Gotisch gebouw behorend tot het Brabantse type met centrale toren, voornamelijk opgetrokken uit zandsteen, met herstellingen van baksteen. De plattegrond beschrijft een driebeukig schip van vier traveeën, een kruisingstoren met ongelijke dwarsarmen, een koor met driezijdige sluiting, een noord- en zuidsacristie.

De chronologie ziet eruit als volgt: koor, toren en noorddwarsarm werden circa 1350 gebouwd door Jan van Lier, handtekening in de bovenverdieping van de toren; het schip dateert uit de 15de eeuw, werd aangepast in de 17de-18de eeuw, doch deze aanpassingen verdwenen bij de vrij ingrijpende restauratie van 1860 en volgende. De zuiddwarsarm werd in de loop van de 16de-17de eeuw op basis van een oudere kern heropgebouwd.

De noordsacristie met twee bouwlagen dateert uit de 15de eeuw, de zuidelijke van 1844 (?).

In zijn huidige vorm is het een basilicaal schip van vier traveeën geritmeerd door kapiteelloze zuilen en overwelfd met een houten spitstongewelf. De driehoekige bovenlichten, de spitsboogvormige zijvensters, de zoldering, de noorddeur, de steunberen in de westgevel, en het dichtmetselen van de westingang, resulteren van de restauratiecampagne in de tweede helft van de 19de eeuw.

Vierkante toren gedragen door vierkante pijlers met halfzuilen die de scheibogen opvangen; kruisribgewelf op gebeeldhouwde consoles.

Noorddwarsarm van twee traveeën en zuidelijke van één; in de 19de eeuw werden de tijdens de 17de eeuw gedichte vensters geopend en gerestaureerd, en ook de bepleisterde gewelven aangebracht.

Koor van twee rechte traveeën met driezijdige sluiting, overkluisd met een bakstenen kruisribgewelf steunend op onderling verbonden consoles: spitsboogvensters en steunberen.

Mobilair. Modern schilderij van Felix de Boeck; houten bisschop; Calvariegroep; arduinen doopvont, gedateerd 1558.