Tuin bij het Ursulinenklooster

Tekst van Domein van het ursulinenklooster (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200084)

Tuin bij kostschool en klooster van de zusters ursulinen, uitgebouwd vanaf 1821; aanvankelijk was zowel de sier- als de nutstuin op traditionele wijze ingericht (rechthoekige blokken); neogotische verbouwing van het complex rond 1880 en heraanleg van de siertuin (circa 3 hectare) in een hybride landschappelijke stijl, structuur en aankleding bepaald door religieuze thema's (calvarie, 'gotisch' gewelf van linden, Lourdesgrot...).

Het pensionaat en de kooltuin

Pastoor Johannes Lambertz, bijgestaan door drie vrome juffrouwen (maar volgens H. Saintrain weinig ontwikkeld, want de eerste volgelinge, Anne Van Grinderbeeck was "si peu instruite, qu'elle ne savait même pas les premiers éléments de la langue française" en "les maîtresses de Thildonck ne savaient que le patois"), richtte in 1818 een schooltje op te Tildonk. Het was aanvankelijk gevestigd in de verbouwde stal van de pastorie, maar verhuisde in 1821 naar de huidige locatie in de Kruineikestraat. In 1832 legden enkele leden van deze gestaag groeiende congregatie een 'eeuwige gelofte' af en onderschreven daarmee de regel van de ursulinen van Bordeaux. Katholieke Engelse meisjes (uiteraard van goeden huize) waren een belangrijke doelgroep; één van de hotels in het dorp, waarin de familieleden van de pensionaires onderdak vonden, heette trouwens 'Hôtel de Londres'. De bloei van het meisjespensionaat van Tildonk – en van de Belgische ursulinen in het algemeen – is tot op zekere hoogte verweven met de geschiedenis van de zogenaamde Oxfordbeweging binnen de 'High Church' en de katholieke 'revival' in Engeland. De eerste buitenlandse vestigingen van de Belgische ursulinen (na Nederlands Limburg) zijn in Engeland gesitueerd: Londen in 1851 en Oxford in 1856.

Ten tijde van de stichting bestond het kloostereigendom – in totaal 74,5 are groot – uit drie percelen: 1° een huis (perceel 164) volgens U-vormig grondplan, open naar de straat toe, met een afgeronde uitbouw die vermoedelijk de kapel signaleert; 2° een tweede gebouw langs de Kouterstraat, dat als "brouwerij" wordt omschreven en; 3° een "hof" van bijna 60 are. Er bestaan twee (min of meer naïeve) etsen, die een beeld geven van het ommuurde complex, niet lang na een grondige verbouwing in 1846:

  • 1° een "vue de la façade principale" met de siertuin op de voorgrond. Pensionaires in hoepelrok flaneren op de rechte paden tussen de met heesters getooide grasparterres; de ronde uitsparingen op de kruispunten langs de hoofdas lenen zich tot kleine samenscholingen; links onderaan in beeld twee dames in een rozenprieeltje; op de grote binnenplaats geen spoor van beplanting, wel zitbanken en speeltuigen, onder meer een schommel; het ere-erf met gesnoeide taxus- of buxuskegels en grasparterres is van de straat afgescheiden door een muur met hekwerk die, naar binnen afbuigend, de hoofdingang van het klooster buiten de omheining laat; links bovenaan in beeld de rijbeplanting langs het kanaal Leuven-Rupel.
  • 2° een "vue du côté du jardin", met de kapelvleugel en de moestuin met de omheiningsmuur langs de Kouterstraat; onderaan rechts het gebouw dat tot 1856 als "brouwerij" stond geregistreerd, maar ten tijde van de afbeelding vermoedelijk al als tuinhuis of schuur dienstdeed. In het gewas dat op de afbeelding bijna de hele oppervlakte van de moestuin inneemt, zullen sommigen terstond en met gemengde gevoelens kool (Brassica oleracea) herkennen, het basisvoedsel van sommige katholieke pensionaten tot omstreeks 1960, vooral de rode variëteit ('Rubra'). Eén van de archaïsche synoniemen van moestuin – 'koolhof ' – is hier dan ook volkomen gewettigd. Volgens een geschreven bron zag het basisdieet van de zusters en pensionaires er in die periode van mislukte aardappeloogsten en latente hongersnood echter als volgt uit: ingezouten rapenloof, gekookte appelen (in plaats van boter), boekweitpap en blijkbaar ook vlees (want het weigeren ervan werd als zinrijke penitentie gewaardeerd), maar geen kool...

Op een porseleinkaart uit de late jaren 1850 wordt het gebouwencomplex met twee binnenplaatsen en een verdieping meer afgebeeld, resultaat van een verbouwing in 1856-1858. De recreatieruimte heeft zich verplaatst van de grote binnenplaats naar de ruimte ten oosten van het gebouw, naast iets wat op een tweede, ommuurde moestuin lijkt, met leifruit op de naar de toeschouwer gekeerde muur. De kolen komen niet in beeld. Het huidige hekwerk met poort langs de straat heeft de plaats ingenomen van de oude, naar binnen afbuigende muur. De rechtlijnige geometrie van de 'lusttuin' en ook het prieel (vermoedelijk gesnoeide taxus, uiterst links in beeld) bleven bewaard, maar de ronde punten zijn verdwenen. Deze afbeelding valt niet te rijmen met een passage uit de annalen van het klooster, waarin wordt gemeld dat een weiland voor de hoofdgevel van het complex in 1853 tot grote tevredenheid van zusters en pensionaires werd aangelegd als 'jardin anglais'...

Groene gotiek en art nouveau

Vanaf de jaren 1860 wordt een groot gedeelte van het complex verbouwd en uitgebreid in neogotische stijl (onder meer de kloosterkapel, de 'Mariazaal', de kerk), met kwistig gebruik van de 'Brugse travee', dakranden met blindboogjes en lisenen. De moestuinen met zaaibedden en serres beslaan voortaan de ruimte in te oosten van het gebouwencomplex, aangezien de oude 'koolhof ' grotendeels door de kerk en nieuwe schoolgebouwen werd ingenomen. Dit gedeelte functioneerde tot voor kort nog in gereduceerde vorm als nutstuin en er staat nog één serre overeind.

In de siertuin ten noorden van het complex doet de gebogen lijn haar intrede. Op prenten uit 18781879 en – enigszins gewijzigd – in 1897 verschijnt een hybride vorm van landschappelijke aanleg, die ook nu nog de site kenmerkt: kronkelpaden, heuveltjes en, in de lengteas van het tuinperceel, iets wat als een 'vista' kan worden beschouwd. Niet lang voordien, in 1893, werd volgens de kloosterannalen de siertuin grondig aangepakt. De hoogstammige plantsoenen werden uitgedund, de tuin grondig herschikt en met nieuwe beelden gestoffeerd. In de aanleg was ook een vijvertje begrepen, dat op de oude afbeeldingen – en ook nu nog – overschaduwd wordt door een treurwilg (Salix alba 'Tristis'), maar gezien de actuele stamomtrek (268 cm) gaat het misschien niet meer om dezelfde boom. De oever was oorspronkelijk met rotsblokken afgezet en het geheel was omringd door een laag, smeedijzeren pijlpuntenhekwerk, oorspronkelijk in groen en zilver geschilderd. Van de nieuwe aanleg maakte ook de Lourdesgrot – obligaat onderdeel van elke kloostertuin – deel uit evenals het nog bestaande rustieke paviljoen iets verderop bij de noordgrens van het domein: een achthoekige 'gloriëtte' onder een strodak met een open lantaarn van boomstammetjes, gestut door acht ontschorste boomstammen met elk twee of drie gesteltakken als schoorbalken en aan de basis onderling verbonden door een omlopende zitbank. Bij hetzelfde programma hoort het heuveltje ter hoogte van de vijver (ongetwijfeld opgeworpen met de uitgegraven grond) waarop ooit een Mariabeeld (Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes, later vervangen door Sint-Angela) heeft geprijkt tegen een achtergrond van zomerlinden (Tilia platyphyllos) – getuige de halve kring van opslag aan de achterzijde. Dit beeld vormde het middelpunt van een gelobde bloemenparterre.

Het landschappelijke wordt getemperd door verschillende strakke lijnen, zoals strookvormige bloembedden ('plate-bandes') die de gazons omzomen, en enkele bomenrijen en lanen, met name de kogelacacia's (Robinia pseudoacacia 'Umbraculifera') die, evenwijdig met de hoofdgevel, de toegangsweg aflijnen ten opzichte van het park. De rij kogelacacia's wordt verlengd in een rechte laan, waarvan links in beeld het begin te zien is. Deze laan – op de afbeelding met zuilvormige bomen, wellicht Italiaanse populieren (Populus nigra 'Italica') – is momenteel afgezoomd met zomerlinden (Tilia platyphyllos) en leidt naar een 'calvarieberg' van zandsteenknollen met gietijzeren, witgeschilderde beelden. Van deze lindedreef bestaat een ansichtkaart van rond 1900; de bomen zijn op dat ogenblik ongeveer even dik als de huidige, met nog geen 1,5 m stamomtrek; mogelijk werden ze ooit vervangen. De bedoeling is duidelijk: de linden werden opgesnoeid tot circa 10 m hoogte (de zuilen) en de naar binnen gebogen takken vormen als het ware de ribben van een 150 m lang, gotisch gewelf. Dit is geen uniek voorbeeld van 'vegetale gotiek': het schip van de kerkruïne van de abdij van Groot-Bijgaarden werd rond 1900 door de Broeders van de Christelijke Scholen op analoge wijze geëvoceerd maar dan met zilveresdoorn (Acer saccharinum) en zelfs hedendaagse tuin- en landschaps­architecten werden door dit thema geïnspireerd, bijvoorbeeld op het Kaatsspelplein te Ronse waar een verdwenen kloosterpand door René Pechère aan de hand van bomen geëvoceerd wordt.

Religieuze thema's spelen een belangrijke rol in de meeste klooster- en pastorietuinen. De pensionaatstuin was vaak het decor voor religieuze plechtigheden zoals processies, bijvoorbeeld een Mariabeeld dat in processie, met pastoor Lambertz voorop, naar een daartoe bestemde sokkel of nis in de tuin werd gedragen. De aanlegstructuur wordt ook nu nog bepaald door religieus-didactische motieven. Evenwijdig met het 'gotisch' laantje naar Golgotha loopt de belangrijkste zichtas, die uitmondt bij een Heilig-Hartbeeld; de reeds vermelde Lourdesgrot neemt een centrale positie in en verspreid over het domein komen nog andere religieuze beelden voor (Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand, Sint-Jozef, engelbewaarder, Maria Goretti, kapel met piëta, Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes, Sint-Angela...). Uiteraard werden in het park nog andere rituelen opgevoerd, zoals blijkt uit oude foto's, onder meer cricket (de toevloed van Engelse pensionaires was daar niet vreemd aan).

Na 1900 worden aan het pensionaatsgebouw enkele belangrijke elementen toegevoegd, met name een hoektoren met belvedèreplatform en een feestzaal in – uitzonderlijk voor de katholieke zuil maar niet voor de ursulinen – art-nouveaustijl, naar ontwerp van Alphonse Gellé en Joseph Prémont. Het aantal oude, dikke bomen is momenteel vrij beperkt: enkele gewone platanen (Platanus x hispanica) met stamomtrekken van 340-380 cm, die vermoedelijk werden aangeplant lang voordat pastoor-stichter Lambertz in een geur van heiligheid werd begraven, en enkele bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea') met omtrekken rond 350 cm uit het aanlegcampagne van de jaren 1890. De rest van de bomen, overigens courante soorten, werd ongetwijfeld na 1900 aangeplant. Opmerkelijk in het siertuingedeelte is niet alleen het uitgebreide assortiment van sierheesters (hoewel evenmin zeldzame soorten of variëteiten), maar ook de rijke kruidenflora (circa 70 soorten tijdens één rondgang), waaronder enkele soorten die vermoedelijk om hun sierwaarde werden aangeplant en verwilderd zijn, bijvoorbeeld daslook (Allium ursinum), lelietje-van-dalen (Convallaria majalis), lievevrouwebedstro (Asperula odorata) en bosanemoon (Anemone nemorosa).

Merkwaardige bomen (opname 24 juni 1999). Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeter weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte. Het cijfer vooraan verwijst naar de locatie van de bomen op een plan in het inventarisdossier.

  • 5. gewone plataan (Platanus x hispanica) 380
  • 17. hinokischijncipres (Chamaecyparis obtusa) 134
  • 20. gewone plataan (Platanus x hispanica) 378
  • 37. gewone beuk (Fagus sylvatica) 359
  • Archief Ursulinen Tildonk, Annales du monastère des Ursulines de Thildonck 1818-1859 (volume I), getypte versie, p. 140.
  • Archief Ursulinen Tildonk, Annales du monastère des Ursulines de Thildonck 1888-1901 (volume III), getypte versie, p. 418-419.
  • Kadasterarchief Vlaams-Babant, Oudste kadastrale legger [212] Tildonk, artikel 218, nrs. 9-11.
  • Kadasterarchief Vlaams-Babant, Oude kadastrale legger [212] Tildonk, artikel 218, nr. 11.
  • Kadasterarchief Vlaams-Babant, Kadastrale opmetingsschets Tildonk 1858 nr. 1 en 1902 nr. 6.
  • DENEEF R. (red.), Historische tuinen en parken van Vlaanderen: Pajottenland – zuidwesten van Vlaams-Brabant, in Cahier M&L
  • nr. 11, Brussel, afdeling Monumenten & Landschappen, 2005,
  • p. 68-76.
  • GOOSSENS P.L., Regel van de H. Augustinus en constitutiën der Zusters Ursulinen van Bordeaux aangenomen in 1832 door de Congregatie van Tildonk, 1898, herziene uitgave door J.E. Van Roey), Brussel, Etablissements généraux d'Imprimerie, 1948.
  • HOLEMANS F., "Le Saint Curé de Thildonck" J.C.M. Lambertz (1785-1869), Bruxelles, Albert Dewit, 1926, p. 194-212.
  • SAINTRAIN H., Jean-Corneille-Martin Lambertz, curé de Thildonck en Brabant, fondateur de la congrégation des Ursulines dites de Thildonck, Tournai, Casterman, 1892, p. 26, 62, 118-121, 135-137, 218-273.
  • VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK S., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, deel 15n3: kanton Ronse, Turnhout, Brepols, 1998, p. 237-238.
  • VER ELST A., Wespelaar-Tildonk in oude prentkaarten, Zaltbommel, Europese Bibliotheek, 1973, afb. 36; Idem, deel 2, afb. 44.

Bron: DENEEF R., 2007: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Hageland - Noordoosten van Vlaams-Brabant. Aarschot, Begijnendijk, Bekkevoort, Boortmeerbeek, Diest , Haacht, Keerbergen, Rotselaar, Scherpenheuvel-Zichem, Tremelo.
Auteurs:  Deneef, Roger; De Jaeck, Herlinde; Uytterhoeven, Bernadette
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Domein van het ursulinenklooster [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298501 (geraadpleegd op ).