot het uitvoeren van onderhoudswerken aan het kanaal. In 1379 werd te Sint-Joris een stenen brug over het kanaal gebouwd: "van eenre steninen brucghe ghemaect int ghedelf van der nieuwer Leye ieghen sint joris kercke". In latere bronnen is sprake van nog drie andere bruggen op het grondgebied Beernem. In 1448 laat de stad Brugge een nieuwe houten brug over het kanaal bij de Gevaerts bouwen: "van eenre nieuwe houtene brugghe die ghemaect es over de Leye voor Lamsin Ghevaert, dat wylen te Bloumegheems hiet". In 1512 wordt "de Waelbrugghe" vermeld, deze lag 500 meter ten zuidoosten van het Laerekasteel (zie Kasteelhoek nr. 11-12) en werd daarom ook Laerebrug genoemd. In 1540 werd daar een nieuwe sluis opgericht. Ook ter hoogte van Beernem Dorp bevond zich in 1393 reeds een houten brug "de Beernembrucghe". Diezelfde brug wordt in 1561 "de Lendebrugghe jeghens over Beernem" genoemd. De "Zotschoore-brug" bij de grens Beernem - Sint-Joris wordt voor het eerst vermeld in 1547. Ook de kaart van het Brugse Vrije (1561-1571) getekend door Pieter Pourbus toont duidelijk aan dat enkel de brug te Sint-Joris in steen was uitgevoerd. Omdat de aanvoer van het stroombekken niet voldeed begon Brugge omstreeks 1540 opnieuw plannen te maken om de Zuidleie met de Gentse Leie te verbinden, maar wegens het hardnekkig verzet van Gent en de zware delfkosten werden deze nooit uitgevoerd. Pas toen in 1604 de Westerschelde als scheepsroute door de Hollanders werd geblokkeerd, ontstond eensgezindheid tussen de Vlaamse steden over een kanaal dat Gent, Brugge en Oostende met elkaar en de zee zou verbinden. Het sluisloze kanaal Gent - Brugge (42 km) werd gegraven tussen 1613 en 1623 en werd opengesteld in 1625.

Op een aantal kaarten en plannen uit de eerste helft van de 17de eeuw is "de nieuwe Vaart" duidelijk weergegeven. In de Flandria Illustrata (1641-1643) van A. Sanderus zijn ter hoogte van Beernem aan de zuidzijde van het kanaal een aantal stervormige forten opgetekend: "Fort te Sterre" ter hoogte van de Kijkuit, "Fort St. Joris", iets ten zuiden van de kerk van Sint-Joris. Volgens A. Ryserhove waren deze forten slechts grote aarden wallen. Op een kaart van 1640-1642 worden binnen deze stervormige wallen bakstenen gebouwen opgetekend. De benamingen hier luiden "Cleen St. Jooris" ter hoogte van de kerk van Sint-Joris, "Fort Groot St. Joris" iets ten zuidoosten van het kleine fort, "Fort dictum Blommendale", "Fort Swarte Gat", "Fort Groot Myserie" en "Fort Half Sodts". Bij dit laatste fort hoorde een wal aan de overzijde van het kanaal. Ook zijn er stenen redoutes (vierkante torens) te zien, onder andere "Steene Redoute de Cleene Miserie". De forten en redouten werden vaak geflankeerd door een "soldaete baracke" of "quartier van ruyters". Aan de toen reeds dicht bebouwde wijk de Gevaerts was blijkbaar een hoofdkwartier gevestigd want er waren niet minder dan twee soldatenbarakken, een stenen redoute en een logementsplaats voor de legerkapitein voorzien. Al deze verdedigingswerken maken hoogstwaarschijnlijk deel uit van de "Staats-Spaanse linies". Deze vormen de overblijfselen van de Tachtigjarige Oorlog die van 1568 tot 1648 werd uitgevochten tussen de Spanjaarden en de Staatsen (inwoners van Nederland). Gedurende deze oorlog zijn door beide partijen veel militaire bouwwerken aangelegd. De Staats-Spaanse Linies bestaan uit een aantal wallen, forten en schansen die verbonden worden door liniedijken. Tussen de linies ligt een gebied dat aanvankelijk diende als inundatievlakte. De linies zijn oost-west georiënteerd. In Zeeuws-Vlaanderen en Vlaanderen is nooit sprake geweest van één linie die de grens bepaalde tussen de vijanden, hierdoor ontstonden meerdere linies wat bijzonder is. Te Beernem is er reeds in 1582-1583 sprake van het oprichten van een "cordegaerde" aan de Laerebrug en te Sint-Joris.

Sinds de openstelling in 1625 en tot op de dag van vandaag is in verschillende fasen gewerkt aan de verbreding, verdieping en rechttrekking van het kanaal. Bij de achtereenvolgende delfwerken werd de uitgegraven grondmassa telkens over relatief grote breedte aan beide zijden van het kanaal uitgespreid zodat de foute indruk wordt gewekt dat het kanaal een smalle langgerekte rug volgt. Tussen 1738 en 1754 werd het kanaal verdiept zodat ook grotere zeeschepen Gent konden binnenvaren. Mogelijk hierdoor geïnspireerd, schilderde Jan Garemyn in 1753 het doek "Het graven van de Gentse Vaart". Hierop zijn duizenden arbeiders in een heroïsch decor bezig een enorme waterweg aan het uitgraven.

Tot begin 19de eeuw was het kanaal de belangrijkste transportweg voor passagiers en goederen tussen Brugge en Gent. De boten werden voortgetrokken door paarden of mensen van op de trekweg op de kanaaloever. Waar de trekschuiten langs het kanaal halt hielden, ontstonden kleine woonkernen met herbergen en handelszaken (onder andere Gevaerts te Beernem). De reistijd Gent - Brugge met de gerenommeerde "Barge", een schuit hoofdzakelijk bestemd voor passagiers en kleinere hoeveelheden koopwaar, bedroeg ongeveer acht uur. Ook de vele buitenverblijven konden per boot bereikt worden: op de Ferraris-kaart van 1770-1778 zijn een groot deel van de "hoven van plaisancie" en kasteeltjes te Beernem en Sint-Joris voorzien van een rechtstreekse dreef naar het kanaal.

In 1856 werden opnieuw grote werken aangevat: de bedding werd verruimd tot een diepte van 3,2 meter en een breedte van 12 meter in de rechte lijn (in de bochten 16 meter). Tegelijk werden een achttal bruggen herbouwd. De meeste bruggen waren namelijk verwoest tijdens de 18de eeuw door de invallen van de Fransen en Hollanders. Sindsdien werden op een aantal locaties veerdiensten georganiseerd. Ter hoogte van de Bloemendalestraat was reeds in 1837 de Louisabrug opgericht. Omstreeks 1862-1864 werden het kanaal ter hoogte van de Fortstraat rechtgetrokken. Bij deze laatste doorsteek ontstond het zogenaamd "Eiland". Eind 19de/begin 20ste eeuw werden op dit eiland paardenkoersen ingericht, waarvoor speciaal een stoomboot vanuit Brugge werd ingelegd.

In laatste decennia werd het kanaal verbreed en verdiept van Gent tot Oostkamp en werd een bocht van 1,5 km aan de Snauwhoek rechtgetrokken. Vandaag zijn er te Beernem slechts twee bruggen over het kanaal, namelijk de Leopoldbrug (zie Lattenklieverstraat) te Sint-Joris en de Louisabrug (zie Bloemendalestraat) te Beernem. Ter hoogte van Sint-Joris bevinden zich twee grote bochten, die vroeger vijf smalle meanders vormden. Aan de overzijde van het eiland ligt de 2,5 kilometer lange oude kanaalarm die afgedamd is nabij de Sint-Jorisbrug. Langs beide oevers van de oude kanaalarm is het natuurreservaat "Miseriebocht" gelegen. Verbredingswerken begin jaren 1980 zorgden voor een reëel gevaar van overstroming van de Brugse binnenstad bij wassend water vanuit de Leie, daarom werd in 1995 overgegaan tot de bouw van een keersluis ter hoogte van een nieuwe bochtafsnijding aan den Overzet. Momenteel worden tussen Beernem en Brugge op regelmatige afstanden kruisingsplaatsen voorzien voor grotere containerschepen. Zo blijft de aantasting van het waardevolle kanaallandschap beperkt.


Bron: GILTÉ S. met medewerking van BAERT S. 2007: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Beernem, Deelgemeenten Beernem, Oedelem en Sint-Joris, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL31, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Gilté, Stefanie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Beernem [online], https://id.erfgoed.net/themas/13189 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.