Parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw

Tekst van Parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/40236)

De Merchtemse parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw bewaart als oudste kern de ingebouwde westtoren, vermoedelijk opklimmend tot de 14de eeuw. Het kerkgebouw kende een complexe historiek en onderging diverse aanpassingen. De laatste grote restauratiecampagne vond plaats in de laatste decennia van de 20ste eeuw, nadat in 1969 bij werken een deel van het gewelf instortte en de kerk twintig jaar gesloten bleef.

Historiek

De oudste kerk van Merchtem dateerde vermoedelijk van voor de tweede helft van de 8ste eeuw, en was toen gelegen buiten het centrum, nabij de toenmalige dries en het kruispunt van wegen. Die kerk werd verlaten ten voordele van een minstens tot de 10de eeuw opklimmende kerk bij de Borght van Merchtem nabij de Molenbeek. Naar verluidt zou die oorsprong wijzen op een eigenkerk met Sint-Pieter als patroonheilige. Later evolueerde dit tot een parochiale functie, met de motte de Borght en de kerk als het centrum van Merchtem. Naar verluidt was de kerk in de vroege 11de eeuw in het bezit van de abdij van Sint-Baafs. Tussen 1120 en 1559 was de kerk afhankelijk van de benedictijnenabdij van Affligem. Tijdens de tweede helft van de 13de eeuw en in de loop van de 14de eeuw, nam de verering van Onze-Lieve-Vrouw ten Nood toe en groeide het belang van de parochie. Dit hield verband met de toevallige komst van het houten beeld van Onze-Lieve-Vrouw ter Nood naar Merchtem in 1355, dat als een goddelijk teken werd beschouwd. Merchtem groeide uit tot een bedankings- en bedevaartsoord, en de patroonheilige van de parochie wijzigde zo tot Onze-Lieve-Vrouw.

Het huidige kerkgebouw kent een bewogen bouwgeschiedenis, aangezien het meermaals door brand en instorting werd getroffen, wat leidde tot ingrijpende, noodzakelijke herstellings- en restauratiewerken. De westtoren behoudt tot op vandaag de oudste, mogelijks 14de-eeuwse kern van het gebouw. Omstreeks 1479 werd het koor heropgebouwd en vergroot. Een kleine eeuw later, rond 1571, werd de kerk zwaar getroffen door een brand. Het koor van Onze-Lieve-Vrouw en de toren werden nadien heropgebouwd. Het dak van de toren werd aangepakt omstreeks 1595. Het altaar van Onze-Lieve-Vrouw met een schilderij van G. De Crayer dateert van circa 1631-34. Omstreeks 1641 werd het portaal herbouwd, werd het hoge koor gelijk gemaakt en verhuisde het doksaal tot onder de toren. Het barokke zijaltaar ter ere van Sint-Antonius, geplaatst in opdracht van pastoor Arnold Van Zinnich dateert uit dezelfde periode, en is ook voorzien van een schilderij door G. De Crayer (1645). In 1656 werd de beuk van kerk voorzien van een gewelf. Naar verluidt werd in de vroege jaren 1660 het Sint-Antoniuskoor herbouwd volgens een plan van broeder Macharius.

Een tekening uit de Atlas der goederen van het Sint-Janshospitaal te Brussel schetst de toestand van het kerkgebouw omstreeks het begin van de 18de eeuw. Dit bestond toen uit een uitspringende westtoren met ingesnoerde naaldspits, een twee- of driebeukige kerk met zadeldak boven de middenbeuk en een lessenaarsdak boven de zuidelijke zijbeuk, een noord- en zuidkapel, waarvan laatstgenoemde met aanleunende sacristie en een koor met driezijdige sluiting. In 1756 vond een ingrijpende herstelling van de toren plaats. In 1776 vervolgens werd het koor getroffen door een hevige brand. Hierbij ging een altaar met schilderij van Het Laatste Avondmaal verloren. Nadien werd de overwelving van het koor afgebroken en verhoogd, en ook de koorvensters werden aangepast. Rond 1782 werd een nieuw altaar gemaakt voor de kerk en werd het Onze-Lieve-Vrouwaltaar hersteld en in marmer geschilderd en gedecoreerd door August Crappé (Leuven).

Vanaf 1803 bevonden zich in de kerk twee biechtstoelen in rococostijl, afkomstig uit het kapucijnenklooster in Aalst. Deze waren naar verluidt vervaardigd omstreeks de jaren 1750 door I. Van Nuten uit Sint-Amands. In 1815 sloeg de bliksem in op de toren, waarna die vuur vatte en neerviel op het dak van de kerk. De toren werd nadien vernieuwd en hierbij verhoogd. Omstreeks 1828 werd er een nieuwe preekstoel voorzien. De kerk werd nogmaals aangepast in 1837-38. Het huidige portaal in blauwe hardsteen werd toen gerecupereerd van de voormalige abdij van Affligem. Omstreeks 1844 werden er vier nieuwe biechtstoelen geplaatst. Later in de 19de eeuw kreeg de kerk een nieuwe kerkmuur en kruisweg naar ontwerp van Franciscus De Vos, en een nieuw orgel. Ook het altaar van Sint-Antonius werd naar verluidt vernieuwd. In 1860 volgde de bouw van een nieuwe sacristie, volgens een bestek van provinciaal architect Spaak. In 1868 werd het hoge koor hersteld en gedecoreerd.

In de loop van de 19de en vroege 20ste eeuw gebeurden ook diverse aanpassingen aan de decoratieve afwerking van het gebouw. Zo werd het kerkgebouw omstreeks 1871-1887 verlevendigd met geschilderde glasramen, vervaardigd door de ateliers van Van der Poorten (Brussel), Dobbelaere (Brugge) en Grossée De Herde (Brugge). Verslagen van de Koninklijke Commissie voor Monumenten maakten melding van het ontwerp door Stallaert voor veertien geschilderde glasramen in 1871. In 1901 werden de twee schilderijen van De Crayer gerestaureerd door G. Van Landuyt. Vervolgens in 1904 werd de oude kruisweg vervangen door een op koperen platen geschilderde kruisweg naar ontwerp van Karel Beyaert uit Brugge.

In de tweede helft van de 20ste eeuw vonden er ingrijpende werken plaats aan het gebouw en de omgeving. Zo werden omstreeks 1950 plannen opgevat voor de aanleg van het kerkplein en de kerktuin, aangezien het oude kerkhof zich in een onverzorgde toestand bevond. Deze werken zouden de bouw van een nieuwe kerkmuur in witte zandsteen omvatten, een aangepaste beplanting van de kerktuin en een herbestrating van het kerkplein. Vanaf de late jaren 1950 werden door architecten Henri Sneiders en François Thomisse restauratieplannen gemaakt voor het kerkgebouw. De eerste plannen werden in 1962 door de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen teruggefloten omdat ze te omvangrijk waren en ook onnodig veel waardevolle elementen zouden worden vernieuwd. De grootste problemen op dat moment situeerden zich ter hoogte van de vensteromlijstingen, de kroon- en waterlijsten en het voorportaal in blauwe hardsteen. De Commissie pleitte voor een maximaal behoud van de oorspronkelijke vormen en materialen, en voor een beperkte vernieuwing van materiaal. Ook bleken er in het interieur slechts weinig werken nodig, met uitzondering van dringende restauratiewerken.

De aangepaste restauratieplannen werden in 1964 goedgekeurd door de Commissie, aangezien ze minder grootschalig waren en meer respect hadden voor het archeologische karakter van de kerk. Uiteindelijk werden de werken met een raming van meer dan 8 miljoen frank aanbesteed en aangevat in maart 1968. Tijdens de werken liep het echter mis. In de zomer van 1969 diende de bekleding van de voeten van de zuilen in het schip vernieuwd te worden. Bij het afkappen van de bestaande voeten, stortte op 25 juni 1969 de noordwestelijke pijler is, samen met een deel van de gewelven van de middenbeuk en één van de zijbeuken. Door deze onvoorziene omstandigheden werd de kerk gesloten. De restauratie van het exterieur ging ondertussen verder tot het einde van 1971, toen drie zijden waren voltooid. Een moeilijke procedure volgde, waarbij de verderzetting van de restauratie en het herstel van het interieur op zich lieten wachten. Restauratieplannen uit 1977-78 stonden op naam van architect J. Gabriëls en omvatten niet enkel het herstel van de ingestorte delen, maar eveneens het herstel van restauratiefouten uit de vorige aanbesteding en het voltooien van de restauratie van het interieur en exterieur. In 1978 werd een nieuw restauratiebestek voor 30 miljoen euro goedgekeurd. Nadien volgden nog grote herstellingswerken in 1982. Het bestek stond op naam van architecten R. Steenmeijer en W. Vlaanderen, en betrof zowel werken aan de toren, het exterieur en het interieur. Pas in 1989 opende de kerk opnieuw voor de eredienst. In 1990 volgden nog nieuwe plannen voor omgevingswerken rond het kerkgebouw.

Beschrijving

Georiënteerd longitudinaal kerkgebouw van het pseudobasilicale type met ingebouwde westtoren. De westtoren vormt vermoedelijk de oudste, 14de-eeuwse (?) kern van het gebouw. De plattegrond ontvouwt een driebeukig schip van vier traveeën (opklimmend tot de 17de eeuw), een transept en een koor van twee traveeën met driezijdige sluiting. Ter hoogte van het transept bevindt zich ten noorden een Onze-Lieve-Vrouwkapel van twee traveeën en een afgekante sluiting (16de eeuw) en ten zuiden een gelijkaardige kapel ter ere van Sint-Antonius (1662-64). Het koor werd aangepast tijdens het vierde kwart van de 15de eeuw en het vierde kwart van de 18de eeuw. Ten zuiden sluit een sacristie aan, die gedateerd is in 1860, maar mogelijk een oudere kern bewaart.

Exterieur

Het kerkgebouw is hoofdzakelijk opgebouwd uit Lediaanse kalkzandsteen, waarbij de variatie in steengrootte verwijst naar de diverse bouwfasen en -periodes. Steigergaten en lijstwerk lijnen de noord-, oost- en zuidgevels af. De volumes zijn gevat onder afgewolfde zadeldaken, afgedekt met natuurleien en geopend met kleine houten dakkapellen. De kruising tussen het schip en het koor wordt gemarkeerd door een octogonaal houten dakruitertje, dat opengewerkt is onder een klokvormige bedaking met bekronende ijzeren windvaan.

De ingebouwde, verankerde westtoren omvat drie geledingen en wordt in de zuidwesthoek geflankeerd door een ronde traptoren onder een piramidale bedaking. De horizontale geleding van de toren wordt gemarkeerd door twee omlopende waterlijsten. De hoogste waterlijst loopt omgebogen boven de hoge spitsboogvormige galmgaten, die elke zijde doorbreken. Onder de vensters en in de toren zijn lichtspleten in natuurstenen omlijstingen aanwezig. De toren wordt afgelijnd door een tandlijst, die zich op halve hoogte van de huidige uurwerkplaten bevindt. Daarboven bevinden zich recentere natuursteenlagen, geopend met steigergaten onder de geprofileerde kroonlijst. De huidige klokvormige bekroning met slanke naaldspits zou dateren van na 1815. De torenkap is voorzien van kleine houten dakkapellen en bekroond met een ijzeren windkruis.

De westgevel wordt overigens gemarkeerd door een monumentaal, classicistisch westportaal. Dit portaal van blauwe hardsteen uit de tweede helft van de 18de eeuw werd gerecupereerd van de abdij van Affligem. Het werd hier heropgericht in 1838. Tijdens de inventarisatie van 1975 was er naar verluidt een chronogram "AVgVstae ChrIstI fIDeLIVM aVXILIA" (sic) aanwezig. Het symmetrisch opgebouwde portaal vertoont imitatiebanden die uitwaaieren boven de eenvoudige rondboogpoort. Twee Dorische zuilen op een voetstuk flankeren de poort en dragen het gekorniste entablement, verlevendigd met een fries van trigliefen en metopen, en bekroond door een gebroken gebogen fronton.

Dit vooruitspringende portaal wordt geflankeerd door twee toegangen tot de zijbeuken. In dezelfde bouwfase (1837-38) werd een neoclassicistische gevelbekleding voorzien op de verlengde zijbeuken. Het parement werd zo verrijkt met imitatiebanden, waarvan nog sporen zijn bewaard. De zijbeuken worden elk geopend aan de westzijde met een, smalle rechthoekige deur in een kwartholle hardstenen omlijsting onder een gebroken fronton. Het gevelvlak waarin de deuren gevat zijn, is uitgewerkt met imitatiebanden met centraal boven de deuren een verdiept, blind gevelvlak. Flankerende Dorische pilasters ondersteunen het entablement, dat met het centrale portaal verbonden is via geprofileerde lijsten.

De noord- en zuidgevels zijn voorzien van een hoge plint met waterlijst. Verschillen in plinthoogtes wijzen op de diverse verbouwingscampagnes. De gevels worden afwisselend geritmeerd door steunberen en stompe spitsboogvormige, quasi rondboogvormige vensters met afgeschuinde dagkant. De vensters wordt bekroond door een platte druiplijst met inzwenkende top en gekrulde uiteinden.

De uitspringende noordkapel wordt getypeerd door hoge steunberen met drievoudige versnijding. Op halve hoogte bevindt zich een getoogde nis met ingeschreven driepas en uitgewerkte semi-hexagonale sokkel. Tussen de steunberen wordt de gevel geopend met hoge spitsboogvensters met geprofileerd beloop en afzaat, afgelijnd door doorgetrokken water- en druiplijsten. De twee vensters aan de noordzijde zijn voorzien van grotendeels vernieuwd maaswerk. De vensters aan de oostzijde zijn gedicht met bak- of natuursteen. De zuidkapel kent een gelijkaardige opstand, maar is vereenvoudigd in haar vormgeving. De steunberen zijn langs die zijde onversierd en de vensters hebben geen maaswerk.

Het koor en de apsis worden geritmeerd door steunberen met een viervoudige versnijding. Het parement verwijst daarboven duidelijk naar een verhoging van het koor door de aanwezigheid van grotere zandsteenblokken in een regelmatig verband. Tussen de steunberen wordt het koor geopend met eenvoudige rondboogvensters, die teruggaan tot het moment van de verhoging en de classicistische overwelving van het koor. Het zuidelijke venster is bovenaan in de vensteromlijsting voorzien van de vermelding "ELDI/ G 1776", verwijzend naar de bouwfase.

In de oksel tussen de zuidkapel en het koor bevindt zich de vernieuwde of vergrote sacristie. Het rechthoekige volume, opgetrokken in Gobertangesteen, kan duidelijk onderscheiden worden als een latere toevoeging. In de zuidgevel is de inscriptie "E. DEBECKER/ PASTOOR DEKEN/ 1860" aanwezig. De gevels worden geopend met een rondboogvormige deur en vensters, voorzien van natuurstenen, afgeschuinde lekdrempels.

Tussen de steunberen van de noordkapel en van het koor, en tegen de sacristie bevinden zich 19de-eeuwse grafmonumenten, hoofdzakelijk van overleden pastoors. Op de grond ten oosten van de kapel bevindt zich een 17de-eeuwse grafsteen. Het oorspronkelijke kerkhof bleef in gebruik tot de vroege 20ste eeuw, totdat de begraafplaats aan de Brusselsesteenweg in gebruik werd genomen. Het kerkhof werd gedesaffecteerd. Oude foto’s wijzen op een vroegere aanplanting rondom de kerk, de aanwezigheid van een kruisweg, en een lage ommuring van het perceel tot aan de straatzijde, met op de hoek van Reedijk en de Kerkstraat een Heilig Hartbeeld. Deze elementen verdwenen op basis van plannen van 1990. Momenteel is er een zone rond de kerk voorzien als een ommuurd plantsoen. Hierrond loopt nu een gekasseide weg en aan de noordzijde werden parkeerplaatsen voorzien. Ten noordwesten van de kerk bevindt zich in het plantsoen een hardstenen beeld van Maria-ten-Noodt. Dit beeld dateert naar verluidt van 1880 en zou voorheen in een nis van de katholieke jongensschool aan de Mieregemstraat gestaan hebben.

Interieur

Het wit geschilderde en bepleisterde kerkinterieur is voorzien van een pseudobasilicale opstand. De ruimte van het schip wordt geritmeerd door spitsboogarcades, met zuilen voorzien van Ionische voluutkapitelen en (grotendeels vernieuwde) zandstenen voetstukken, en verrijkt met classicistisch getinte stucornamenten. De hoofdbeuk is voorzien van een kruisriboverwelving met spitsboogvormige gordelbogen; in de zijbeuken zijn dit eerder stompe spitsboogvormen, voorzien van groeven. Het schip wordt verlicht door telkens vier rondboogvormige glasramen in de zijbeuken, geplaatst in een decoratieve omlijsting met flankerende pilasters en een uitgewerkte, bekronende sluitsteen in stucwerk. Deze acht glasramen beelden motieven uit die als attributen en symbolen aan Maria werden toegekend. De vloer van het schip bestaat momenteel uit hardstenen tegels.

Ook in het transept wordt de kruisriboverwelving verdergezet. In de noordkapel valt deze op door de sterk geprofileerde ribben die een stergewelf vormen. In de zuidkapel zijn de ribben afgevlakt en gegroefd, en verlevendigd met rococomotieven. De zijkapellen worden beide verlicht door twee spitsboogvormige glasramen. Het rechtse glasraam van het noordelijke transept is gedateerd in 1880 (zie vermelding "MDCCCLXXX").

Het koor is voorzien van een classicistisch tongewelf en een halve koepel boven de apsis, respectievelijk geleed door brede gordelbogen en platte ribben versierd met rozettenmotieven (stucwerk). De bogen en ribben worden opgevangen door pilasters, die in de apsis gegroefd zijn uitgewerkt en voorzien van Ionische kapitelen. Deze Ionische pilasters vormen eveneens de penanten tussen de met stucwerk omlijste rondboogvensters die de apsis verlichten. De apsis wordt geleed door zeven rondboogvormige openingen, waarvan zes ingevuld met glas-in-loodramen en één blinde nis aan de zuidzijde. De twee rondbogen die grenzen aan het koor, zijn gedecoreerd met een uitgewerkte sluitsteen. De koorvloer bestaat uit een inlegwerk van zwarte en witte marmer in een decoratief patroon.

Mobilair

Beeldhouwwerk. In het kerkgebouw is een kleine gotische sculptuur van Maria ter Noodt bewaard, die dateert van de late 15de of vroege 16de eeuw. Deze houten piëta werd voorzien van een recentere polychromie. In het koor bevindt zich een houten Christusbeeld uit de eerste helft van de 16de eeuw, bevestigd tegen een recenter houten kruis. In het schip is een gepolychromeerd houten beeld van de Heilige Emebertus uit de 18de eeuw bewaard. Tegen de wanden van de zijbeuken bevinden zich witgeschilderde houten beeldengroepen van de calvarie (noord) en het primaat van Petrus (zuid), beide daterend uit de vroege 19de eeuw. Bij de pilaren die de toegang tot het westportaal flankeren, staan twee houten sculpturen opgesteld, meer bepaald van de Heilige Petrus en Paulus. Het beeld van de Heilige Petrus is gesigneerd en gedateerd in het voetstuk "J.F. Van Geel F. 1809". De oorspronkelijke polychromie van de beelden werd verwijderd. Tegen de kerkpilaren zijn witgeschilderde beeldengroepen in terracotta aanwezig die de zeven weeën van Maria voorstellen, en naar verluidt als een schenking werden ontvangen in het derde kwart van de 19de eeuw en vervaardigd door Franciscus De Vos. Tegen de zijwanden van de beuken zijn beschilderde panelen met de voorstelling van de Kruisweg aanwezig.

Meubilair. Opvallend zijn de 17de-eeuwse barokke zijaltaren. Het noordelijke zijaltaar is gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw en wordt gedateerd volgens een inscriptie "Exstructum anno 1631". Het portiekaltaar in gemarmerd hout wordt bekroond door getorste, Korinthische zuilen, die een hoofdgestel dragen dat is uitgewerkt als een gebroken driehoekig fronton met een centrale nis, geflankeerd door platte voluten en versierd met festoenen en een draperie. Op het voetstuk van de rechterzuil bevindt zich het wapen van de familie Pipenpoy; in de bekroningsnis is een beeld van Sint-Petrus geplaatst. Het rondboogvormige doek met uitbeelding van de Hemelvaart van Onze-Lieve-Vrouw dateert van 1634 en is van de hand van G. De Crayer. In de zuidkapel bevindt zich het houten portiekaltaar gewijd aan Sint-Antonius, dat gedateerd kan worden omstreeks 1645. Ook dit altaar is decoratief sterk uitgewerkt met een marmerimitatie en is dynamisch vormgegeven met getorste, Korinthische zuilen die een hoofdgestel met gebogen fronton ondersteunen. Het altaar wordt bekroond met een kruis, geflankeerd door driedimensionale engelenbeelden en vazen. Het schilderij van G. De Crayer (1645) beeldt de Heilige Antonius uit. In de gedecoreerde nis op het altaar zelf is een sculptuur van Sint-Antonius aanwezig. Voor de beide zijaltaren bevindt zich een gietijzeren afsluiting met houten bovenlat.

Het classicistische houten koorgestoelte en de decoratief uitgewerkte houten lambrisering in het koor en de zijbeuken dateren vermoedelijk uit de late 18de of vroege 19de eeuw. Achter de preekstoel is een bronzen reliëf met de uitbeelding van de Heilige Theresia van Lisieux aanwezig. In de zijkapellen bevinden zich twee bewaarde biechtstoelen, die gerecupereerd werden uit het voormalige kapucijnenklooster van Aalst. Deze eikenhouten biechtstoelen werden vervaardigd door Ignaas Van Nuten en zijn te dateren omstreeks 1750. De bekronende medaillons beelden Christus de Goede Herder (noord), die het schaap op zijn schouders draagt, en de sleutels van Petrus (zuid) uit. De overige eiken biechtstoelen zijn per twee tegen de noord- en zuidgevel opgesteld en ingewerkt in de houten lambrisering. Ze dateren van omstreeks 1840-1844 en zijn een ontwerp van J.C. Rosel. De houten lambrisering loopt aan de westzijde door tot het tochtportaal en doksaal met orgel.

De laat-classicistische preekstoel, vervaardigd door schrijnwerker Jan Baptist De Hertogh en voorzien van houtsnijwerk van Jan Pieter Tambuyser uit Mechelen, dateert van 1826-1828. Op de kuip zijn medaillons aanwezig met bustes van de Westerse kerkvaders. De kuip wordt ondersteund door allegorische voorstellingen van de evangelisten en van de eucharistie.

Het tabernakel omvat een expositietroon in verguld hout met een voorstelling van het Laatste Avondmaal, naar verluidt een ontwerp van G.J. Kloick uit 1807. De doopvont is uitgevoerd in gepolierde blauwe hardsteen en voorzien van een koperen deksel. In het interieur is ook een vergulde houten gedenkplaat voor slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog aanwezig. Het huidige hoofdaltaar dateert van 1990 en was een schenking van de parochianen.

  • Archief Heemkundige Kring Soetendaelle, Zalig Merchtem-en (2015).
  • Onroerend Erfgoed, Archief Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, Merchtem, Onze-Lieve-Vrouw-ter-Noodkerk.
  • Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, Lopend archief, Merchtem, Onze-Lieve-Vrouwkerk.
  • ASSELMAN R.1982: Bondige schets van het parochiegebeuren te Merchtem tijdens de 19de eeuw, deel 2-4, in: Veertig jaar Heemkring Soetendaelle, verzameling van heempraatjes, deel III, Merchtem, 77-99.
  • BIESEMANS F. 1991: Ontstaan van Merchtem-Centrum en van onze parochiekerk, in: Veertig jaar Heemkring Soetendaelle, verzameling van heempraatjes, deel III, Merchtem, 59-67.
  • COEKELBERGHS D., JANSEN J. en JANSSENS W. 1979: Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen, Provincie Brabant, Kanton Asse, Brussel, 28-30.
  • DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen 2N, Gent.
  • HERREMANS V. 2007: ‘Eenen loffelycken ende hoffelycken aultaer': retabelplastiek in de Zuidelijke Nederlanden ca. 1585-1685, onuitgegeven proefschrift, Vrije Universiteit Brussel.
  • SACRÉ M. 1911: Geschiedkundige schets over Onze-Lieve-Vrouw van Merchtem, Merchtem.
  • SACRE M. 1912: De klokken van Merchtem, Eigen Schoon en de Brabander, 54-57.
  • SACRE M. 1919-1922: De St.-Antoonverering te Merchtem, Eigen Schoon en de Brabander, 81-85.
  • SACRE M. 1924-1925: De Schilderijen van De Crayer in de O.-L.-V. kerk te Merchtem, Eigen Schoon en de Brabander, 187-190.
  • SACRE M. 1932-1933: De Biechtstoelen en de Beschotten in de zijkoren den O.-L.-V.-kerk van Merchtem, Eigen Schoon en de Brabander, 9-13.
  • S.N. 1989: Merchtem: kerk en parochie O.L.Vrouw-ter-Noodt, Merchtem.
  • S.N. s.d.: Een kort overzicht van de geschiedenis van het kerkgebouw, in: Veertig jaar Heemkring Soetendaelle, verzameling van heempraatjes, deel XII, Merchtem, 82-98.
  • VAN DEN BOSSCHE A. 1980: Merchtem: 625 jaar Maria-ter-Noodt, Antwerpen.
  • VERBESSELT J. 1959: Het ontstaan en de ontwikkeling van de parochie Merchtem, Eigen Schoon en de Brabander, 337-354.

Auteurs:  De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne; Verhelst, Julie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298937 (geraadpleegd op ).