Klooster- en scholencomplex zusters ursulinen

Tekst van Klooster- en scholencomplex zusters ursulinen (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/86231)

School en klooster der zusters ursulinen, met "Gethsemani" als stichtingsnaam, opgericht in 1841 onder impuls van pastoor J.B. Verheyden met hulp van zusters uit het klooster van Tildonk.

Historiek

Zoals elders richtte men naast een "kosteloze" vrije school voor arme meisjes, een betalende kostschool op om meer financiële armslag te krijgen. Deze vestiging groeide tijdens de tweede helft van de 19de eeuw zeer snel uit tot een toonaangevende onderwijsinrichting met leerlingen uit binnen- en buitenland, onder meer de oprichting van de normaalschool in 1863 verleende de school heel wat prestige en uitstraling.

Het eerste rechthoekig gebouw van 1840-1841 bevond zich ter hoogte van het nog bestaande binnentuintje aan de Bosstraat. Na ingrijpende verbouwingen in 1849-1850 (noordvleugel) en 1853 (zuidvleugel) ontstond een U-vormig geheel met centrale speelplaats aan de straat afgesloten door een muur (zie Poppkaart) en met als middenvleugel een éénbeukige kapel (eerstesteenlegging op 12 mei 1862).

Door het groeiend aantal religieuzen en leerlingen, onder meer gestimuleerd door de oprichting van een normaalschool (1863-1864), diende de school voortdurend te worden uitgebreid (1868-1869, 1872-1875 en 1887). Het bosje op het domein kreeg in 1887 een Lourdesgrot gebouwd door het Brusselse huis Blaton-Aubert, de volgende jaren aangevuld met een openlucht-kerststal zogenaamd "Bethlehem", het Nazareth-huisje (beide in rotswerk van de gebroeders Tondeleir), een muziekkiosk, een grote overdekte hal en een calvarie.

Ook in de jaren 1890 werden uitbreidings- en verbouwingswerken verricht, onder meer de zijbeuken van de kapel naar ontwerp van architect H. Meyns in 1892-1893, het bouwen van een pensionaatsvleugel (1894), een nieuwe keuken (1894) met voorplaats (1896-1897), een slaapzaal (1897-1898), een nieuwe muziekgalerij met pianokamertjes (1898-1899) en een nieuw normaalschoolgebouw (1899-1900). In 1900 wordt de wintertuin gebouwd, oorspronkelijk loodrecht op de Bosstraat.

De volgende uitbreidingswerken gebeuren voornamelijk aan de noordwestkant van het domein. Vanaf 1907 werkte de Lierse architect E. Careels aan het ontwerp van een neogotische kloosterkerk, opgetrokken tussen 1909 en 1912, tegelijkertijd bouwde men verbindingsgalerijen vanuit de verschillende vleugels en verfraaide men de gebouwen aan de tuinzijde. Het park werd door tuinbouwdeskundige F. Brouwers verbeterd en heraangelegd tot een Engelse tuin met een tweede vijver met bruggetje en een omheiningsmuur.

Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog bestond het instituut uit talrijke vleugels met school-, klooster- en dienstgebouwen geschikt rondom rechthoekige binnenplaatsen met aansluitend park. Einde september 1914 werd het complex, op de kerk na, quasi volledig vernield; herstellingswerken werden uitgevoerd vanaf de volgende maanden en in 1915-1916; volledige heropbouw vanaf 1919 en in de jaren 1920, naar ontwerp van E. Careels. Bij deze werken werd de pianogalerij verplaatst en de oriëntatie van de wintertuin gewijzigd. Voor de nieuwe normaalschool voor landbouwhuishoudkundig onderwijs wordt in 1923 tussen de modelhoeve, de tuin en het park het academiegebouwtje, de zogenaamde "Villa", verbouwd met cottage-uitzicht en in 1928 en 1936-1939 vergroot door de Aalterse architect en kunstschrijnwerker A. Van den Eynde. De oprichting van nieuwe afdelingen en het succes van de instelling met zowel Nederlands- als Franstalige afdelingen en met opvallend veel buitenlandse studenten, vereiste ook tijdens het interbellum een voortdurende uitbreiding van het architecturale patrimonium.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de gebouwen opnieuw gedeeltelijk zwaar beschadigd bij de gevechten van mei 1940 en door inslaande V1's en V2's in 1944-1945. Na de oorlog werd het onderwijsaanbod verder gedifferentieerd en gestructureerd tot de huidige gemengde, Nederlandstalige schoolgemeenschap met diverse afdelingen. Parallel hiermee werd het gebouwencomplex aangepast aan de nieuwe of veranderende noden; in tegenstelling met vroeger echter gebeurde dit voornamelijk door interne moderniseringen van het reeds bestaande gebouwenvolume en werden onder andere de talrijke vroeger slaapzalen omgevormd tot leslokalen.

Beschrijving

Complex van monumentale klooster- en schoolgebouwen gegroepeerd rondom drie rechthoekige binnenplaatsen en onderling verbonden door gangen en overdekte galerijen op een uitgestrekt domein met park, tuin, velden en bos. Engels aandoende en bakstenen schoolvleugels van twee tot vier bouwlagen met overwegende neogotische inslag, gekarakteriseerd door verticaliserende lisenen, bekronende kantelen en markante torens (zie "Torekenswaver") onder meer de zandstenen torens van het normaalschoolgebouw, geïnspireerd door het Lierse belfort. Gebruik van natuursteen voor neogotische driepasmotieven op borstweringen en friezen en voor het parement van de gelijkvloerse verdieping van de kloostergevel (Bosstraat) met neogotische vensters met glas-in-loodramen en centrale ingangstravee: korfboogdeur onder bovenlicht met neogotisch maaswerk tussen smalle flankerende spitsboogvenstertjes, geheel onder driezijdig uitspringende erker op spitsbogen. Hogere, natuurstenen neogotische kerk loodrecht op Bosstraat aan noordzijde, unieke wintertuin in art-nouveau-stijl parallel met de straat ingeplant aan de zuidzijde van het complex tussen "beschermende" vleugels met een, als een open veranda of zomertuin aansluitende, sierlijke smeedijzeren rondbooggalerij met dezelfde decoratieve elementen als de buitencontructie van de wintertuin.

Grotendeels gaaf bewaarde eclectische interieurs in diverse stijlen: neogotiek, neo-empire, neoclassicisme, art nouveau en art deco met onder meer monumentale gangen zoals de zogenaamd "empire", piano-", "kerk-" en "bloemengang", trappen, refters en spreekkamers. Verspreid over het complex: muurschilderingen, sjabloonschilderingen, marmerimitaties, glas-in-loodramen, geëtst glas, lambriseringen, stucwerk, parket- en tegelvloeren en deels bewaard mobilair zoals tafels, stoelen, enkele schoolbanken en schoolborden. Bij de decoratie van het interieur stonde symboliek en didactische doeleinden centraal.

Neogotische "Sint-Ursula-spreekkamer" met geschilderde gobelins waarop taferelen uit het leven van de heilige.

Wintertuin oorspronkelijk loodrecht Bosstraat opgericht tussen de pianogalerij (1898-1899) en het spreekkamergebouw, als visitekaartje van de internationaal georiënteerde en vooruitstrevende kostschool. Na kritisch bronnenonderzoek van kadastergegevens en kloosterkronieken wordt 1900 heden als bouwjaar van dit functionele art-nouveau-ensemble vooropgesteld. Door het ontbreken van de oorspronkelijke plannen of andere documenten zijn de namen van de architect en de glazenier van het kunstwerk tot nu toe onbekend.

Uit de studie van het iconografisch materiaal leidt M. Baeck af dat de symboliek van de oorspronkelijke oriëntatie, namelijk het morgenraam in het oosten en het avondraam in het westen, een mythe is. Het staat volgens hem vast dat het avondraam naar het oosten en het morgenraam naar het westen gericht was; vanuit technische standpunt is dit te verklaren door de logische plaatsing van het donkere avondraam aan de vrijstaande ooststraatzijde en het heldere morgenraam aan de westgevel met de beperkte lichtinval door de achterliggende vleugel.

Ook de mondelinge overlevering dat de glasramen van de wintertuin voor de Eerste Wereldoorlog in veiligheid werden gebracht, wordt door de auteur na een grondige ontleding van verslagen en foto's zeer onwaarschijnlijk geacht. Vermoedelijk werden de wintertuin door de ligging achter het hogere spreekkamergebouw ten dele beschermd tegen de projectielen en bleven het metalen skelet en het glas in lood behouden, in de zijgalerijen echter was de tegellambrisering nagenoeg volledig verdwenen, evenals de oorspronkelijke monumentale tegeltableaus.

Bij de wederopbouw en de restauratie van de gebouwen onder leiding van E. Careels werden zowel de pianogalerij als de wintertuin van plaats veranderd. De pianogalerij werd gedemonteerd en zonder glazen koepel herbouwd achter de zuidvleugel. De wintertuin werd, volgens mondelinge overlevering, in 1919 op rolletjes gezet, gedraaid en parallel met de Bosstraat, met aanpassingen heropgebouwd tussen drie hoge vleugels; de zuidmuur werd doorbroken door het plaatsen van twee kleine vensters in de zijgalerijen en vijf glas-in-loodramen die één landschapstafereel vormen. De werken waren voltooid in 1921, de aankleding in 1922. Vermoedelijk voerde het Brusselse atelier De Rom de restauratie van het glaswerk uit. In hoeverre de wintertuin beschadigd werd tijdens de Tweede Wereldoorlog staat niet vast, al lijken een deel van de beschadigingen van de schilderijen in de zijgalerijen van die tijd te dateren.

Rechthoekige ontvangstruimte in art nouveau als harmonieus geheel van lijnen, licht en kleur met aan drie zijden omlopende zijgalerijen. Skelet van gietijzeren kolommen en muurconsoles onderling verbonden door stalen spanten onder een dubbele, tonvormige overkoepeling. Nauwelijks zichtbare, beschermende en isolerende buitenkoepel van mat glas boven een decoratieve binnenkoepel die door spanijzers verdeeld wordt in achttien segmenten opgevuld met geel, blauw, rood, bruin en groen getint glas in lood. De koepelconstructie is opgevat met niet dragende wanden van hout en geëtst glas met florale art-nouveau-omlijstingen tussen de ijzeren kolommen met groen getinte marmerbeschildering. De decoratie van de koepel met hoofdzakelijk florale motieven vormt een organisch geheel met de constructieve structuur die zelf uitermate decoratief werd opgevat, onder meer de gietijzeren consoles uitgewerkt als bloemstukken. Deze structuur vormt de leidraad voor de versiering van de koepel waarbij de planten- en bloemenslingers als het ware omhoog klimmen langs de spanten. In elk paneel omlijsten Oost-Indische kersslingers met bloemen, zogenaamde kapucijntjes, een centraal niet gedecoreerd gedeelte van geel glas in een maaswerk van lood. In de middensegmenten werden telkens twee zwaluwen toegevoegd.

De zuid- en noordzijde werden uitgewerkt als half-roosvensters met symbolische afbeelding van de "Morgenstond" en de "Avond". Het morgenvenster toont een bergmeer met opkomende zon en op de voorgrond een reiger, irissen en planten. Aan de andere zijde reflecteert de maan op het water met waterlelies en een overvliegende uil. Een aaneenschakeling van gestileerde bloemknoppen omlijst beide roosvensters. In de buitenmuur onder het morgenvenster suggereren vijf kleurige glasramen, aangebracht bij de heropbouw, een doorkijk op een landschap met een meer. Dubbele deuren naar de aan drie zijden omlopende zijgalerijen met een tegellambrisering en volledig beschilderde muren met afbeeldingen van Belgische provincies en steden en twee taferelen uit het toenmalige Belgisch Congo, uitgevoerd in 1922-1923 door J.B. Walgrave, zie opschrift op het redegezicht van Antwerpen.

De wintertuin wordt door weelderige planten op authentieke, betegelde staanders verdeeld in zithoekjes. Decoratieve houten stoelen, tafels met blad van marbrite, verlichtingsarmaturen en de smeedijzeren kroonluchters als hangende rozenboeketten vormen het meubilair uit de bouwperiode. De bevloering met decoratief patroon bestaat uit veelkleurige keramische tegels van La Céramique Nationale Welkenraedt. Centraal opgestelde fontein in veelkleurige majolica voor een monumentale kurktronk met palmen en omgeven door marmeren bustes van de bijbelse vrouwen Sara, Rebecca, Rachel en Ruth, gesigneerd A. Piazza. Zware gietijzeren verwarmingselementen met art-nouveau-ornamenten.

Empire-getinte "Alpenzaal"genoemd naar de schilderingen op doek met Zwitserse landschappen, gesigneerd J.B. Walgraven, 1924.

Zogenaamde "Feestrefter" met landschapsschilderingen op doek en afbeeldingen van streekeigen landbouwproducten. Lambriseringen door kunstschrijnwerker A. Van den Eynde uit Aalst.

Zogenaamde "Normalistenreften" met neoclassicistisch cassettenplafond, beeld van Sint-Jozef en didactische spreuken gesjabloneerd op doek

Zogenaamde "La Fontaine-refter" naar de, in tere pasteltinten uitgevoerde, afbeeldingen op doek van de bekende fabels van Jean de la Fontaine. Tweekleurige rocaille-plafonds, geëtste ramen en houten lambrisering. Tafels met marmeren blad op koperen poten, stoelen van het type Thonet van Belgisch fabrikaat.

Rijkelijk met stucwerk gedecoreerde hal met "Eretrap": drie steektrappen met bordes omgeven door rondbogen op zuilen en pijlers. Centraal opgesteld Onze-Lieve-Vrouwebeeld van witte marmer, gesigneerd B. Tuerlinckx, 1923.

Bovenverdieping met rechthoekige, neoclassicistische kapel van zeven traveeën met latere zijbeuken en aansluitende neogotische achterkapel, heden ingericht als schoolmuseum. Kapel met cassettenplafond, schilderingen op doek en neogotisch meubilair.

Originele "piano-Sint-Ceciliagalerij": lange, smalle gang met links en rechts wanden van hout en geëtst glas tussen gietijzeren kolommen die de ruimte verdelen in kleine muzieklokaaltjes van telkens een buffetpiano en twee krukjes. Bovenaan stucwerk-fries met in paneeltjes namen van beroemde componisten. Achteraan neoclassicistische portiek met beeld van Sint-Cecilia van 1900, van Carraramarmer. De oorspronkelijke glazen koepel verdween bij de verplaatsing van de galerij en het bouwen van klaslokalen.

Aan de noordzijde van het complex, boven een feestzaal, ingeplante, georiënteerde neogotische kerk naar ontwerp van E. Careels van 1909-1912. Driebeukige kruiskerk met basilicale opstand en drie geledingen, geïnspireerd door de Lierse Sint-Gummaruskerk en toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart. Hoog oprijzend schip van vier traveeën, breed transept van twee traveeën en een driezijdig afgesloten koor in klaverbladvorm gevormd door een kooromgang van drie zeshoeken, massieve westtoren van vijf geledingen onder plat dak met neogotische balustrade en een hogere ronde traptoren ten zuiden.

Natuurstenen kerkgebouw met decoratieve en constructieve kordons, omlijstingen en balustrades, markerende steunberen en leien bedaking. Spitsbogige meerlichten met gotische visblaastracering en steekbogige benedenvensters van de onderliggende feestzaal. Westkorfboogdeur onder neogotische fries en drielichtvenster in een geprofileerde omlopende spitsboogomlijsting met hogels en kruisbloem onder een hoog neogotisch spitsboogvenster met visblaastracering. Op de tweede bouwlaag gelegen kerkruimte, intern toegankelijk via de zogenaamde kerkgang met muurschilderingen van het Lago Maggiore en het Heilig Land.

Monumentaal interieur met drieledige opstand: spitsbogen op natuurstenen zuidelijke opstand: spitsbogen op natuurstenen zuilen met koolbladkapiteel onder triforium met vierpasmotieven op de borstwering en een galerij met driepasvormige spitsbogen, voorts brede spitsboogvensters met flamboyant maaswerk en glasramen door de firma Osterrath. Kruisribgewelven op colonnetten vertrekkend van de kapitelen. Bewaarde bepleistering met voegenbeschildering. Natuurstenen spiltrap met rijk uitgewerkte neogotische borstwering naar het doksaal met indrukwekkend glasraam door J. Huet (1960); wentelspil bekroond met een beeld van Zuster Ignace Claes door J. Gerrits (1912).

Neogotisch mobilair, onder meer opengewerkt Sint-Ursula-altaar met beeld van de heilige omgeven door pleuranten, van 1924 door Bruno Gerrits vervaardigd uit monoliet van Carrara. Omlopend koor met koperen altaren door de Luikse firma Wilmotte, ingezegend in 1936. Marmeren kerststal van 1927 door B. Gerrits. Kruisweg van 1925 door B. Gerrits met iconografische verwerking van de gebouwen van het instituut.

Onder de kerk is er een zogenaamde "crypte": souterrain met zware arduinen zuilen met knopkapitelen en enkele muurschilderingen.

Ten westen en ten noorden aansluitend park, sportterreinen, moestuin en "bos". De verscheidenheid van de beplanting van het park werd onder meer bepaald door didactische overwegingen. Met gras begroeid en beboomd park met twee vijvers, kronkelende paadjes, eendenhuisjes en hertenbeelden. Bruggen en, verpreid over het terrein, prieeltjes en zitbanken van imitatiehout uit eind 19de eeuw. Gietijzeren calvarie en rond paviljoentje aan westzijde. Serre en berghok ten noordwesten Grote, onderkelderde, rechthoekige "boshal" met opengewerkte, tweedelige bedaking en Lourdesgrot van 1887 door het huis Blaton-Aubert uit Brussel in de noordelijke bospartij. Ten noordoosten omheiningsmuur: openluchtkerststal zogenaamd Bethlehem en Nazareth-huisje met art nouveau glas, uitgevoerd in rotswerk door de gebroeders Tondeleir uit Antwerpen (zie inscriptie).

  • Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten & Landschappen, Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg Antwerpen, Cel Monumenten en Landschappen, Beschermingsdossier.
  • BAECK M., Gethsemani 1841-1991. Het instituut der Religieuzen ursulinen te Onze-Lieve-Vrouw-Waver, in Monumenten en Landschappen, X, 6, p. 21-44.
  • BAECK M., De wintertuin van het instituut der Religieuzen Ursulinen te O.-L.-V.-waver, Onze-Lieve-Vrouw-Waver, 1993.
  • S.N., Glas in lood, in Monumenten en Landschappen;L, Cahier 1, Brussel, 1992, p. 130-132.
  • Gegevens verstrekt door Eerwaarde Zuster Joanna Jans, v.z.w. Wintertuin.

Bron: KENNES H. & STEYAERT R. 1997: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Mechelen, Kantons Duffel - Heist-op-den-Berg, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 13n4, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Steyaert, Rita
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Klooster- en scholencomplex zusters ursulinen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/86231 (geraadpleegd op ).