Torfbroek en Ter Bronnen (synthese)

Tekst van Torfbroek en Ter Bronnen (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134080)

Het Torfbroek is gelegen ten zuiden van Kampenhout en de steenweg Brussel-Haacht, nabij het gehucht Berg. In de westelijke helft ligt het huidige Torfbroekreservaat, in het oostelijke deel ligt de wijk Ter Bronnen, resultaat van een poging in de jaren 1930 om onder de naam 'Les Eaux Vives' een elitaire 'cité-jardin' te creëren. Beide delen vormen historisch gezien één geheel van circa 130 hectare. Over het hele gebied komen relicten voor van deze poging die zich niet alleen beperkte tot het verkavelingsconcept met diverse woningtypen (van 'hôtel de maître' in Lodewijk XVI-stijl tot modernistische bungalows), maar ook tot parkachtige aanplantingen (ook in het reservaatgedeelte) en vormgeving van beide grote vijvers. De verkaveling bleef echter beperkt tot het oostelijke gedeelte van het Torfbroek en slechts enkele gebouwen werden volgens het oorspronkelijke ontwerp gerealiseerd.

Het landschappelijke restant in dit oostelijke deel van het Torfbroek bestaat uit een vijver met zijn oeverzones, omringd door struwelen en bossen, die deze ruimte afschermen van de omringende bebouwing. Op deze beperkte oppervlakte van 5,5 ha, tussen de villa’s, vinden we als het ware een botanisch résumé van het Torfbroek-reservaat. De onvergelijkelijke rijkdom aan soorten en levensgemeenschappen die momenteel in het gebied wordt waargenomen, is verrassend als men de voorgeschiedenis van het gebied beschouwt.

De grote centrale vijver heeft een belangrijke esthetische waarde. De open landbouwgronden ten zuiden van het Torfbroek, inclusief het Oudenhuisveld, zijn eveneens van belang, niet alleen om hydrologische redenen, want dit is de enige zijde waar de oorspronkelijke landelijke omkadering van het Torfbroekmoeras bewaard bleef. Het is ook langs de zuidzijde dat zich de aantrekkelijkste externe waarnemingspunten van het Torfbroek bevinden.

Geologie, hydrografie, bodem

Het Torfbroek-reservaat is gesitueerd tussen de hoogtelijnen 14 en 15 m, op een relatief dunne laag oud alluvium, waarin ook ontsluitingen van of bijmengingen met kalkrijk Brusseliaan zand voorkomen. Oud alluvium vertoont in tegenstelling tot recent alluvium een profielontwikkeling, in dit geval een zwartachtige humushorizont. Dit alluvium maakt deel uit van een oost-west gerichte depressie, een fossiele riviervallei, waarvan het westelijke gedeelte momenteel via een aantal secundaire beken naar het bekken van de Zenne afwatert en het oostelijke gedeelte naar de Dijle. Het Torfbroek behoort tot het oostelijke gedeelte. Het verloop en de structuur van deze vallei zijn duidelijk zichtbaar op de oude geologische kaart. Men veronderstelt dat het gaat om een oude loop van de Dijle, die ten noorden van Vilvoorde in de Zenne uitmondde en die in het verlengde lag van de oude vallei van de Zwarte Beek of oer-Demer.

Sinds de verkaveling van het Duistboscomplex (Perk, Steenokkerzeel, Berg) op het einde van de jaren 1960 is het Torfbroek, samen met het aangrenzende domein Ter Bronnen één van de weinige gedeelten van deze vallei waar nog belangrijke oppervlakten natuur- en bosgebied bewaard bleven. Westwaarts vinden we alleen nog het Hellebos (Berg) en het Floordambos (Melsbroek); oostwaarts, op de grens van Nederokkerzeel en Erps-Kwerps, het Silsombos. Tussen de flora van het Torfbroek en deze van bovengenoemde bossen is er een zekere gelijkenis. Telkens vindt men er vegetaties die kenmerkend zijn voor voedselarme, kalkrijke, basische laagveenmoerassen. Deze situatie is uitzonderlijk voor België, vooral ten noorden van de Maas.

De pH-metingen in het Torfbroek geven zeer uiteenlopende waarden te zien. De hoogste waarden (tot 8,3) werden geregistreerd in een rietland met padderus (Juncus subnodulosus) bij de afloop van de grote vijver van het huidige Torfbroekreservaat. Plaatselijk komen echter ook zuurminnende, boven het grondwater uitstijgende vegetaties voor met pijpenstrootje (Molinia caerulea) en veenmossen (Sphagnum spec.). De grondwaterstand in het Torfbroek is het hele jaar door hoog, wat tot uiting komt in de vochttrappen d ('matig gleyig') tot f ('zeer sterk gleyig met reductiehorizont') op de bodemkaart.

Het grootste gedeelte van het Torfbroek wordt op de bodemkaart als 'vergraven terrein' aangeduid. Dit verwijst niet zozeer naar de historische turfwinning die er eeuwenlang een belangrijke gebruiksvorm was, dan wel naar de werken die tussen 1930 en 1960 werden uitgevoerd met het oog op de aanleg van een uitgestrekt recreatief en residentieel complex. Toen de bodemkarteerders aan het einde van de jaren 1950 het gebied bezochten, waren deze vergravingen nog duidelijk zichtbaar. Voor de randzone van het 'vergraven' Torfbroek worden natte, oud-alluviale, humusrijke leembodems aangeduid.

De waterhuishouding van het Torfbroek wordt gekenmerkt door aanzienlijke verticale waterbewegingen (kwel). Niet overal in het reservaat is deze kwel even sterk; op sommige plaatsen is hij zelfs afwezig. Doordat de ondergrond rijk is aan kalk en ijzer, is ook het kwelwater rijk aan deze stoffen. Deze kwel wordt uitsluitend gevoed vanuit de zuidelijke leem- en zandleemplateaus. Waar en in welke mate grondwater in de buurt van het maaiveld komt, wordt bepaald door het microreliëf en door de porositeit en waterberging van de opeenvolgende bodemlagen. Het water is door toedoen van het aanwezige ijzer arm aan fosfaat, waardoor gespecialiseerde plantensoorten goed kunnen gedijen.

De zandleemkouters ten zuiden van het reservaat (Oudenhuisveld, Molenveld etc.) spelen dus een essentiële rol in de waterhuishouding en de waterkwaliteit in het reservaat. Blijkens de bodemkaart bestaat dit koutercomplex vooral uit ‘uitgescheisde’ gronden, zandleembodems waarvan de steenhoudende ondergrond werd uitgebaat. Het zandleem, gemiddeld 40 cm dik, werd na de uitgraving vermengd met zand en kalksteenbrokken teruggelegd. De zogenaamde Diegemse steen, kalkhoudend Lediaan, gebruikt als bouwmateriaal, als wegplaveisel en als grondstof bij kalkbereiding, werd tijdens het Ancien Régime zelfs voor een niet onbelangrijk gedeelte via het kanaal Brussel-Willebroek naar Holland uitgevoerd.

Het Torfbroek tijdens het Oude Regime

De naam Torfbroek verwijst vermoedelijk naar de historische turfwinning in het gebied. Rond 1200 was het een vrijgoed van de hertogen van Brabant. In 1248 schonk Hendrik III het vruchtgebruik van het ‘Laar’ - zoals het toen nog heette - aan de bewoners van Berg en Nederokkerzeel. Ze mochten er in ruil voor militaire hulp en een jaarlijkse vergoeding in geld en natura turf steken, hun vee weiden, riet snijden, vissen en hout hakken voor huisbrand. Alleen het jachtrecht bleef aan de hertog voorbehouden.

Herhaaldelijk rezen er twisten over het gebruik van het Torfbroek en sommige incidenten hebben expliciet betrekking op de turfstekerij. Om geschillen te beslechten stelde de hertog, mogelijk al bij de schenking in 1248, een "torfmeyer" aan die belast was met het bestuur van het gebied en die door schepenen werd bijgestaan. Hij bepaalde waar men hout mocht kappen, turf steken of vee laten grazen. Hij was ook verantwoordelijk voor de verdeling van de vis, als eenmaal per jaar, op 29 juni, het feest van Sint-Pieter, de vijvers werden geledigd.

In 1601 werd de Moergracht gegraven, een nog bestaande gracht die zich duidelijk aftekent op de Ferrariskaart (1771-1775) en die tot 1976 de grens tussen Berg en Nederokkerzeel vormde. In 1634 werd het gebied opgemeten en in twee, ongeveer gelijke delen verdeeld. De in gemeenschappelijk overleg geplaatste ‘valvekens' of vloedplanken moesten onderhouden worden door de gemeente van wie ze afhingen. In de verdelingsakte worden een aantal vijvers en sloten bij name genoemd: Kuilvijver, Paardevijver, Vlasbeek, Moergracht. In de vijvers werd tot laat in de 19de eeuw ook vlas geroot en op een groot grasveld aan de rand van de Moergracht werd lijnwaad gebleekt. Uit diverse bronnen kan worden opgemaakt dat de vlasteelt en de lijnwaadproductie aan het einde van de 18de en in de 19de eeuw een meer dan lokaal belang hadden.

Op de Kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) zijn drie putten of vijvers te zien, elk circa 120 m lang en 25 m breed, te midden van een grotendeels bebost gebied met enkele ontsluitingswegen met onregelmatig verloop. De naam Dorfbroeck Bosch dekt op deze kaart de smalle maar ononderbroken, kronkelige, beboste strook die samenvalt met de fossiele valleibodem, een uitloper van de grote boscomplexen tussen Buken, Veltem-Beisem, Erps-Kwerps en Nederokkerzeel.

Het Torfbroek in de 19de eeuw

Op de primitieve kadasterkaart (circa 1826-1830) verschijnt het gebied met een strakke, rechtlijnige structuur: een kruisvormig drevenpatroon met perifere dreven in het gedeelte Berg, een loodrechte dreef die de valleibodem volgt in het gedeelte Nederokkerzeel. De drie vijvers hebben de metamorfose overleefd en iets meer naar het noorden is er bovendien nog een vierde, trapeziumvormige vijver verschenen.

Dit patroon vinden we terug op alle 19de-eeuwse kaarten en zal op enkele details na ongewijzigd blijven tot in de jaren 1930. Dit geldt ook voor het bodemgebruik. Van turfwinning wordt in de vroegste leggers van het kadaster (circa 1831) geen gewag meer gemaakt. De boorden van de drie oude vijvers en de dammen ertussen worden getaxeerd als hooiland, maar het merendeel van de percelen wordt aangeduid als ‘hakhout'. De houtopbrengst speelde vanouds een belangrijke rol in de exploitatie van het Torfbroek, zoals documenten uit 1646 en 1731 suggereren.

Rond 1820 werden volgens de botanici Thielens en Wesmael grote stukken van de moerasbossen van het Torfbroek gekapt en werden met het oog op bodemdrainage vijvers gegraven. Rond 1860 waren deze vijvers verland tot moerassen, waarin zeldzame plantensoorten gedijden. Ook andere bronnen wijzen op ingrijpende ontwikkelingen in de periode 1820-1830. In een voorbereidend rapport van het kadaster met het oog op de classificatie van de eigendommen wordt in 1833 een groot, centraal gelegen perceel van de gemeente Berg (nr. 374, groot 7 ha 37 a) beschreven als een middelmatig elzenhakhoutbos ("Moerassige grond; soort van elzeboomen, op veele plaatsen van grondstammen ontbloot; het opschieten is zeer langzaam"). De vermelde drie vijvers "bevatten geen visch" en worden getaxeerd als bos van derde klasse, zoals de rest van het Torfbroek.

Voer voor botanici

Het geciteerde artikel van Thielens en Wesmael, dat in 1862 gepubliceerd werd in het bulletin van de pas gestichte ‘Société Royale de Botanique de Belgique', illustreert in ieder geval de vroege belangstelling voor het gebied onder – vooral Brusselse – botanici. Heel wat herbariummateriaal is bekend uit deze periode; zeldzaamheden als mosorchis (Liparis loeselii) werden in groten getale in herbaria gedeponeerd. Uit het begin van de 20ste eeuw zijn ook de vermeldingen en foto's van de vooraanstaande botanicus Jean Massart (1865-1925) belangrijk. In welke mate de teloorgang van de vlasteelt in de regio rond 1880 het onderhoud van de grachten en vijvers heeft beïnvloed, valt moeilijk uit te maken. De nutswaarde voor de lokale gemeenschap was in 1896 blijkbaar zo gering geworden, dat een poging van de gemeente Schaarbeek om een deel van het Torfbroek aan te kopen om er een stort aan te leggen, slechts op de valreep en dankzij lobbywerk van de Brusselse botanici kon worden verijdeld. Gedurende de Eerste Wereldoorlog lijkt andermaal een groot gedeelte van de moerassen en bossen verwoest te zijn. De gemeentebossen ontsnapten immers niet aan grootschallige vellingen, zoals gesuggereerd wordt in een bericht uit 1918 van de klompenafdeling ("Abteilung Holzschuhe") van de aankoopdienst van het Duitse leger, waarin de gemeente Berg wordt aangemaand om voor de dag te komen met 300 canadapopulieren. Uit de kadastrale leggers blijkt daarenboven dat meer dan twee derden van het gemeentebos van Nederokkerzeel tussen 1905 en 1917 was omgezet in akkerland. Aan het einde van de oorlog viel ook voor het eerst het woord "cité-jardin"...

De 'Compagnie immobilière de Campenhout'

Op 1 september 1928 besliste de gemeenteraad van Berg eenparig om het Torfbroek te verkopen aan de naamloze vennootschap 'Compagnie immobilière de Campenhout et extensions'. De beslissing werd goedgekeurd bij koninklijk besluit van 7 februari 1931. De gemeente was zelf niet in staat om haar deel van het Torfbroek op een winstgevende manier te ontginnen en haar financiële situatie was op dat moment weinig rooskleurig. 'Plantkundig' protest was ditmaal tevergeefs. Het Bergse Torfbroek ging op 25 april 1932 voor 200.000 frank – exclusief 35.000 frank vergoeding voor de nog niet kaprijpe bomen – over in handen van de 'Compagnie immobilière', alleen of, voor sommige percelen, in combinatie met twee andere vennootschappen, 'Moniat' en 'Pêcheries des Eaux-Vives', of – althans in de beginfase – met de gemeente. In deze diverse constructies staat één figuur centraal: Edouard Van Bellinghen (voluit: Edouard-Edmond-Marie-Pierre Van Bellinghen), telg uit een Kampenhouts notarissengeslacht, die al in 1918 nagenoeg het hele broek op grondgebied Nederokkerzeel had weten te verwerven, inclusief het voormalige gemeentebos. In 1919 wordt dit alles overgedragen aan de 'Société en commandité simple Van Bellinghen et Compagnie'. Een 15 m brede strook rond het Torfbroekblok werd non aedificandi verklaard en zou een beboste gordel vormen rond de aan te leggen woonwijk. Industriële vestigingen werden formeel uitgesloten.

De transformatie van het Bergse Torfbroek en het voormalige gemeentebos van Nederokkerzeel kwam uiterst moeizaam op gang. In de verkoopakte werd bedongen dat de nieuwe eigenaar binnen een termijn van vier jaar voor minstens 300.000 frank aan drainage- en wegeniswerken moest uitvoeren, op straffe van 100.000 frank boete. Uit het verslag van de beheerraad van de Compagnie van 16 juni 1931 blijkt dat er op het grondgebied Nederokkerzeel al werken waren uitgevoerd: "un bassin guéable pour les enfants, [...] un kiosque en pierre qui s'avance dans le lac, [...] un embarcadère" etc. Het gaat ongetwijfeld om de oostelijke vijver (circa 1,5 hectare), momenteel bekend als 'Zoetwater' of 'Ter Bronnen'. Uit de stafkaart van 1931 (ICM, 1950) blijkt bovendien dat de oostelijke 'ellips' ook al was aangelegd. Maar de wereldwijde economische crisis gooide roet in het eten. De activiteit was in dat jaar beperkt gebleven tot de bouw van de "villa anglaise" of het "Castel Tudor", dat voorbestemd was als restaurant, en tot de verkoop van slechts twee bouwterreinen. De toon in de daaropvolgende verslagen wordt zo mogelijk nog somberder. Uit het verslag van 1934 blijkt dat de Compagnie de bouwverplichting die bij elke verkoop moest worden bedongen, aanzienlijk versoepelde om de aangeboden percelen ook interessant te maken als belegging. Bovendien ging ze zelf ook kredieten verstrekken. Op de kadasterkaart van 1935 en op de stafkaart van 1936 wordt het gebied nog vrijwel in zijn oorspronkelijke vorm weergegeven, behalve de genoemde vijver in Nederokkerzeel. De enkele gebouwen die in deze beginperiode werden opgericht, kaderen echter in een ruim opzet.

Les Eaux Vives

Twee documenten werpen een licht op dit merkwaardige stedenbouwkundige project. Het eerste is een verkavelingsplan getiteld "Les Eaux Vives", waarop de genummerde kavels, hun diverse bestemmingen en de verschillende types van huizen staan aangeduid: "cottages normands ou anglais", "hôtels de style classique français", "villas modernes", "bungalows" met en zonder etage. In het oostelijke gedeelte van het domein worden een dertigtal kleine percelen bestemd voor "maisons de commerce" en zelfs een "garage public". Op het gedeelte Berg zullen twee vijvers worden gegraven. Een grote vijver (4,5 ha) is bestemd voor "canotage", met een eilandje en een oostelijke appendix voor "natation". Het zuidoostelijke gedeelte van het huidige natuurreservaat wordt in beslag genomen door een uitgestrekt zonnestrand ("solarium", circa 2 ha), dat aansluit bij een hotel met garage en bij een complex van vijf tennisvelden (1,5 ha). Ten westen van de grote vijver zal een tweede, kleine, vijver (1,5 ha) worden gegraven, die bestemd is voor "pêcherie". Tussen de twee vijvers wordt een 300 m lange strook gereserveerd als parkeergelegenheid voor 400 auto's, die op één punt ontsloten wordt via één van de grote assen die op de huidige kadasterkaart nog steeds als "Visserijlaan" staat aangeduid. Aan het noordelijke uiteinde van de visvijver wordt een "café" voorzien. Op het gedeelte Nederokkerzeel wordt een derde vijver (eveneens 1,5 hectare) gegraven, andermaal een bootjesvijver met een zwemzone en, aan de zuidelijke oever, een "plage" met een achthoekige, gloriëtteachtige "tearoom". In de marges van een bepaalde versie van het plan worden enkele van de voorziene types van gebouwen afgebeeld: een bungalow, een "hôtel de maître" en het "Castel Tudor" in de gelijknamige stijl en, volgens het onderschrift, voorbestemd tot restaurant. Idyllische gezichten ("un coin du lac", "la grande drève") moeten kopers lokken. Het domein 'Les Eaux Vives' beslaat niet alleen het Bergse Torfbroek en het gemeentebos van Nederokkerzeel maar strekt zich oostwaarts uit tot het noordelijke gedeelte van het Listerveld en tot wat op de oude kadasterkaarten staat aangeduid als de 'Bies Eussels'. De algemene vorm of structuur kan het best vergeleken worden met een tot 130 hectare uitvergrote amoebe: de vloeiende, gebogen lijn overheerst. Daarop slechts één uitzondering: de toekomstige Van Bellinghenlaan, die vanaf de Haachtsesteenweg lijnrecht tot in het hart van het vermoedelijk duurste, meest chique en bijna uitsluitend residentiële gedeelte van het domein doordringt, als een 'voie triomphale', met (soms dubbele) rijen bomen afgezoomd. De statige "hôtels de maître" aan weerszijden moeten duidelijk maken dat we hier met een elitaire variant van de tuinwijkgedachte te maken hebben. Hier bevinden zich de grootste percelen (30 tot 50 are) en het model dat wordt afgebeeld op het kavelplan, vooral het mansardedak met de oeils-de-boeuf, roept een vage herinnering op aan de tijdens de wederopbouw populaire Lodewijk XVI-stijl.

Ten oosten van de Van Bellinghenlaan (links op het plan), die als de grote as van een ellips kan worden beschouwd, krijgt het domein een meer bucolisch karakter; Anglo-Normandische cottages vormen de overgang naar de landelijke omgeving. Ten westen van de laan (rechts op het plan) ligt een klein handelscentrum. De grootte van de 26 perceeltjes (200 tot 240 vierkante meter) suggereert gesloten bebouwing gegroepeerd rondom een verkeersplein. Direct hierop aansluitend ligt de 'modernistische' wijk, ongetwijfeld bedoeld voor minder kapitaalkrachtige gegadigden, want de gemiddelde perceelgrootte bedraagt nog slechts 10 are en in de marge van het plan wordt geen model afgebeeld. De ontsluiting van de zone voorbestemd voor de bungalows (ook hier is de gemiddelde perceeloppervlakte 10 are) en van de vijvers met de infrastructuur voor recreatie, gebeurt via twee parallelle dreven, die vertrekkend vanuit de Van Bellinghen-ellips in een grote bocht het dal volgen en vlakbij de gemeenteschool van Berg taps op elkaar toelopen om vereend maar minder feestelijk dan in de Franse wijk (geen dubbele dreef!) terug naar de Haachtse steenweg te lopen, tot aan een tramhalte.

In de tijdschriften betreffende architectuur en stedenbouw uit die periode (L'Emulation, Le Document, Bâtir, La Cité, Le Home, Urbs Nova...) wordt met geen woord over dit project gerept, enigszins merkwaardig gezien de schaal en de ambities. Over de ontwerper van het plan is niets bekend. Een sterk vermoeden wijst in de richting van Auguste Delvaux, die als 'architecte-paysagiste' en als lid van de beheerraad in een gezelschap van wisselagenten en bankiers enigszins in het oog springt. Hoogstwaarschijnlijk gaat het om dezelfde Auguste Delvaux die rond 1910 een 'Franse' tuin had aangelegd voor het kasteel van Kleerbeek te Houwaart en dat van Saffelberg te Gooik. Zijn stijl was intussen duidelijk geëvolueerd naar een meer robuuste lijnvoering, die aansluit bij de modernistische concepten van het interbellum, maar het is moeilijk om grootschalige stedenbouwkundige projecten te vergelijken met parterretuinen. Vergelijkbaar qua opzet, maar veel bescheidener qua oppervlakte (23,5 ha), is wellicht de verkaveling 'La Cure' te La Gleize nabij Spa – "Enfin une cité de repos dans la Fagne!". Ook daar worden villa's in diverse stijlen ("style ardennais, basque provençal, moderne"), sportinfrastructuur en een nadrukkelijk groen kader aangeboden.

Dat bomen een belangrijk ingrediënt zijn, blijkt niet alleen grafisch uit het plan, maar ook uit het bijbehorende typelastenboek van 30 oktober 1930. De toekomstige eigenaars of huurders zullen moeten gedogen dat wortels en takken van de door de Compagnie aangeplante bomen zich ten volle ontwikkelen, ook in of boven de aanpalende privétuinen. Ze kunnen zelfs verantwoordelijk worden gesteld voor de aftakeling van deze bomen als die in verband kan worden gebracht met een eventuele fout of kwade wil van hun kant. Deze maatregel geldt ook voor de privétuinen als het bomen betreft die in de verkoopakte als te behouden staan aangeduid. De maatschappij kan evenmin verantwoordelijk gesteld worden voor eventuele schade veroorzaakt door vallende bomen of takken. Inbreuken worden met 300 frank per stuk beboet, de waarde van de vernietigde boom of aanplanting niet meegerekend. Nog andere bepalingen benadrukken het groene karakter van de toekomstige verkaveling. De afsluitingen langs de wegen zullen bestaan uit levende hagen, die niet hoger mogen zijn dan 1,15 m. De maatschappij zal de samenstelling ervan bepalen en ze zelf aanplanten, onderhouden en zo nodig vernieuwen op kosten van de eigenaars. De andere kavelafsluitingen vallen onder vergelijkbare bepalingen, maar de hoogte wordt er vastgesteld op 1,50 m.

Miskenning

Het is in die periode dat ook de wettelijke bescherming van het Torfbroek voor het eerst ter sprake komt. Het oudste stuk in het dossier van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) dateert van 26 juni 1932. Het betreft een brief van de Brusselse amateursvereniging 'Le Jardin d'Agrément', waarin de aandacht wordt gevestigd op de geplande ontwatering van "le fond de Berg". Omwille van de orchideeënrijkdom en steunend op de evaluatie van professor Jean Massart in zijn geruchtmakend artikel 'Pour la protection de la nature en Belgique' uit 1913, zowat het manifest van de ontluikende natuurbescherming in België, wordt om de bescherming van het gebied gevraagd (Jean Massart, °1865-†1925, die vooral op het gebied van de plantengeografie baanbrekend werk verrichtte, stelt hierin voor om een aantal gebieden te beschermen die hij vanuit wetenschappelijk oogpunt merkwaardig of representatief achtte. Deze lijst zal gedurende ettelijke decennia de beschermingsvoorstellen en het beschermingsbeleid inspireren. Massart was overigens één van de eerste negen leden van de in 1912 opgerichte afde­ling landschappen van de KCML). Door het overlijden van de door de KCML aangeduide rapporteur, Georges Naveau, directeur van de Kruidtuin te Antwerpen, blijft deze brief voorlopig zonder gevolg. Er komt pas echt leven in de brouwerij in mei 1933, na brieven van de 'Fédération Nationale Pour la Défense de la Nature' (geschreven door Edmond Rahir, °1864-†1936, op dat moment ereconservator van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel en eredirecteur van de Nationale Opgravingsdienst), waarin gewaarschuwd wordt voor de mogelijke omvorming van het Torfbroek tot "cité-jardin". Een inspectieopdracht wordt toevertrouwd aan de toen al 75-jarige René Stevens, alias 'Le Sylvain', schilder en in 1910 stichter van 'les Amis de la Forêt de Soignes'. Het verdict valt op 31 oktober 1933 en is negatief: ondanks de bijzondere flora hebben de op dat moment al uitgevoerde werken – vooral de drainering – de waarde van het gebied al zo aangetast, dat het sop de kool niet meer waard wordt geacht. Een jaar later wordt de zaak opnieuw aan de orde gesteld, maar omdat de op dat ogenblik uitgevoerde werken het gebied – volgens de verslaggevers – onherstelbaar hadden vernietigd, was de conclusie weer negatief. De spectaculairste ingrepen stonden echter nog te gebeuren.

Na de eerste vijver, die op het grondgebied Nederokkerzeel werd uitgegraven, volgens het hierboven beschreven plan en in de vorm waaronder hij nu nog steeds herkenbaar is, zowel op de kadasterkaart (perceel 81a) als op het terrein, volgden op het grondgebied Berg – het huidige reservaat – de twee andere geplande vijvers. In de kadastrale opmetingsschetsen van 1945 heeft het gebied ongeveer zijn huidige vorm. Met deze laatste uitgraving verdween de rest van het gebied onder een laag leem of humeuze leem, maar de vorm van de meest noordelijke van de drie oorspronkelijke vijvertjes is nog duidelijk zichtbaar op de luchtfoto van 1990. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het Torfbroek bovendien als legerplaats gebruikt door achtereenvolgens Duitse, Engelse en Belgische troepen en sommige delen werden in akker omgezet. Maar ook dan bleven botanici belangstellen in het gebied en werden er nog uitgebreide soortenlijsten opgesteld.

Van Bellinghens project kwam intussen hoe langer hoe meer in de verdrukking. Naast de trage start tijdens de crisis- en oorlogsjaren, waardoor het concept en vooral de opgelegde architectuur al snel gedateerd waren, speelden de bodemgesteldheid en de stringente bepalingen van het lastenboek ongetwijfeld een belangrijke rol in de verbrokkeling van het oorspronkelijke opzet. Van de voorziene woningtypen werden slechts enkele exemplaren gebouwd. Het Tudorkasteel met zijn door pergola's omringde zwembad staat er nog steeds, maar niet als restaurant. In de omgeving zijn er ook nog twee cottages – een grote en een kleine – die overeenstemmen met de voorziene modellen en in de Lentelaan staat een bungalow die het evenbeeld is van het type dat op het verkavelingsplan wordt afgebeeld. In het zog van het financiële debacle van de 'Compagnie immobilière', verschenen er ook kapers op de kust die op eigen houtje percelen gingen verkopen zonder acht te slaan op het lastenboek van 1930. Dit gaf aanleiding tot bittere polemieken, waarin de partijen elkaar van "jésuitisme" en "vacherie" beschuldigden in pamfletten die werden rondgedeeld onder de toen nog schaarse bewoners van het domein.

Tegen deze achtergrond moet in 1962 een derde beschermingsvoorstel gesitueerd worden. In een rapport aan de KCML wordt de bescherming voorgesteld van het gebied rond de oostelijke vijver, wat nu als 'Ter Bronnen' (Nederokkerzeel) wordt aangeduid. De verslaggevers steken zonder enige terughouding de loftrompet over deze "rustige plek natuurschoon" en over de ontwerper van het domein, die, "lang voor er ooit sprake was van een oordeelkundige stedebouw, [heeft] willen aantonen hoe van een bepaald landschap kon gebruik gemaakt worden om het als bouwgelegenheid aan te wenden en tevens het natuurschoon te eerbiedigen". Paradoxaal genoeg wordt in dit verslag gepleit voor een verlaging van het waterpeil van de vijver met minstens 20 cm, want dit wordt ten pleziere van de vissers "abnormaal hoog" gehouden en dit "belet de normale plantengroei en veroorzaakt de ziekte en het omvallen van de omstaande bomen". Desondanks is de conclusie ook deze keer negatief: op 6 december 1962 oordeelt de KCML dat, gezien de "voortdurende verkaveling", noch het Bergse Torfbroek noch het domein Ter Bronnen nog voldoende belang hebben om voor bescherming als landschap in aanmerking te komen.

Ter Bronnen

Een beschrijving van de huidige toestand van de "rustige plek natuurschoon", die door de verslaggevers van de KCML zo op prijs werd gesteld, meer dan het nog sterk door vergravingen getekende Bergse Torfbroek, is hier misschien op haar plaats. Waar de aanleg en de verkaveling van het westelijke gedeelte, op het grondgebied Berg – het latere natuurreservaat – in een vroeg stadium bleef steken, namelijk de Torfbroeklaan en de aanzet van de met witte paardenkastanjes beplante dreef die de Visserijlaan had moeten worden, kon het oostelijke gedeelte met de zegen van de diverse edities van het gewestplan – van voorontwerp tot definitieve versie – grotendeels worden verkaveld. Op de meeste percelen ten oosten van de Neerstraat, die Berg met Nederokkerzeel verbindt, werden villa's gebouwd, slechts enkele exemplaren in overeenstemming met de door Van Bellinghen opgelegde modellen. De oeverzone rond de oostelijke, voor 'canotage' bestemde vijver bleef van bebouwing gespaard, op het nog bestaande, achthoekige aanlegsteigertje na. Rond deze vijver zijn nog vele andere tekenen van parkaanleg aanwezig, met name diverse, meestal in groepjes aangeplante, exoten als westerse levensboom (Thuya occidentalis), reuzenlevensboom (Thuya plicata 'Zebrina'), diverse variëteiten van Chamaecyparis lawsoniana, sevenboom (Juniperus sabina), taxus (Taxus baccata), Cupressocyparis leylandii, Corsicaanse den (Pinus nigra subsp. laricio) en Italiaanse populier (Populus nigra 'Italica'). Het meest opvallende element is een plantsoen met laagvertakte, knoestige beuken (Fagus sylvatica). De vijver is van de omgevende villapercelen afgescheiden door dreven van laurierwilg (Salix pentandra) – op één exemplaar na recentelijk gekapt -, witte esdoorn (Acer saccharinum) langs de Ahornbomenlaan en – in een recent verleden eveneens verdwenen en gedeeltelijk door berk (Betula pendula) vervangen – beuk en schietwilg (Salix alba).

In een gebied van nauwelijks 5,5 hectare vinden we als het ware een botanisch resumé van het Torfbroekreservaat. Ter Bronnen bestaat voor ongeveer één derde uit water, omgeven met moerassige grond. Talrijke zeldzame soorten en gemeenschappen van het Torfbroek komen ook hier voor, onder meer padderushooilanden met parnassia (Parnassia palustris), grote muggenorchis (Gymnadenia conopsea), schubzegge (Carex lepidocarpa) en moeraswespenorchis (Epipactis palustris), riet-verlandingsvegetaties met galigaan (Cladium mariscus), een soort die pas recentelijk in het Torfbroekreservaat opdook, en andere uiterst zeldzame soorten van voedselarme, kalkrijke, basische laagveenmoerassen als armbloemige waterbies (Eleocharis quinqueflora) en moeraszoutgras (Triglochin palustre) of van licht zure bodems als addertong (Ophioglossum vulgatum). Een interessante soort die zich tijdens de laatste jaren heeft uitgebreid is kattendoorn (Ononis spinosa). In de struwelen komt ten slotte een areaalgrensgeval voor: spekwortel (Tamus communis).

Natuurreservaat Het Torfbroek

De informatie over het gebied in de periode 1945-1970 blijft beperkt tot een artikel in een heemkundig tijdschrift en enkele niet gepubliceerde gegevens. Grote delen van het gebied werden nu en dan gemaaid; het maaisel werd onder andere gebruikt om witlof af te dekken. Op enkele plaatsen aan de zuid- en westrand van het gebied werd gestort, onder andere puin afkomstig van de luchthaven van Zaventem. Ten oosten van het huidige reservaat werd de visvijver 'Het Torfbroek' gegraven en op enkele percelen ten zuiden van het reservaat werden buitenverblijven opgetrokken. Een verdere uitbreiding van deze bebouwing kon echter door de actie van plaatselijke natuurbeschermers verhinderd worden. De andere percelen werden tot in het begin van de jaren 1970 door paarden begraasd en vervolgens aan hun lot overgelaten.

In 1970 werd een nieuw plan voor de verkaveling van het Torfbroek ingediend, maar door het toenmalige bestuur van de stedenbouw verworpen. In het antwoord van de gemachtigde ambtenaar werd verwezen naar het voorontwerp van gewestplan, waarin het Torfbroek werd aangeduid als "natuurpark" en "te behouden landschap en site". Het aanpalende Ter Bronnen kreeg eveneens een bestemming als natuurpark maar daarenboven een omgrenzing als "afwerkingszone", dit is een gebied "waar, gezien de feitelijke toestand, het wonen wordt toegelaten met behoud van de prioriteit van de bestemming aangegeven door de grondtoon". Enkele jaren later werd 18 ha van het huidige Torfbroek aangekocht door de toenmalige 'randfederatie' Zaventem, met de bedoeling er een centrum voor passieve recreatie in te richten. Na de afschaffing van de federaties kwam het gebied weer in gemeentelijke handen, ditmaal van de fusiegemeente Kampenhout. Op 1 januari 1977 werd een contract afgesloten tussen de private natuurbeschermingsvereniging 'Belgische Natuur- en Vogelreservaten', voorloper van het huidige 'Natuurpunt', en de gemeente, waardoor eerstgenoemde het gebied voor een periode van 30 jaar in beheer kreeg. Eind 1989 werd er een nieuwe beheersovereenkomst afgesloten voor het niet verkavelde gedeelte van het domein Ter Bronnen.

Als gevolg van het deskundige en doeltreffende beheer – hoe men het ook bekijkt: een vorm van tuinieren – sinds de overname in 1977 door de natuurbehoudsvereniging 'Belgische Natuur- en Vogelreservaten', nu 'Natuurpunt', zijn flora en vegetatie van het gebied nog in volle ontwikkeling. Het huidige beheer beoogt het behoud van leefbare en zo groot mogelijke populaties van bedreigde, kwetsbare en in Vlaanderen zeer zeldzame soorten en levensgemeenschappen of vegetatietypen. De nadruk ligt op soorten van oligotrofe tot mesotrofe, vochtige tot natte milieus. De flora van kalkrijke schraalgraslanden, moerassen en voedselarme waters, behoort tot de meest bedreigde biotopen van België. In Berg groeien tegenwoordig niet minder dan 48 soorten uit de 'Rode Lijst'. Voor 8 of 9 soorten gaat het om de (bijna) laatste groeiplaats in Vlaanderen. Er zijn ook diverse zeldzame soorten die vroeger werden waargenomen en waarvan verwacht kan worden dat ze weer zullen opduiken als het huidige beheer wordt voortgezet: kleine waterweegbree (Baldellia ranunculoides), platte bies (Blysmus compressus), tweehuizige zegge (Carex dioica), mosorchis (Liparis loeselii), en enkele mossoorten (Philonotis calcarea, Scorpidium vernicosum).

  • Agentschap Onroerend Erfgoed, 2001: Ankerplaats 'Torfbroek'. Landschapsatlas, A20053, Brussel.
  • DENEEF R., 2009: Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Ten noordoosten van Brussel: Kampenhout, Kraainem, Machelen, Steenokkerzeel, Vilvoorde, Wezembeek-Oppem, Zaventem, Zemst, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.

Auteurs:  Deneef, Roger; Wouters, Jan; Michiels, Marijke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Torfbroek en Ter Bronnen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/312913 (geraadpleegd op ).