Leuvensevaart

Tekst van Kanaal Leuven-Dijle (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200544)

De Leuvensevaart of het kanaal Mechelen-Leuven verbindt het Brabantse hinterland met het Scheldebekken; ze heeft een totale lengte van 30 kilometer waarvan 7,6 kilometer in de provincie Antwerpen. De huidige bodembreedte is 12 meter, de breedte van de waterlijn 22 tot 32 meter, de waterhoogte is 3,5 meter (praktisch 2,3 meter), de vrije doorvaarthoogte 6 meter en het totale verval 14 meter. Het kanaal bezit vijf sluizen, met name te Tildonk, Kampenhout, Boortmeerbeek, Battel en Zennegat met een gemiddelde lengte van 60 meter en een gemiddelde breedte van 8,25 meter; alleen de twee laatste bevinden zich op grondgebied Mechelen. Het kanaal heeft slechts twee zwaaikommen, één in Leuven en één in Kampenhout.

De opkomst van de Antwerpse haven zette voor de Brabantse hertogen al gauw het licht op groen voor een rechtstreekse verbinding tussen de Scheldestad en de belangrijkste Brabantse steden, die via de natuurlijke waterwegen moeilijk bereikbaar waren. In deze optiek kwam in 1561 het kanaal Brussel-Rupel tot stand (zie Willebroek). Ook de plannen voor een kunstmatige waterweg Leuven-Rupel beoogden aanvankelijk hetzelfde doel. In 1686 gaf het Leuvense stadsbestuur opdracht aan professor Willemaert een kanaal af te meten van Leuven naar Battel tot aan de samenvloeiing van Zenne en Dijle, het zogenaamde "Zennegat", waar het via de Rupel op de Schelde zou aansluiten; van een realisatie kwam echter nog niets in huis.

Pas tijdens het Oostenrijks bewind werden de plannen terug opgenomen. In 1749 werd kolonel R. Spalart van het ingenieurskorps der Nederlanden belast met de voorstudie en situering van het vaarttracé; zijn voorstel werd zowel door de stad Leuven als door de Staten van Brabant goedgekeurd. De regerende overheid beschouwde de vaart slechts als onderdeel van een internationaal georiënteerde economische politiek, die in eerste instantie de bevordering van het transitoverkeer vanuit het westen - de zee - zover mogelijk landinwaarts - richting Oostenrijk - op het oog had; voor Leuven was dit een gunstige zaak doch bij de Mechelaars, die de voordelen van hun aloude stapelrechten teloor zagen gaan, stuitte het plan op hevig verzet. Niettemin verleende Maria-Theresia, in het kader van de nieuwe Oostenrijkse aspiraties, op 29 januari 1750 aan Leuven het octrooi voor het graven van de vaart. Op 9 februari 1750 gaf Karel van Lotharingen, gouverneur der Nederlanden, de eerste spadesteek en op 21 december 1752 werd het kanaal onder water gezet; het eerste schip kwam op 23 juli 1753 in Leuven aan.

Drie sluizen, namelijk te Kampenhout, te Mechelen ter hoogte van de Brusselsesteenweg (Plaisancebrug) en te Battel aan het Zennegat waren van bij de aanvang voorzien. De brug en sluis aan de Brusselsesteenweg begaven het op 1 december 1757; een bijkomende sluis in Battel en één in Boortmeerbeek moesten de vernielde sluis vervangen; ook werd een sluis bijgebouwd in Tildonk. De werken startten op 18 juni 1760 en waren in 1763 voltooid.

Om de technische evolutie van de scheepvaart te kunnen opvangen werd de vaart tweemaal verdiept; in 1835-1837 werd ze onder leiding van ingenieur Vifquain van 3,5 meter tot 5,5 meter verdiept, waarbij het sas van Kampenhout gereconstrueerd werd; in 1895 werd de diepte op 6 meter gebracht. Daar de tractie van de schepen met mankracht, paarden en ossen gebeurde werden op beide oevers van de vaart jaagpaden aangelegd die op sommige plaatsen nog bestaan. In de jaren twintig werden dieselmotorrupsen in gebruik genomen, daarna gemotoriseerde sleepboten. Pas na de Tweede Wereldoorlog werden de binnenschepen meer en meer met eigen motorkracht uitgerust. In 1972 werd het kanaal overgedragen aan het Rijk. Sindsdien zijn verschillende verbeterings- en onderhoudswerken uitgevoerd, zoals de vernieuwing van bruggen, herstellings- en kleine aanpassingswerken aan de sluizen, oeverversterkingen, enzovoort.

Op grondgebied Mechelen zijn op de vaart twee schutsluizen, type buiksas aangebracht, met name de Zennegatsluis en de Battelsluis, waarvan eerstgenoemde een getijdesluis is. Beide sluizen, de eerste opklimmend tot 1750-1752, de tweede tot 1760-1763, bezitten twee opeenvolgende sluiskolken en waren aanvankelijk voorzien van drie paar houten puntdeuren; de tussendeuren, die de sluizen in twee kolken verdeelden, zijn niet meer aanwezig (wel bewaarde sporen). Houten puntdeuren met twee tussenregels, één drukschoor en één tand- en heugelsysteem voor de doorlaatopening per deur; passerellen met gesmede reling; de bediening gebeurt nu met lieren, vroeger met kaapstanders. In de Zennegatsluis werden circa 1975 ook nog een stel vloeddeuren aangebracht. Oeverversterkingen juist voor en achter de sluis alsook de gebogen kolkmuren, zijn uitgevoerd in baksteen en afgewerkt met boordstenen van arduin; de kolkmuren van de Zennegatsluis werden recent gebetonneerd. De sluiswachterswoningen bij de Battel- en Zennegatsluis bleven bewaard (Auwegemvaart nummer 191 en Zennegat nummer 5).

De oevers van de Leuvensevaart zijn op het grondgebied van Mechelen-stad door meerdere bruggen verbonden. De indrukwekkende spoorbruggen ter hoogte van de Geerdegemvaart, type Vierendeel gecombineerd met het "bowstring"-brugtype, dateren van 1935/1941 en 1957: de drie bruggen van 63 meter elk, gemaakt van geklonken stalen platen en rustend op bakstenen bruggenhoofden, overspannen én het kanaal én de twee rijbanen. Vermeldenswaardig is ook de elektrisch aangedreven stalen draaibrug, van 1928, ter hoogte van de Battelsesteenweg.

  • ADMINISTRATIE VOOR RUIMTELIJKE ORDENING, HUISVESTING EN MONUMENTENZORG, Bestuur voor Monumenten en Landschappen, Provinciale Directie Antwerpen, beschermingsdossier Leuvensevaart, inspecteur Jo De Schepper.
  • DE ROO R., De Leuvense vaart. Een aspect van de economische politiek der Oostenrijkers, in Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, deel LV, 1951, p. 105-115.
  • Industriële Revoluties in de provincie Antwerpen, o.l.v. R. BAETENS, Antwerpen, 1984, p. 279-280, 284.
  • VAN MIERLO CH., Etude approfondie de la question Bruxelles, Louvain et Malines. Ports de mer, Brussel, 1885.
  • VERELST A., Het kanaal Leuven-Mechelen [Dijle] in beeld, Zaltbommel, 1983.
  • VERMOORTEL F., Mechelen, de mémoires van een stad, Brugge, 1986, p. 29.

Bron: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. 1995: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Mechelen, Kanton Mechelen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 13n2, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Plomteux, Greet
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kanaal Leuven-Dijle [online], https://id.erfgoed.net/teksten/90294 (geraadpleegd op ).