Malesbroek - Scherpenbergen

Tekst van De Grote Nete en het paraboolduincomplex tussen Meerhout en Geel (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300181)

Het gebied Malesbroek - Scherpenbergen vormt een gevarieerd en gesloten valleilandschap met kleinschalige landbouwgronden en wordt getypeerd door de aanwezigheid van een grote verscheidenheid aan verlandingsstadia in het alluvium van de Grote Nete.

Fysische geografie

Topografie

Het landschap Malesbroek - Scherpenbergen bevindt zich in de vallei van de Grote Nete, tussen Geel (ten noordwesten) en Meerhout (ten zuidoosten) in. De Zandstraat vormt de noordelijke begrenzing, de Meerhoutseweg de oostelijke begrenzing. In het zuiden vormt de Alvinnenberg de grens, in het westen grenzen de putten van de plaatselijke vissersclub en de bebouwing langs de Tessenderloseweg aan dit gebied.

Het landschap Malesbroek - Scherpenbergen wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van twee paraboolduinen. Het gebied is zeer gevarieerd: plassen en moerassen wisselen af met landduinen, heidegebieden, broekbossen, Canadabossen, naald- en loofbossen en kleinschalige landbouwgebieden met houtwallen en grachtenstelsels. Het gebied wordt doorsneden door de Tombroekloop, de Scherpenbergloop (aangelegd ter ontwatering van de alluviale gronden langs de Grote Nete) en de Kwachtloop die in westelijke richting uitmonden in de Grote Nete. In het noordwesten bevindt zich de uitgestrekte Malesbroek-vijver. Verspreid komen enkele kleine vijvers en putten voor. De hoogte varieert van circa 18 meter +TAW in het noordwesten tot meer dan 25 meter +TAW op de duintoppen.

Geologie en bodem

Het Malesbroek bevindt zich in het alluvium van de Grote Nete, niet ver van de monding van de Molse Nete. Het tertiair bestaat uit groen tot bruin, heterogeen en glauconietrijk zand met meerdere grindlagen, (ijzer)zandsteenbanken, klei- en micarijke horizonten en een schuine gelaagdheid, behorend tot de Formatie van Diest (mioceen, 23,8 tot 5,3 miljoen jaar geleden).

De bodem bestaat in hoofdzaak uit zeer natte gronden op licht zandleem met veensubstraat op geringe diepte en met een ijzerrijke bovengrond (bodemtype v-Pfm). Binnen deze bodems komen verschillende plekken veen voor. De ontginning van die veencomplexen eind 19de - begin 20ste eeuw gaf ontstaan aan de vijver van Malesbroek. Het Malesbroek en het Nete-alluvium worden van de op de Formatie van Diest rustende rest van het gebied gescheiden door twee paraboolvormige landduingordels, een kleine in het noordwesten en een grote in het zuidoosten van het gebied. Slechts zelden is de paraboolvorm van landduinen zo duidelijk herkenbaar als hier het geval is. Deze duinvorm is bovendien zeer zeldzaam. De uitwaaiingskommen binnen deze paraboolduinen bestaan uit natte humus-ijzer-podzolen met een sterk humeuze tot venige bovenlaag en enkele kleinere plekken veen. Verder geeft de digitale bodemkaart voor dit gebied volgende bodemtypes weer: (zeer) natte tot matig natte of matig droge lemig zandbodems met duidelijke ijzer en/of humus B horizont, natte lemig zandbodems zonder profiel, (matig) droge lemig zandbodem met dikke antropogene humus A horizont, natte licht zandleembodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont en matig droge lemig zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont.

Vegetatie

Het gebied Malesbroek vormt een uniek natuurgebied. De vegetatie van Malesbroek - Scherpenbergen wordt ten tijde van de bescherming (1985) getypeerd door de aanwezigheid van de verscheidenheid aan verlandingsstadia in het alluvium van de Grote Nete, de wei- en hooilanden met de vele grachtjes en beken, de hoge bomengroepen en de droge heide. Vermeldenswaardig zijn de waterplantvegetaties van de contactzones tussen mesotroof en oligotroof water (kwel): kikkerbeet, drijvende waterweegbree en slangenwortel. De waterplantvegetaties behoren grotendeels tot de fonteinkruidklasse. De begroeiingen met de zeer waardevolle slangenwortel (Calla palustris), bekend als soort van kwelmilieus, vormen drijftillen in de beschutte veenplassen met onder meer grote boterbloem. Een zeldzame verlandingsgemeenschap is nog het waterscheerlingverbond, waarvan de kensoorten waterscheerling en valse ciperzegge nog in overvloedige mate aanwezig zijn langs de zuidelijke rand van de Malesbroek-vijver en sommige van de visputten.

In andere pioniersvegetatie is kleine lisdodde de dominante soort, aan te treffen als vooruitgeschoven begroeiingen in de weke sapropeliumlaag van grote, open waters en volgens lintpatronen in vele grachtjes. Grote, soortenarme groepen vormend is deze vegetatie te rekenen tot de associatie van kleine lisdodde, een associatie van het rietverbond. Een zeer interessante en zeldzame plant uit het Malesbroek is de grote boterbloem (Ranunculus lingua), een kensoort van het rietverbond, die brede oeverbegroeiingen langs de grote plas vormt. Rietland en zeggenmoeras, struwelen en broekbossen vormen de rest van de oevervegetaties.

In de directe omgeving komt natte heide voor. Zeldzame soorten als gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata), beenbreek (Narthecium ossifragum) en klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe) vormen samen met dopheide en wat struikheide de dopheide-associatie.

Het voorkomen van borstelgras, boskartelblad en vleugeltjesbloem wijst er op dat heischrale graslanden zich in dit gebied kunnen ontwikkelen, hoewel dit vegetatietype op het moment van de bescherming (1985) sterk in oppervlakte afnam. Een eveneens achteruitgaande vegetatie is het dotterverbond op iets bemeste, natte hooilanden, typisch voor de beekdalen in het noorden van België. Kenmerkende soorten zijn hier dotterbloem, grote ratelaar, koekoeksbloem en ook wel bosbies en adderwortel.

Behalve voor de watervegetaties, de oeverbegroeiingen en de graslanden, is het gebied rond het Malesbroek nog bekend omwille van de goed ontwikkelde broekbossen van het elzenverbond. Deze lage, dichte bosjes zijn voor zangvogels van groot belang. Daarnaast zijn ze kenmerkend als laatste stadium van de verlanding in dit milieu.

In de jaren 1990 kwamen in het gebied verschillende zeldzaam geworden planten als wateraardbei (Potentilla palustris) en veenpluis (Eriophorum angustifolium) voor.

De Biologische Waarderingskaart (versie 2, 1997-2010) vermeldt onder meer de aanwezigheid van soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden, bomenrijen met dominantie van wilg of populier, vochtig, licht bemest grasland gedomineerd door russen, rietvegetatie, vochtig wilgenstruweel op voedselrijke bodem, soortenarm permanent cultuurgrasland, houtkanten met dominantie van els of zomereik, weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf met relicten van halfnatuurlijke graslanden, eiken-berkenbos, oligotroof elzenbos met veenmossen, aanplanten van grove den, gemend naaldhout, populierenaanplanten, droge struikheidevegetatie met struik- of boomopslag en gagelstruweel. De Malesbroek-vijver wordt weergegeven als een eutrofe plas met natuurlijke oevers.

Fauna

De grote afwisseling aan biotopen heeft een grote invloed op de aanwezige fauna. De landschappelijke combinatie van het Malesbroek met de gevarieerde streek van Hutten-Gebergte maakt van dit gebied een geschikt jachtgebied voor prooivogels. De grote plas vormt een geschikte broed-, slaap-, pleister- of overwinteringsplaats voor talrijke watervogels. Kenmerkende broedvogels zijn onder meer de dodaars, het woudaapje (recent niet meer waargenomen), de torenvalk, de waterral en de watersnip. De rietlanden trekken zangvogels aan en de natte graslanden zijn geschikt als broed- en rustplaats voor weidevogels. De sprinkhaanzanger, wielewaal, roodborsttapuit en boomleeuwerik zijn zeldzame soorten die voorkomen in dit gebied.

Bij inventarisaties in de jaren 1990 werden de rode eekhoorn, ree, egel, haas, steenmarter en enkele vleermuissoorten waargenomen. In de vijvers en beken werden naast algemene soorten als karper, aal, voorn, snoek, baars en zeelt ook kleine modderkruiper, bempje, winde en riviergrondel aangetroffen. De gewone pad, groene en bruine kikker en de kleine watersalamander behoren tot de aanwezige amfibieën. Verder kwamen nog verschillende soorten sprinkhanen, dagvlinders en heidelibellen (waaronder de zeldzame Kempense heidelibel) voor.

Cultuurhistorisch landschap

Tussen de 15de en de 18de eeuw waren de duincomplexen bedekt door uitgestrekte heidevelden, die bijna altijd gemeenschappelijk gebruikt werden. In ruil voor jaarlijkse cijns mochten de bewoners gebruik maken van de woeste gronden in eigendom van de lokale heer. De heidevelden op de grens tussen Mol, Meerhout en Geel waren vrij toegankelijk voor de bewoners van de omliggende gehuchten.

De heidevelden speelden een belangrijke rol in de landbouw. Vooral tijdens de 15de-16de eeuw werd de heide intensief begraasd door schaapskuddes. De landbouwers hadden op die manier een bijverdienste in de textiel door het weven en spinnen van wol. De ruwe lakens werden gemaakt in de kleine plaatsen zoals Meerhout en werden daarna in Geel afgewerkt. Naast de productie van wol produceerden de landbouwers ook linnen door middel van de vlasteelt. Behalve voor schapen werd de heide ook gebruikt voor het winnen van heideplaggen. Omdat deze plaggen ingezet werden in het potstalsysteem, vormden ze een essentieel onderdeel in het landbouwsysteem. De heideplaggen werden ook gebruikt voor het bedekken van de huizen, net zoals stro, russen en biezen. Voor de bouw van de vakwerkmuren werd bovendien leem gewonnen uit de heide. De heidevelden werden tevens gebruikt voor de bijenteelt. In de heide, met name op de duinen, werd tevens hakhout gewonnen.

In de natte laagtes tussen de duinen bevonden zich moerassen waar eeuwenlang veen kon groeien. In het gemeenschappelijk gebruik van de heide was vaak ook voorzien dat men een bepaalde hoeveelheid turf (voor eigen gebruik) mocht winnen. De natte ondiepe heidegebieden werden na de turfwinning een tijd lang met rust gelaten zodat de vegetatie kon herstellen. Daarna kon men het opnieuw afgraven. Anders dan van de turfputten in de beekvallei zijn de sporen van de veenwinning in de voormalige heide moeilijker terug te vinden. Waarschijnlijk zijn de meeste huidige natte gebieden op een bepaald moment gebruikt voor de turfwinning en -productie.

De Tachtigjarige oorlog (1568-1648) had een negatieve invloed op de landbouw: plunderende troepen, oorlogsbelasting en brandschade zorgde voor algemeen verval van handel en nijverheid. Het aantal schaapskuddes daalde in deze periode drastisch en zou nooit herstellen. In deze periode werden door de bevolking hier en daar schansen opgetrokken om zichzelf te kunnen terugtrekken bij gevaar. De meeste gehuchten hadden hun eigen schans. Een voorbeeld hiervan is de Heikantse Schans in het zuidoosten van het gebied Malesbroek - Scherpenbergen. Deze schans lag naast het moeras de Kwacht, zodat de omringende gracht door de Kwachtloop van water werd voorzien. De schans werd door de inwoners van de gehuchten Heikant en het Gebergte gebruikt. Waarschijnlijk stond er bebouwing op de schans waar de bewoners voor een iets langere periode konden verblijven. Een ander relict binnen de voormalige heide is de Ronduut: een eilandje met er rond een diepe gracht. Het is duidelijk door de mens aangelegd en staat reeds op een kaart van 1850, maar het is niet duidelijk wanneer en waarom het is aangelegd. Het element vormt de inspiratie van legendes en volksgeloof: zo zou een vrouw uit de omgeving in 1942 nog gezworen hebben dat binnen de grachten heksenmeester Jan Bams woonde. De plek werd ook wel” Huiseke van de Alvern” genoemd, naar de kabouters die er zouden wonen. De naam zou afkomstig zijn van “ronde hut”, dat tot de naam ronduut geleid zou hebben. Het is nog onduidelijk welke hypothesen over dit relict correct zijn.

Het Malesbroek wordt op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) weergegeven als een beemdengebied met talrijke houtwallen, horend bij het gehucht “Malois” (Geel). Het gebied tussen de Netevallei en Meerhout-dorp maakte in 1777 deel uit van de uitgestrekte “Bruyère d’Eynthout”, waarin twee grote en enkele kleinere moerassige depressies staan aangegeven. Deze zijn opvallend kleiner dan de werkelijke oppervlakte van de uitwaaiingskommen. De kaart van Vandermaelen (1846-1854) stelt de duinen als grotendeels bebost voor, evenals het als “Duyvels Ketel Heyde” aangeduide zuidelijk gedeelte. De depressies, groter getekend dan bij de Ferrariskaart, staan nog als moeras aangegeven. Ten oosten van “De Beyndekens” tekent Vandermaelen de “Goor Vijver”, waarvan op de daaropvolgende kaarten en op het terrein geen relicten bewaard zijn gebleven.

Van ongeveer de 15de tot de 18de eeuw werden geleidelijk en kleinschalig delen van de heide ontgonnen tot akkers. Deze gronden werden door de dorpsgemeenschap verkocht aan privépersonen voor de ontginning tot landbouwgrond. Dit leverde niet alleen het voordeel op dat er voldoende voedsel geproduceerd kon worden voor de aangroeiende bevolking, maar het leverde ook een financieel voordeel voor de dorpskas. De vorst/heer, die nog steeds eigenaar was van de gronden, moest evenwel toestemming geven voor de verkoop ervan.

De ontginningen langs de Grote Nete dateren overwegend uit de 19de eeuw: de duinen werden beplant met naaldhout en de overige delen werden omgezet in landbouwgronden. Binnen het gebied Malesbroek - Scherpenbergen werd eind 18de eeuw de Kannunikhoeve (nog niet afgebeeld op de Ferrariskaart) opgericht voor de ontgining van de heide. Hoewel de Kannunikhoeve nooit tot de eigendommen heeft gehoord van de abdij van Tongerlo, staat ze wel afgebeeld op één van de kaarten in het kaartboek van deze abdij. De kaart werd in 1783 opgemaakt in opdracht van de heer Barth, een kanunnik die als particulier opereerde en die de gronden van de gemeenschap van Meerhout gekocht had om te ontginnen. Op de kaart van 1783 staan de twee gebouwen afgebeeld; een grote schuur en ten noorden daarvan twee kleinere gebouwen tegen elkaar aan. Op de kaart van het gereduceerd kadaster zijn drie gebouwen te zien, een langgerekte schuur, het meest zuidelijk, een U-vormig gebouw in het midden en iets noordelijker twee kleine gebouwtjes tegen elkaar, die zouden corresponderen met de kaart van 1783. In dat geval werd het U-vormige gebouw later toegevoegd. De hoeve bestaat uit losstaande, in U-vorm geplaatste bestanddelen. Ten noorden bevindt zich een woonhuis met stal (huidig volume geregistreerd in 1893), een parallelle langsschuur ten zuiden, ten westen een tweede haaks woonhuis met stal (in mutatieregisters opgetekend als nieuwbouw in 1889), een mestvaalt in het zuidwesten en een waterput in noordwestelijke hoek van het domein. De verankerde bakstenen gebouwen hebben zadeldaken van Vlaamse pannen. Het woonhuis met stal heeft lijstgevels van vijf traveeën en muurvlechtingen in de zijpuntgevels van drie traveeën op een gecementeerde plint. Sporen van aanpassingen zijn onder meer een gedichte poort in de zuidgevel en een dito venster in de noordgevel, in het stalgedeelte zijn sporen van bewaarde (gecementeerde) stijlen zichtbaar, vermoedelijk wijzend op versteende vakwerkbouw. De muuropeningen zijn segmentboogvormig en rechthoekig. Beluikte vensters bevinden zich aan de straatzijde; aan de erfzijde is een klimmende dakkapel aanwezig. De zuidoostelijke travee herbergt een haaks aangebouwde stal. De langsschuur van vier traveeën heeft aflijnende tandfriezen voor de langsgevels. Rechthoekige houten poorten onder houten lateien en aanbouwsels onder lessenaarsdak bevinden zich aan zuidwestelijke- en zuidoostelijke hoek. De zijpuntgevels hebben lichtgleuven in de top. Ten westen ligt een woonhuis met stal van vier traveeën, met zijpuntgevels met aandaken en vlechtingen. De deur en het venster zijn segmentboogvormig, de poorten zijn rechthoekig. De 19de-eeuwse hoevegebouwen worden omgeven door een omhaagd erf met oude haagbeuken (toegankelijk langs de oostzijde), robinia’s bij de toegang en een perelaar bij de voormalige moestuin.

Veel van de overige bebouwing in de omgeving dateert van de 19de-/20ste-eeuwse heideontginning. De langgestrekte hoeve Het Steen in het noorden van het gebied werd rond 1880 gebouwd. Het betreft een hoeve van drie + zes traveeën onder een zadeldak van kunstleien. Volgens kadastrale gegevens werd de hoeve aangepast in 1895, 1901 en 1916. De baksteenbouw heeft een aflijnende overhoekse fries en contrasterend gebruik van gesinterde steen voor plint, hoeklisenen, rollagen en (oorspronkelijke) deuromlijstingen. De steekboogvormige muuropeningen en beluikte vensters zijn ten dele aangepast. Aan de straatzijde bevinden zich een deur in beschilderde bandomlijsting en een bewaarde omlijsting van gesinterde steen van een gedichte deur. De linkse zijpuntgevel heeft een centrale deur in gesinterde omlijsting geflankeerd door gedichte vensters; de topvensters hebben eveneens een gesinterde omlijsting. Op de borstwering is een gevelsteen met vermelding : "A. VALENTINE ET VALERIE/ MANSFELD/ 1879" zichtbaar. De meeste hoeven in de omgeving gebouwd ten tijde van de heideontginningen zijn langgestrekte hoeven.

Mogelijk werd reeds vanaf de 14de eeuw turf gestoken in de vallei van de Grote Nete, vanaf de 16de eeuw zijn hier meer aanwijzingen voor. De meeste turf in de beekvallei werd pas in de 19de eeuw op grote schaal gewonnen. In december 1894 werd een koninklijk besluit uitgevaardigd om het turfsteken te structureren en economisch verantwoord te houden/maken. Tot 1930 was het winnen van veen een winstgevende activiteit. Eind 19de - begin 20ste eeuw startte de veenwinning in de Malesbroek-vijver. Op de kaart van het Militair Cartografisch Instituut (1909) zijn, op het veengedeelte, de houtwallen verdwenen en werd het terrein van de vijver en de omgevende kleine vijvers aangeduid als moeras, waarschijnlijk ontstaan ten gevolge van turfontginning. Meer dan de helft van de uitwaaiingsdepressies is op dat moment omgevormd tot cultuurland met houtwallen, deels akkerland en deels hooiland.

Om de gronden optimaal voor landbouw te kunnen inzetten was op sommige plaatsen bevloeiing nodig en werden plaatselijk vloeiweiden ingericht. Het water van de Grote Nete werd gebruikt om via een ingewikkeld systeem van grachten grote gebieden te bevloeien. Langs de Grote Nete en in de omgeving van De Hutten en Scherpenbergen werden tussen ongeveer 1885 en 1960 delen van het land bevloeid. Door een stuw op de Grote Nete bij de Kannuniksbrug werd het water landinwaarts opgestuwd en gebruikt om onvruchtbare stukken land te bevloeien. Via diepe grachten werd het water naar de percelen gebracht. Binnen de percelen was een dicht netwerk van greppels aanwezig om het water gelijkmatig te verspreiden. Om het water in de panne tussen de duinen van Scherpenbergen te krijgen, werden diepe grachten door de duinen gegraven. Het water werd aangevoerd via De Hutten en eerst naar het zuiden van de paraboolduin geleid om dan door de duin heen de panne te bevloeien. In de noordelijke rand van de paraboolduin was ook een gracht door de duin gegraven om het water weer af te voeren naar de Grote Nete. Ten opzichte van andere gebieden in de Kempen is dit vloeisysteem pas laat in gebruik genomen en tot recent in gebruik gebleven. Alhoewel het systeem niet langer gebruikt wordt, zijn nog veel relicten bewaard. Zo zijn de meeste aan- en afvoergrachten, verschillende sluizen, stuwen en brugjes, maar ook verschillende percelen met greppels nog bewaard gebleven.

Het bodemgebruik en de fysionomie van het landschap weergegeven op de kaart van 1909 komen in grote lijnen overeen met deze weergegeven op de topografische kaart van 1971. Een latere ontwikkeling is de aanleg van visputten, waarbij al dan niet gebruik gemaakt werd van oude turfkuilen, en de bouw van bijhorende weekendverblijven.

  • Onroerend Erfgoed Antwerpen, beschermingsdossier DA000662, Malesbroek - Scherpenbergen (R. Deneef, 1985).
  • Topografische kaart van België, Nationaal Geografisch Instituut, uitgave 2006, schaal 1:10.000.
  • DE HAAN A. 2011: De Grote Nete en het paraboolduinencomplex tussen Meerhout en Geel. Actualisatie van de landschapsatlas, onuitgegeven werkdocument, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel. Gebaseerd op Van Olmen M., De Borgher M., Meesters L. & De Clippel J-Y. 2001: Stuifduincomplex bij de Molse en de Grote Nete en Verloren Schaap. Landschapsatlas, geconsulteerd op http://geo-vlaanderen.gisvlaanderen.be/geo-vlaanderen/landschapsatlas/.

Auteurs:  Deneef, Roger; de Haan, Aukje; Steyaert, Rita; Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: De Grote Nete en het paraboolduincomplex tussen Meerhout en Geel [online], https://id.erfgoed.net/teksten/370226 (geraadpleegd op ).