Parochiekerk Sint-Stefanus

Tekst van Parochiekerk Sint-Stefanus (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/40295)

De parochiekerk Sint-Stefanus is een gotisch kerkgebouw, waarvan de oudste bewaarde kern opklimt tot de 16de eeuw, namelijk het koor en het transept. De kerk onderging belangrijke aanpassingen in de 18de eeuw, maar voornamelijk in de 20ste eeuw. Omstreeks 1905-1906 werd de kerk ingrijpend aangepast en vergroot naar ontwerp van architect Georges Dhaeyer. De kerk is gebouwd op een helling ten opzichte van de Brussegemkerkstraat, die afgebakend wordt door een zandstenen keermuur. De kerk wordt omringd door een heden vergroend kerkhof.

Historiek

Aan de oorsprong van de Sint-Stefanuskerk ligt vermoedelijk een 11de- of 12de-eeuws, romaans houten kerkje van één lage beuk, dat lange tijd bewaard zou blijven. Pas omstreeks 1524 zou de houten kerkbeuk afgebroken worden en heropgebouwd worden in steen. Op dat moment werd het volume al geflankeerd door de vanaf 1480 opgerichte kerktoren en het in 1510 overwelfde koor. Het ‘Sint-Stefanuskoor’ dateert vermoedelijk van 1535. In 1538 werd de kerk gevloerd en in 1554 kwam een koorgestoelte tot stand. De bouwactiviteiten zetten zich ook verder in dit derde kwart van de 16de eeuw. Zo werd in 1556 de eerste steen van het ‘Onze-Lieve-Vrouwekoor’ gelegd en volgde kort daarna de realisatie van het dak en de afdekking hiervan met leien. Omstreeks 1566-1567 werd onder meer het koor opgehoogd en werd het houten doksaal geplaatst.

Ten gevolge van oorlogsgeweld raakte de kerk omstreeks 1576-1580 zwaar beschadigd en werd ze verwaarloosd. Op een kaart uit het Caertenboek van Grimbergen, blijkt dat de kerk al in 1669 omringd was door een cirkelvormig kerkhof. De volgende bouwcampagne vond plaats in de 18de eeuw. In de loop van deze eeuw werden het portiekaltaar in het hoogkoor en de zijaltaren ter ere van Sint-Stefanus (zuidelijk transept) en Onze-Lieve-Vrouw (noordelijk transept) gebouwd. Dit ging gepaard met een wijziging van de koorvensters, aangezien deze werden ingekort in functie van de plaatsing van een houten lambrisering met zes ingewerkte schilderijen over het leven van Maria. Mogelijk werden de vensters gelijktijdig verhoogd. In de 19de eeuw vonden herstellingswerken plaats, bijvoorbeeld van de preekstoel en de leien dakbedekking (1816-1818), en van de vensters (1850). In 1837 werd het orgel gebouwd door Antoine Coppin.

De voornaamste bouwfase vond echter plaats in de vroege 20ste eeuw. Omstreeks 1905-1906 werd de kerk vergoot onder pastoor E.H. Lenssens, volgens ontwerpplannen van de Brusselse architect Georges Dhaeyer (1903). Bij deze werken bleven enkel het 16de-eeuwse koor en transept bewaard, en vermoedelijk ook een deel van de vloer in deze zones. Het schip werd verlengd en verbreed, en de vensters kregen een sterker spitsboogvormig karakter. De toren werd verplaatst en heropgebouwd, eveneens met een meer uitgesproken gotisch karakter. Daarnaast werd ook de sacristie vergroot en onderging de binnenafwerking aanpassingen. Omstreeks de jaren 1930 werden glasramen voorzien in het koor en in het transept.

Tussen 1972 en 1979 vonden onder pastoor Fieremans grondige restauratie- en verbouwingswerken plaats, onder meer door stabiliteitsproblemen in het koor. De koorvensters werden opnieuw verlaagd, vermoedelijk nog naar een ontwerp van Dhaeyer, waardoor de koorlambrisering verdween en de schilderijen niet hun oorspronkelijke plaats behielden. Op onoordeelkundige wijze werden aan de glasramen onderaan twee registers toegevoegd. In de koorsluiting werd ook het centrale venster geopend en ingevuld met glas in lood. De bovenbouw van het altaar kon hierbij niet behouden blijven.

Beschrijving

Georiënteerd longitudinaal kerkgebouw van het pseudobasilicale type met deels ingebouwde westtoren. De oudste, 16de-eeuwse kern van de kerk omvat het licht uitspringende transept van één travee met vlakke sluiting en het koor van één rechte travee en een driezijdige apsis. Zowel de westtoren, het driebeukige schip van drie traveeën als de sacristie ten zuidoosten dateren uit de vroege 20ste eeuw.

Exterieur

Het huidige uitzicht wordt sterk bepaald door de vroeg-20ste-eeuwse uitbreidingswerken, die onder meer afleesbaar zijn in het verschillend gebruik van kalkzandsteen waarmee de kerk is opgebouwd. De oudste delen van de kerk zijn uitgevoerd in Lediaanse kalkzandsteen, terwijl recentere delen een dragende baksteenconstructie combineren met een parement in kalkzandsteen. De westtoren is opgebouwd uit recuperatiesteen van de oude toren. Ondanks de combinatie van kalkzandsteen uit Lede, Gobertange of Euville ontstaat een homogeen, gotisch ogend ensemble. Waterlijsten en afzaten zijn grotendeels in blauwe hardsteen uitgevoerd.

Het onderscheid in bouwfasen van het kerkgebouw is ook merkbaar in de dakspanten. Zo is het oudste, oostelijke gedeelte voorzien van een eiken spant en een sluiting in grenenhout, terwijl de toegevoegde spanten ten westen zijn uitgevoerd in naaldhout. Het schip en koor zijn heden echter gevat onder een doorlopend, met natuurleien bekleed zadeldak. Ook de zadeldaken van  de lagere transeptarmen, de lessenaarsdaken van de zijbeuken, de ingesnoerde naaldspits van de westtoren en het afgeschuinde zadeldak van de sacristie zijn met natuurleien bedekt. Eenvoudige houten kroonlijsten lijnen de gevels af. Zowel de daken van de toren, het schip als het koor zijn voorzien van houten dakkapellen onder leien dakjes. Behalve de dakkapellen van het koor, worden ze bekroond met een vergulde piron. De noordelijke dakkapel van het koor is vermoedelijk ouder dan de andere.

De westtoren omvat vier geledingen en wordt gestut door acht hoeksteunberen met een viervoudige versnijding en afzaten in Euvillesteen. Het volume is aan de noordzijde voorzien van een rond traptorentje. De toren wordt geopend met spitsboogvormige muuropeningen, die aanpassingen zijn van Dhaeyer ten opzichte van de vroegere muuropeningen. De deur is gevat in een neogotische, geprofileerde omlijsting, onder een geprononceerde waterlijst, rustend op vroeg-20ste-eeuwse consoles in de vorm van gebeeldhouwde engelenhoofdjes. Het venster daarboven is verdiept, gevat in een afgeschuinde omlijsting en voorzien van neogotisch maaswerk. Aan alle zijden wordt de toren bovenaan geopend met gekoppelde spitsbogige galmgaten. Het torenvolume wordt bijkomend geritmeerd door drie waterlijsten, die omlopen boven het verdiepte venster en boven de galmgaten. De toren wordt aan de noord- en zuidzijde geflankeerd door bijgebouwtjes, bedoeld als doop- en rouwkapel. Aan de noordzijde integreerde Dhaeyer een korfboogdeurtje in een gerecupereerde gotische, geprofileerde omlijsting met een druiplijst op verweerde consoles met peerkraalmotief. Deze omlijsting was afkomstig van een blinde muuropening in de noordgevel van de zijbeuk.

De noord- en zuidgevels van het verbrede en tot drie traveeën verlengde schip worden geritmeerd door steunberen met een tweevoudige versnijding en door een hoge plint met afgeschuinde waterlijst. De traveeën worden geopend met spitsboogvensters met neogotisch maaswerk, afzaat en afgeschuinde dagkanten.  

Het gotische gedeelte van de kerk omvat het transept en het koor, en wordt geritmeerd door een hoge plint met waterlijst en door steunberen, overhoeks en drievoudig versneden bij het transept en viervoudig versneden bij het koor. De sluiting van de transeptarmen wordt gemarkeerd door puntgevels, die onderaan afgelijnd worden met een waterlijst. In de aansluiting tussen koor en transept is een smal, blind gevelvlak aanwezig. De traveeën van het transept en het schip worden geopend door grote spitsboogvormige vensters met afzaat en zonder bewaard maaswerk. De transeptvensters zijn gevat in een geprofileerde omlijsting, terwijl de koorvensters gevat zijn in een aangepaste omlijsting met afgeschuinde dagkanten. In de jaren 1970 werden de koorvensters verlaagd, vermoedelijk volgens een ontwerp dat Dhaeyer al voorzag, en werd het venster in de achterste travee van de koorsluiting opnieuw geopend en voorzien van neogotisch maaswerk. Het laatgotische Christusbeeld aan het kruis dat onder een luifel tegen dit voorheen gedichte oostvenster was bevestigd, werd naar binnen verplaatst.

In de zuidoostelijke hoek tussen koor en transept bevindt zich de recentere sacristie, uitgevoerd naar een ontwerp van Dhaeyer uit de vroege 20ste eeuw. Dit volume wordt doorbroken met rechthoekige muuropeningen in een recente kalkzanstenen omlijsting met negblokken, namelijk drie kozijnvensters in de zuidgevel en een toegangsdeur in de oostgevel. De vensters zijn afgesloten met diefijzers.

Interieur

Het interieur van de toren wordt ter hoogte van het doksaal overwelfd met een kruisribgewelf, dat rust op consoles met gebeeldhouwde boerenfiguurtjes. Deze, vermoedelijk 16de-eeuwse gebeeldhouwde kraagstenen werden waarschijnlijk gerecupereerd bij de afbraak en heropbouw van de toren. Het schip wordt bepaald door een kalkzandstenen spitsboogarcade, rustend op ronde zuilen met een achtzijdige dekplaat en een hoge sokkel. De kruisribgewelven zijn voorzien van zandstenen ribben, vertrekkend uit geprofileerde kraagstenen, en van bakstenen gewelfvlakken. De zijbeuken zijn voorzien van een gelijkaardige overwelving.

De overwelving van de vroeg-20ste-eeuwse delen inspireerde zich sterk op de gotische, 16de-eeuwse overwelving van de transeptarmen en het koor, waar de ribben ook vertrekken vanuit geprofileerde kraagstenen en waarbij de gewelfsleutels onversierd zijn. In het koor is een kleine hulprib aanwezig tussen de sluitstenen van de rechte travee en van de apsis. Bij deze kruisribgewelven zijn de gewelfvlakken momenteel bepleisterd en geschilderd, hoewel ze gedurende een groot deel van de 20ste eeuw waren afgewerkt met een imitatieschildering van baksteen met schijnvoegen om aan te sluiten bij de recentere uitbreiding van de kerk. De deuromlijsting tussen het koor en de sacristie bewaart, vermoedelijk gerecupereerde, gebeeldhouwde kraagstenen.

Zowel de wanden van het gotische gedeelte als van de uitbreiding zijn voorzien van een beigegeschilderde bepleistering. Op sommige plaatsen zijn restanten aanwezig van een imitatieschildering van natuursteenblokken, vermoedelijk daterend uit de vroege 20ste eeuw. De vloeren wijzigden ook grotendeels in die bouwfase. Zo veranderde de 16de-eeuwse koorvloer van een diagonaal patroon naar een recht dambordpatroon. De natuurstenen tegelvloer in de volledige kerk is recuperatiemateriaal van het oude kerkgebouw. In de vloer van het schip zijn een zestal hardstenen grafplaten ingewerkt, die te dateren zijn tussen 1663 en 1786. In het koor bevindt zich een ruitvormige, witmarmeren grafsteen van 1757.

Het kerkinterieur wordt ter hoogte van het schip en de toren verlicht met transparante glas-in-loodramen, die dateren uit de vroeg-20ste-eeuwse bouwfase. De glasramen in het transept en het koor werden in de jaren 1930 vernieuwd, maar vermoedelijk was er voordien geen gekleurd glas aanwezig. Deze glasramen omvatten voorstellingen van Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Stefanus, respectievelijk in het noordelijk en zuidelijk transept, van Sint-Jozef en het Laatste Avondmaal in de noordzijde van het koor en Sint-Anna en Sint-Norbertus in de zuidzijde van het koord. Volgens de inventaris van Ivo Bakelants, zijn deze glasramen vervaardigd door Van de Capelle, namelijk de koorramen in 1935 en die in het transept in 1937. In de jaren 1970 werden de glasramen op onoordeelkundige wijze verlaagd met de toevoeging van twee registers. Het oostelijke glasraam met de voorstelling van Sint-Martinus vermeldt 1978 (MCMLXXVIII), geschonken toen E.H. P. Fieremans 25 jaar pastoor van de Sint-Stefanusparoche was, en is gesigneerd door J. Weygantt, 1985.

Mobilair

De interieuraankleding dateert voor een groot deel uit de 18de eeuw. Eén opvallend ouder element is het laatgotische, houten Christusbeeld van circa 1500, dat tussen het koor en het transept is opgehangen en zich voorheen lange tijd tegen de oostelijke buitengevel bevond. Ook is er een gepolychromeerd houten beeld van Onze-Lieve-Vrouw met Kind bewaard, dat dateert uit de tweede helft van de 16de eeuw en geplaatst is onder een houten, verguld baldakijn van rond 1700.

Zes schilderijen in het koor met voorstellingen uit het leven van Maria, klimmen op tot de 18de eeuw, en maakten deel uit van een houten koorlambrisering. Toen de lambrisering in de jaren 1970 verdween, blijven de schilderijen opgehangen in het koor, maar niet volgens hun oorspronkelijke compositie. Het centraal in het koor, boven het hoofdaltaar opgestelde, schilderij van een Calvarie met Maria Magdalena dateert ook uit de 18de eeuw en was in het altaar geïntegreerd. In de jaren 1970 werd de bovenbouw van het altaar echter verwijderd. De marmeren engelenbeelden, die naast het altaar zijn opgesteld, maakten ook deel uit van het altaarensemble.

De zijaltaren bewaren geschilderde, houten sculpturen uit de eerste helft van de 18de eeuw, namelijk van Onze-Lieve-Vrouw met Kind (noord), de Heilige Eligius van Noyon en de Heilige Stefanus (zuid). In het schip bevinden zich meerdere, onder meer 19de-eeuwse heiligenbeelden, waarvan sommige geplaatst zijn op sokkeltjes, bevestigd tegen de zuilen. Het schip is ook verlevendigd met een 19de-eeuwse geschilderde kruisweg.

Het meubilair omvat elementen in 17de-eeuwse barokstijl en 18de-eeuwse rococostijl, maar ook verschillende toevoegingen uit de 19de en vroege 20ste eeuw. Mogelijk is de hardstenen doopvont met deksel in messing zelfs ouder (16de eeuw?). Eén van de oudste meubelstukken is een gebeeldhouwde biechtstoel in naald- en eikenhout uit de tweede helft van de 17de eeuw, ingewerkt in een speciaal daarvoor voorziene nis in de zuidwand van het schip. De zijaltaren in gemarmerd hout, gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw (noord) en Sint-Stefanus (zuid), klimmen op tot de eerste helft van de 18de eeuw. De midden-18de-eeuwse, gesculpteerde eikenhouten communiebank werd herwerkt in een nieuw altaar. In de sacristiemuur is een 18de-eeuwse koperen lavabo ingewerkt.

Het orgel is een realisatie van Antoine Coppin, te dateren omstreeks 1837. Het is qua constructie een balustradeorgel, maar is sinds de vroege 20ste eeuw aan de zijkant van het doksaal verplaatst, wat ook voor de klank nefast is. Het huidige hoofdaltaar, bestaande uit een marmeren altaartafel en een tabernakel, dateert uit de tweede helft van de 19de eeuw. De 18de-eeuwse bekroning is niet bewaard. Het typische houten binnenschrijnwerk, onder meer voorzien van briefpanelen ter hoogte van de tochtportalen aan de westzijde en het doksaal, getuigt van een neogotische inspiratie en sluit aan bij de vroeg-20ste-eeuwse bouwfase. De preekstoel en de biechtstoel in de noordbeuk dateren van circa 1920.

Kerkhof en ommuring

De kerk sluit enkel aan de westzijde aan op het niveau van het Brussegemplein. Ten opzichte van het straatniveau van de Brussegemkerkstraat en de noordzijde van het Brussegemplein is ze hoger gelegen. Het verhoogde niveau is omringd door een kalkzandstenen keermuur onder hardstenen dekstenen. De muur onderging aanpassingen aan de westzijde ten gevolge van de vroeg 20ste-eeuwse uitbreiding van de kerk. Voorheen was de muur doorbroken met trappenpartijen aan de noordzijde tot het noordportaal, en aan de oostzijde tot de sacristie. Deze werden echter gesupprimeerd. Vermoedelijk werd tijdens het interbellum de sokkel van een Heilig Hartbeeld ingewerkt aan de noordzijde van de muur.

De kerk is omring door verharde paden in porfierkeien en een kerkhof, dat heden is afgeboord met haagbeuk, terwijl er vroeger eerder een open zicht was vanaf het plein. Links naast de ingang van de kerk is het kerkhof toegankelijk via een open trappenpartij en bevindt zich een taxusboom; rechts is er een afsluiting voorzien met een ijzeren hekje tussen kalkzandstenen pijlers. Het kerkhof is heden voorzien van een vergroende aanleg en bewaart een beperkte selectie graftekens uit de late 19de en 20ste eeuw. Tot de opmerkelijke graftekens behoort dat van Petrus Joannes De Cock (+ 1892) en familie. Het portiekgraf met zerk en omheining werd opgetrokken in de combinatie van blauwe hardsteen voor de constructieve delen en carraramarmer voor de tekstplaat. Een kleine sarcofaag prijkt op het graf. Daarnaast zijn er enkele 20ste-eeuwse tombes en stèles van blauwe hardsteen aanwezig. Verschillende graftekens zijn gedecoreerd met porseleinen applicaties.

  • Onroerend Erfgoed, Archief Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, Merchtem, Brussegem, plannen restauratie en uitbreiding (1903).
  • Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, Lopend archief, Merchtem, Sint-Stefanuskerk.
  • DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2N, Gent.
  • JANSEN J. & GEUKENS B. 1980: Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen, Provincie Brabant, Kanton Wolvertem, Brussel, 16-19.
  • WILLEMS J. 2003: De geschiedenis van de gemeente Brussegem vanaf de Frankische tijd tot het begin van de XXste eeuw, s.l., 181-197.
  • Informatie verkregen van Joeri Mertens (2 oktober 2015).

Auteurs:  Mertens, Joeri; De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne; Verhelst, Julie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Sint-Stefanus [online], https://id.erfgoed.net/teksten/312956 (geraadpleegd op ).