Meersengebied

Tekst van Assebroekse Meersen, Beverhoutsveld en Bergskes (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135142)

Gemene Weiden, Assebroekse Meersen, de Bergskens, zonder nummer. Maken deel uit van een 420 ha groot natuurgebied dat zich uitstrekt op de gemeenten Assebroek, Oostkamp en Beernem-Oedelem en zijn (her)beschermd als landschap bij Ministerieel Besluit van 19/11/2001. De Gemene Weiden liggen ten westen van de Michel Van Hammestraat en bestaan hoofdzakelijk uit grote graslandcomplexen verdeeld door hoogstamdreven en het tracé van de verlaten spoorlijn Brugge-Eeklo doorheen de Steenbrugse Bosjes (zie Oostkamp). De Assebroekse Meersen, met de verlaten tramlijn van Ver-Assebroek-Oedelem-Knesselare doorheen de circulaire archeologische site, liggen ten oosten van de straat.
Het domein De Bergskens ligt ten noorden van de Gemene Weiden. Ten noordwesten van het gebied ligt, tussen het Sint-Trudoledeken en de Sint-Trudostraat, de site van de verdwenen Sint-Trudo-abdij op het gehucht Steenbrugge (voormalig Odegem, cf. infra).

De noordgrens van het Assebroeks gedeelte wordt gevormd door het complex van de Sint-Lucaskliniek, de bebouwing langs de Daverlostraat en de Weidestraat rondom het kasteeldomein De Bergskens en de bebouwing van Ver-Assebroek. De oostgrens wordt gevormd door de gemeente Beernem (Oedelem). De zuidkant wordt afgebakend door de grens met de gemeente Oostkamp, die in noordelijke richting loopt langs de Beverhoutstraat (gedeeltelijk op grondgebied Oostkamp), en vanaf de Michel Van Hammestraat in westelijke richting samenvalt met het Sint-Trudoledeken.
Het gebied hoort tot de zandstreek maar ligt in een brede depressie (4-5 meter) van tertiaire oorsprong (65 miljoen tot 2 miljoen jaar geleden). Deze depressie beslaat de zuidoosthoek van Assebroek en grote delen van Oostkamp en Beernem-Oedelem. De bodem bestaat uit zandleem en klei, afgezet tijdens het Holoceen (10.000 jaar geleden tot nu).

Wat betreft het grondgebied op Assebroek bestaat het landschap uit zes deelgebieden. 1. Het domein De Bergskens (cf. Weidestraat) is een relict van een stuifduinengebied, gelegen op de grote dekzandrug strekkende van Stekene naar Oudenburg met 2. De Olmendreef (beschermd landschap bij Koninklijk Besluit van 05/05/1959) als toegangsdreef tot het domein De Bergskens. 3. De Gemene Weiden, gelegen ten noorden van het Sint-Trudoledeken en doorsneden door de oude spoorwegbedding Brugge-Maldegem-Eeklo. Het betreft hier de zogenaamde Grote Gemene Weide, ten westen van de Michel Van Hammestraat (de zogenaamde Kleine Gemene Weide, ten oosten van de Michel Van Hammestraat, is niet in het beschermde gebied opgenomen). 4. De noord-zuid verlopende pleistocene zandrug tussen de Chartreuzemeersen in Oostkamp en de Assebroekse Meersen. 5. De Assebroekse Meersen met circulaire archeologische site doorsneden door de oude trambedding Brugge-Oedelem-Knesselare. 6. De circulaire archeologische site ten zuiden van de kerk Onze-Lieve-Vrouw van Ver-Assebroek (beschermd landschap bij Koninklijk Besluit van 13/09/1976).
De Chartreuzemeersen en de Steenbrugse Bosjes liggen op het grondgebied van Oostkamp.

Historiek. Menselijke activiteiten zijn reeds vast te stellen sinds het Mesolithicum (10.000-6.000 voor Christus), de vindplaatsen zijn te situeren aan de rand van, of op de dekzandruggen. Uit de daarop volgende perioden bestaan slechts losse vondsten uit het laat-Neolithicum-vroege Bronstijd (circa 4.800-3.500 voor Christus) en uit de Metaaltijden (3.088 voor heden-circa 57 voor Christus). Uit de Vroege Middeleeuwen (5de-8ste eeuw) zijn noch archeologische gegevens noch historische bronnen teruggevonden. Tijdens de Volle Middeleeuwen (9de-12de eeuw) verschijnt de oudste vermelding (1187) van Assebroek onder vorm van "Gilbertus de Ascebroc". Enkele fragmenten van rood beschilderd aardwerk uit de 10de-12de eeuw werden gevonden in het aanpalend gehucht Steenbrugge (voormalig Odegem).
Tijdens de Late Middeleeuwen (13de-15de eeuw) ondergaat het landschap een systematische ontginning door grote hoeves en kloosters. Het krijgt het uitzicht van een cultuurlandschap met vrij regelmatig perceleringspatroon waarin blokpercelen overwegen, duidelijk afgestemd op het wegennet.
De Ferrariskaart (1770-1778) geeft een beeld van een open meersengebied, met centraal een wig van kleine percelen akker, gelegen op de hoger gelegen pleistocene zandrug en met op de oost-, west- en zuidwestrand van het gebied het voorkomen van bos.
In de 19de eeuw verandert dit uitzicht dramatisch door de aanleg van wegen, het graven van grachten, het vervangen van weilanden door akkers, het rooien van bosareaal en het opdelen in kleinere percelen. Het meersengebied krijgt nu een meer gesloten karakter met een mozaïek van akker-, wei en hooilandpercelen en dreven en grachten, afgeboord met bomen.
Het Sint-Trudoledeken verwijst naar de Sint-Trudo-abdij (cf. Sint-Trudostraat) die ook belangen had in het meersengebied. De Watering van het Sint-Trudoledeken speelt een belangrijke rol in het tot stand komen van het huidig uitzicht. Deze Watering voert tweederden van het water af in het Zuidervaartje en een derde naar de vaart Gent-Brugge-Oostende. In 1936 voert de Watering belangrijke waterafvoerwerken uit onder meer door het graven van de Hoofdsloot. Mede door het plaatsen van een pompinstallatie wordt het gebied aanzienlijk droger en een groot aantal graslanden vervangen door akkerland.
In 1950 wordt de circulaire structuur in de Assebroekse Meersen ontdekt. In 1959 wordt de Olmendreef beschermd als landschap.
De in onbruik geraakte spoorweg wordt in het begin van de jaren 1960 uitgebroken. Ook de tramlijn wordt in die periode opgegeven.
In 1976 volgt de bescherming van de circulaire structuur in de Assebroekse Meersen.
De oude spoorwegbedding wordt in het begin van de jaren 1980 aangelegd als fiets- en wandelpad.
Op 22 mei 1991 wordt het Meersengebied een eerste maal beschermd, deze bescherming wordt op 29 juni 1998 door een arrest van de Raad van State vernietigd. Op 25 februari 1999 dient Monumenten en Landschappen een nieuw, uitgebreider beschermingsvoorstel in. Deze uitbreiding omvat het hoger gelegen parkgebied De Bergskens en de reeds beschermde Olmendreef en twee verbindingsstroken richting Oostkamp en richting Rijkevelde. De reeds beschermde circulaire archeologische site wordt in het geheel opgenomen.

De Gemene Weiden vormt een gemeen en onverdeelde eigendom van de afstammelingen van oude families, aanborgers genoemd, en is circa 50 ha groot. De aanpalende Loweide ligt op het grondgebied van Oedelem. De Gemene Weiden worden getypeerd als "gesloten" en zijn gekenmerkt door een vrij beperkte omgang en een strikt toegangsbeleid. Deze landbouwinstelling vertoont veel gelijkenis met de "Allmend" of gemeenschapsweide bij de Franken en Allemannen. De Gemene en Loweiden worden voor het eerst in 1327 vermeld. De oudst bewaarde oorkonde over dit gebied dateert van 12 juli 1475 en werd verleend door hertog Karel de Stoute. Hierin staat dat de aanborgers sedert onheuglijke tijden dit veld "int ghemeene en onverdeelt" bezitten en voor eigen doeleinden gebruiken. Jaarlijks komen de aanborgers samen om hun hoofdmannen te kiezen, die autonoom het gebruik van de gronden reglementeren. Dit recht van de aanborgers wordt vanaf het begin van de 18de eeuw herhaaldelijk betwist. Eerst in 1708, door de baljuw van Sijsele, en in de 19de eeuw door de verschillende openbare besturen die de gronden wilden aanslaan. Na een beslissing, in 1863, door de Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen neemt de gemeente de gronden in bezit. Tussen 1861 en 1863 legt de maatschappij "Chemin de fer d'Eecloo à Bruges" de spoorlijn Brugge-Maldegem-Eeklo aan. Na een proces, in 1881, worden de betwiste gronden aan de aanborgers teruggegeven. Deze specifieke eigendomstoestand van de Gemene Weiden is tot op heden in gebruik en is uniek in Vlaanderen.
De Gemene Weiden zijn opgenomen als relictzone en de spoorlijn Brugge-Eeklo als lijnrelict in de landschapsatlas.

Assebroekse Meersen met circulaire site beschermd als landschap bij Koninklijk Besluit van 13/09/1976. Gelegen ten zuiden van de Kerkdreef en ingepast in een meander van het Sint-Trudoledeken met ten zuiden daarvan weilanden.
De depressie van de Assebroekse Meersen ligt meestal beneden het peil van 4 tot 5 meter en vormt het verzamelgebied van verschillende beken. De site met een opmerkelijk morfologisch spoor, bestaat uit drie concentrische grachten (diameter van de buitenste cirkel bedraagt 260 meter) met corresponderende wallen, en een noord-zuid (voormalige tramlijn) verlopende onderbreking die het hele terrein in twee delen snijdt. Over de datering en functie van de site lopen de verklaringen uiteen. In 1965 wijst de historicus H. Van Werveke op het bestaan van dergelijke structuren, aan de rand van het poldergebied tussen Noord-Frankrijk en Zeeland. Hij beschouwt ze als vestigingen, opgetrokken als verdediging tegen de Noormannen en baseert zich daarvoor op een tekst uit 891.
Volgens de hypothese van archeologen John De Meulemeester (1985) en Kristel Soers (1987) zijn de morfologische sporen vermoedelijk getuigen van een verlaten ringwalsite met versterkte woning, die globaal kan worden gedateerd in de 11de-12de eeuw. Een relatie tussen deze site als opperhof enerzijds, en in de onmiddellijke omgeving de dorpskern met kerk en het "Leenhof" (cf. Pastoor Verhaegheplein) als neerhof anderzijds, is mogelijk. De oudste vermelding van Assebroek uit 1187 kan de vooropgestelde datering, 't is te zeggen de 11de-12de eeuw, bevestigen. Archeologe Bieke Hillewaert van de Intergemeentelijke Archeologische Dienst tenslotte, sluit niet uit dat het hier gaat om resten van een prehistorisch monument. In dit geval kan het hier gaan om een grafstructuur zoals teruggevonden aan de Chartreuseweg in Sint-Michiels. Anderzijds kan het, nog steeds volgens Bieke Hillewaert, een functie als cultusplaats uit het late Neolithicum (zoals die in Stonehenge) hebben gehad.
Geen enkele hypothese kan worden gestaafd met archeologische vondsten.
De Assebroekse Meersen zijn opgenomen als ankerplaats en als relictzone, het Sint-Trudoledeken als lijnrelict in de landschapsatlas.

Het huidige uitzicht wordt enerzijds bepaald door een open meersenlandschap, vooral ten zuiden van het Sint-Trudoledeken. Anderzijds heeft de Gemene Weide een meer halfopen landschapstype met dreefbeplantingen en groene boorden langs grachten, beken en percelen. Het lager gelegen land wordt overwegend gebruikt als weide- en hooiland. Aan de noord-oostgrens ligt, aanleunend tegen de hogere pleistocene dekzandruggen, een brede strook met akker- en tuinbouwgronden. Doorheen het gebied loop de voormalige trambedding ingericht als recreatief fiets- en wandelpad.

Wat de vegetatie betreft vertoont het ganse gebied een grote variatie, eigen aan de verschillende biotopen. Een belangrijk element vormen de talrijke grachten en waterlopen die op zich reeds de nodige verschillen vertonen, gaande van vochtige omgeving naar meer drogere delen. Wat de weilanden betreft, dient er een onderscheid gemaakt tussen de matig droge en de nattere, soms venige weiden. In de Gemene Weiden bevinden zich nog enkele resterende hooilandjes met sedert 1970 een klein reservaat waarin de zeldzame brede orchis voorkomt. De verlaten spoorweg- en trambedding, heeft bij plaatselijke ophoging een droog karakter, de taluds van de niet opgehoogde gedeelten zijn vochtiger. Langs de paden en de dreven groeien de voor deze plaatsen kenmerkende soorten. De struiklaag is op bepaalde plaatsen zeer dicht, de kruidlaag wordt gekenmerkt door een aantal bossoorten. Het bosperceel, ten westen van de Sint-Lucaskliniek, heeft een zeer drassige bodem met typische plantengroei.

Het gebied is een belangrijk voedsel- en broedgebied voor verschillende dieren. Vooral de vogelpopulatie is hier sterk vertegenwoordigd. In het meer open landschap verschijnen de water- en weidevogels zoals onder meer de kievit, de wulp, de regenwulp, de wilde eend, de goudplevier, de watersnip. De in de winter zeer natte weilanden vormen een uitstekende pleisterplaats voor een aantal eendensoorten. In de meer beboste percelen broeden boomvalk, sperwer en groene specht. Van de dagprooivogels is de torenvalk de meest algemene. In de holten van knotwilgen broedt regelmatig de steenuil en in de Assebroekse meersen de ransuil. Na het plaatsen, in 1996, van twee broedbakken in de torenspits van de kerk van Ver-Assebroek, is de kerkuil terug.
Kleinere zangvogels houden zich op in het struikgewas, onder meer langs de spoorwegbedding, zoals onder meer de zang- en grote lijster, de tjiftjaf, de hegge- en grasmus, de vink, de putter, de winterkoning, de zwartkop, de fitis.

  • AROHM, Monumenten en Landschappen, Landschapsatlas, 2001, OC GIS-Vlaanderen.
  • AFDELING ROHM WEST-VLAANDEREN, Cel Monumenten en Landschappen, archief, DW002111.
  • BEERNAERT B., Open Monumentendagen, 2004, pagina's 125-129, pagina's 130-133.
  • DUFOORT R. Arsbroek NATUURlijk, in Arsbroek, jaarboek 19, 2002, pagina's 68-71.
  • GELDHOF P., Landschapsbeeld en landschappelijke waarden van de Gemene Weide, in Brugs Ommeland, jaargang 21, nummer 4, 1981, pagina's 227-235.
  • SOERS K., Archeologische inventaris Vlaanderen, Band IX, Assebroek, pagina's 161-169.
  • STALPAERT H., De Gemene- en Loweiden te Assebroek-Oedelem, in Brugs Ommeland, jaargang 21, nummer 4, 1981, pagina's 206-208.

Bron: GILTÉ S. & VAN VLAENDEREN P. met medewerking van VANWALLEGHEM A. & DENDOOVEN K. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Brugge, Deelgemeente Assebroek, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL20, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs:  Gilté, Stefanie; Van Vlaenderen, Patricia
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Assebroekse Meersen, Beverhoutsveld en Bergskes [online], https://id.erfgoed.net/teksten/312851 (geraadpleegd op ).