Park van het Sint-Kamillusgesticht

Tekst van Domein Sint-Kamillusinstituut (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/212490)

Eclectische tuinaanleg uit 1930 over circa 15 hec­ta­re rond psychiatrisch instituut, hi­ërar­chisch-organisch gestruc­tu­reerd (de kerk in het midden), sym­metrisch en modulair opge­bouwd rond diverse een­heden en pavil­joenen in een eclectische, op streekeigen historische stijlen gesteunde architectuur; de paviljoenen hebben elk, afwisselend, strak geometrische en landschappelijke deeltui­nen; invloeden van de 'Nouveau jardin pit­toresque'; schit­terend, vrijwel onaange­tast en goed onderhouden geheel.

De 50 meter hoge toren van het Sint-Kamill­us­gesticht op de 'Krijkelberg' te Bierbeek is een baken in het landschap ten oosten van Leuven en ook de watertoren van een rond 1930 gebouwd psychiatrisch instituut. De symmetrische en hi­ërar­chisch-organische uitbouw (met de kerk in het midden) en de tuinaanleg rond de diverse eenheden en paviljoenen geven uitdrukking aan een welomschreven religieus, sociaal en therapeutisch project.

Kulturkampf, psychiatrie en moderne bouwtechniek

Tussen 1928 en 1933 werd op de Krekelberg (dialectisch als Krijkelberg uitgesproken en meestal ook zo geschreven) te Bierbeek door de v.z.w. 'Broe­ders van Liefde' een gesticht voor "behoef­tige krankzin­nige mannen" (aldus omschreven in het Koninklijk Besluit van 3-10-1928) gebouwd. Op een terrein van ruim 43 hectare werd een gebouwencomplex opgetrokken waar­in, volgens een jubil­eum­boek, niet minder dan "17.500 kubieke meter metselwerk, 5.500 kubieke meter beton met een bewapening van ruim 750 ton ijzer, en 1.700 m 3 witte Fransche bouwsteen" werden verbruikt. Ondanks de tradi­tionalistische vormgeving – meestal simplificerend omschreven als 'Vlaamse renaissance' – werd gebruikgemaakt van moderne mate­rialen en bouwtechnieken: "Deze gebouwen zijn brandvrij: geen houten plan­chers, doch overal smaakvol gekozen ceramiek­vloe­ren. Geen stukje hout werd voor de bekapping gebruikt: alles ijzer, steen, beton, met leien daken". De architect was Alp­honse De Vyvere, die op hetzelfde moment voor dezelfde bouw­heer een vergelijkbaar maar veel bescheidener complex bouwde in Beer­nem (West-Vlaan­de­ren). De jubileumauteur omschrijft de struc­tuur als "een symmetrisch geheel, waarvan de aslijn den hoofd­entrée, het Mariapaviljoen, de centrale badzaal, de kapel en het keuken­gebouw snijdt. Links en rechts van deze lijn bevin­den zich op enkele tientallen meter afstand de overige pavil­joenen; ter­wijl buiten dit symmetrisch geheel, rechts vooraan, de Aalmoezenierswoning en het lazaret gebouwd zijn, en op en­kele hon­derden meter afstand, tegenover het station, de twee villa's der geneesheren".

Het instituut was voorzien op 870 zielen. 'Zielen' mag hier vrij letterlijk worden opgevat, gezien de sfeer waarin het project tot stand kwam en de ambities van de protagonisten. Kar­dinaal Mercier was in 1926 gestorven maar zijn project – een van het rooms-katholicisme doordesemde wetenschap die alle domeinen van de menselijke kennis bestrijkt – was nog spring­levend. Niet alleen het heil van de patiënten, maar ook dat van de verzorgers werd nagestreefd, "pour ne pas arriver à devoir laisser aux universités anticatholiques ou areligieuses la formation des médecins belges, la plus influente des classes dirigeantes", zoals de Leuvense rector monseigneur Ladeuze het in 1924 uitdrukte in een brief aan de provinciale overste van de Broeders van Liefde, broe­der Filemon en – enkele jaren later – "Si nous avions aux portes de notre ville, outre l'asile de Lovenjoul, un grand asile pour hommes, notre supériorité au point de vue psychiatrique serait si grande qu'il y a tout espoir que les futurs médecins aliénistes voudraient profiter d'un milieu si favorisé" (brief d.d. 20-4-1928, Vandegaer 1980, 15). De Vrije Universiteit van Brussel werd als een rechtstreekse rivaal beschouwd.

Sint-Kamillus werd dus beschouwd als oefenterrein voor de medische faculteit van de Katholieke Universiteit van Leuven en als de mannelijke pendant van het ver­ple­gingsinstituut voor vrouwen dat in 1926, onder de naam 'Salve Mater' en gerund door de Zusters van Liefde, zijn intrek had genomen in het Groot Park te Lovenjoel, op 2 kilometer daarvandaan. Zowel qua ruimtelijk concept als qua architecturale vormgeving zijn de verschillen tussen beide instellingen frappant, ondanks het paviljoenensysteem dat ze gemeen hebben en de ver­wijzing naar een inheemse traditionele architectuur. Waar Salve Mater zich gevestigd had in het 'bosquet' aan de rand van een bestaand park, het Groot Park uit de nalatenschap van Karel-Victor de Spoelberch, werd Sint-Kamillus opgericht op een (op de oude hoeve Krekelberg na) maagdelijke site: een vruchtbare leemkouter, die door de betrokken landbouwers overigens niet zonder slag of stoot – in een paar gevallen mits onteigeningen – werd prijsgegeven.

Architectuur en ruimtelijke ordening als metafoor

In Lovenjoel werd de ordening van het complex grotendeels gedicteerd door de bestaande structuur, het wegenpatroon van het 'bosquet' in het kasteelpark; op de Krekelberg te Bierbeek kon de ontwerper, onge­hinderd door bestaande structuren of elementen, zijn in­zichten (of die van de bouwheer) uitwerken. De strakke symmetrie, de locatie van de diverse functies, de hoogte en het ruimtebeslag van de gebouwen, weer­spiegelen naast de toen gangbare opvattingen over psychiatri­sche verpleging ook een duidelijk waardensysteem. De strijdvaardigheid die uit de brieven van monseigneur Ladeuze spreekt wordt als het ware belichaamd in het grondplan en (van opzij gezien) de skyline, die aan een slagschip doen denken: de kerk en het dodenhuisje in het spreekwoordelijke midden, de 'boer­derij' (fysische motor van het systeem) in de achtersteven en, als 'hoofdmast' of 'boegbeeld', een 50 meter hoge toren die het administratiegebouw (commandobrug) bekroont en het hoogste punt van het terrein inneemt. Het gaat om een watertoren met circa 200 kubieke meter inhoud; de vormgeving, de gelijkenis met de toren van de universiteitsbibliotheek op het Ladeuzeplein te Leuven, zou kunnen verwijzen naar de band met de universiteit. De strakke symmetrie van het complex wordt aan 'bak­boord'-zijde getemperd door het aalmoezeniershuis met daarach­ter het lazaret en – op veilige afstand, bij het station van Korbeek-Lo – de twee doktersvilla's.

Een interpretatie van streekeigen historische stijlen komt bij Sint-Kamillus tot uiting zowel in het materiaalgebruik als in de decoratieve afwerking en de geveldetaillering: geveltoppen met voluten, pinakels en frontons; het con­trasterend gebruik van baksteen en witte natuursteen; hoekkettingen; de uitwerking van de talrijke dakvensters; gevelhoge boognissen en boogfriezen; zelfs de Lodewijk XV-getinte vensteromlijstingen van de kapel. De gebouwen van Salve Mater vertonen daarentegen een strakker lijnenspel, dat bovendien nog geaccentueerd wordt door speklagen (horizon­taal) en risal­ieten of lisenen (verticaal).

De tuinaanleg

Alle paviljoenen, met uitzondering van Sint-Jozef, zijn via een terras verbonden met een eigen tuin, die door het kadaster ook met een eigen perceelnummer werd bedacht. De oppervlakte van deze tuinen, die de ruimte tussen de paviljoenen opvullen, schommelt rond de 20 are. Zij waren omsloten door hagen, behalve bij Sint-Dymfna – min of meer het strafkwartier van de instelling – waar een metalen afsluiting werd aangebracht, en bij Sint-Jozef, een 'open' paviljoen bestemd voor 'betrouwbare', zelfredzame patiënten. Een lucht­opname uit 1933 – het dolomiet was toen nog vers en de beplan­tingen klein – laat het aanlegpatroon uitkomen met een duide­lijkheid die teloorging door het uitgroeien van de beplantingen en het minder intensieve onderhoud.

De watertoren en het middenrisaliet van het administratief gebouw worden als het ware weerspiegeld in de grote paraboolvormige parterre, die de 'voorsteven' vormt, door twee evenwijdige paden die een verzonken ruimte (met momenteel een waterbekken) omsluiten. Deze ruimte wordt gestoffeerd met siervazen, snoeivormen van gewone buxus (Buxus sempervirens) en Ierse taxussen (Taxus bac­cata 'Fa­stigiata') en, aan de basishoekpunten van de parabool, plant­soentjes met hoogstammige bomen. In de ruimte tussen het admini­stratie­ gebouw en het gebouw met bad- en therapiezalen (dat een grondplan heeft van een dubbele E in spiegelbeeld) bevin­den zich twee rechthoekige, kruisvormig ingedeelde grasparter­res met een rechthoe­kig kruisveld. Op een an­sichtkaart die de toestand weergeeft vlak na de aanleg is de rand­beplanting van deze ruimte te zien: een gemengde struikenborder op een con­vex plantvlak met ­ golvende contouren, waarin ook enkele bomen – meestal bruine beu­ken (Fagus sylvatica 'Atropuni­cea') – werden aangeplant. Het dodenhuisje achter dit gebouw is niet zichtbaar op de lucht­foto, maar bevindt zich op een breuklijn in het (naar de boerderij toe dalende) reliëf, een talud dat benut werd voor de aanleg van een rotstuin, waarin momenteel een Japanse vingeresdoorn (Acer palmatum) en diverse exemplaren goudbonte reuzenlevensboom (Thuja pli­cata 'Zebrina') staan, die ongetwijfeld (gezien hun afmetingen) tot de origi­nele beplanting behoren.

De kapel staat min of meer in het geografische middelpunt van de aanleg en in een grote ruimte die, hellingafwaarts, be­grensd wordt door de centrale keuken; deze ruimte is beplant met enkele in kegel of bol gesnoeide taxussen en, in elk van de vier grasperken, een zomerlinde (Tilia platyphyllos) omgeven door een ligusterhaagje. Achter de linie gevormd door het Sint-Jozefpaviljoen, de feestzaal (nog niet te zien op de luchtfoto) en de wasserij, ligt de boerderij, voorafgegaan door een grote, in vier stroken ingedeelde moestuin. Eén boom­gaard bevindt zich tussen de moestuin en de spoorweg (Brussel-Luik), een tweede aan de zuidwestzijde van het complex.

Elk paviljoen heeft zijn eigen tuin volgens een eigen ontwerp en – paarsgewijze volgens de symmetrie – zelfs een eigen stijl! De stoffering van de plantvlakken en bloembedden én de omkadering van de deeltuinen wijzen op inspiratie vanuit de 'Nou­veau jar­din pit­toresque'-beweging en zorgt voor een zekere homogeniteit. Het werk in de tuin speelde een belangrijke rol in de therapie. In de visie van dr. Joseph Guislain, tijdens de 19de eeuw de belangrijkste hervormer van de psychiatrische verpleging in België en dé inspirator van de Broeders van Liefde, moest elke patiënt beschikken over ruimte en openheid en moesten tuin- en landbouw een wezenlijk onderdeel vormen van elke instelli­ng voor 'zwak­zinnigen'. De eerste gespecialiseerde instelling in België, het naar hem genoemde en door de Broeders van Liefde beheerde 'Hospice Guislain', gebouwd in 1853-1857, was nog geconcipieerd volgend het toen gebruikelijke, neoclassicistische systeem van gesloten blokken met binnenpleinen en omlopende galerijen. Bierbeek – en enkele jaren voordien al Lovenjoel – sluit aan bij het paviljoenensysteem dat in Duitsland al in de late jaren 1860 voor hospitalen werd toegepast.

Vertrekkend vanaf de toren zien we langs weerszijden: afwisselend twee informele, onregelmatige tuinen, met ellipsen, cirkels, lussen; twee geometrische tuinen, waarvan één kruisvormig ingedeeld; twee informele tuinen met een pittoresk gelobd vijvertje waarover een boogbrugje met leuningen van takwerkimitaties in cement... Gezien de gespecialiseerde functie van elk paviljoen zou men geneigd zijn een verband te zoeken tussen het type van therapie of verpleging en het type van tuinaanleg, maar de (voorlopige) onvindbaarheid van elk plan of archief­stuk over de tuinaanleg maakt elke hypothese daaromtrent erg onzeker. Eigenaardig is ook dat zelfs in de publicaties en tijdschriften van de Broeders van Liefde het Sint-Kamillus­gesticht slechts bij wijze van uitzondering ter sprake komt. De huidige directeur van Bierbeek meende dat de ontwerper een Gentse tuinarchitect was die de voornaam Wilfried droeg...

Het modulair gebruik, niet alleen van aanlegformules en stijlen, maar ook van plantencombinaties, vormt een opvallend ken­merk van de aanleg. Het gaat om bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atro­punicea'), hinokischijncipres (Chamaecyparis obtusa) en, in mindere mate, een bontbladige cultivar van gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus 'Leopoldii'), zomerlinde (Tilia platyphyllos), gewone plataan (Platanus x hispanica) en bonte beshulst (Ilex aquifolium 'Argenteomarginata'). Sommige van deze bomen hebben op nog geen 70 jaar tijd respectabele stamomtrekken bereikt, tot 318 centimeter voor bruine beuk en 293 centimeter voor plataan. De belangrijkste haagvormer is liguster (Ligus­trum ovalifoli­um), vaak goudbonte ('Aureum'). Gewone taxus (Taxus baccata) is de voor­naamste leverancier van snoeivormen en frequent zijn ook de zuil­vormige, zogenaamd Ierse taxussen (Taxus baccata 'Fastigiata'). Een complex net van hagen en snoei­vormen dat niet op de hier gereproduceerde oude luchtfoto te zien is, komt aan de noordoostelijke flank van het domein voor als afsluiting van een zone die een pépinière, zaaibedden en lage kassen omvat. Het bijbrengen van de plantkunde of de dendrologie behoorde waarschijnlijk niet tot de belangrijkste therapeutische doelstellingen, maar dit belet niet dat er alles bij elkaar een vrij groot aantal soorten werd aange­plant en dat er minstens een dendrologisch curiosum te bewon­deren valt: een monumentaal uitgegroeide compacte vorm van fijn­spar (Picea abies 'Nidifo­rmis' of 'Humilis') naast het Sint-Corneliuspaviljoen.

Uniek

Op tuinarchitecturaal gebied behoort Sint-Kamillus tot de meest interessante realisaties van de regio. In tegenstelling tot vele instituten uit die periode zijn de oorspronkelijke aanleg en vormgeving nog vrij goed bewaard. De toevoegingen, uitbreidingen en nieuwbouwprojecten zijn hoofdza­kelijk gesitueerd buiten of aan de rand van het door De Vyvere ontworpen geheel. De staat van onderhoud, ook van elementen die intensieve zorg behoeven zoals de overvloedig voorkomende snoeivormen en hagen, is in vergelijking met de meeste andere domeinen bijna uitstekend te noemen, wat niet belet dat er duidelijke tekenen van degradatie zijn. De belangrijkste bedreiging is onge­twijfeld afkomstig van de ontwikkelingen in de psychiatrische verpleg­ing zelf, waardoor het paviljoenenconcept hoe langer hoe meer tot het verleden gaat be­horen.

  • DEWINTER J. & DENEEF R., (1993): De parken van Lovenjoel (Bierbeek). Monumen­ten & Landschappen 12(1), p. 46-61.
  • Broeder FILEMON, Deus caritas est, Jubileumboek ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Broeders van Liefde, 18071932, 1932, p. 210.
  • GUISLAIN J., Leçons orales sur les phrénopathies, ou Traité théo­rique et pratique des maladies mentales: cours donné à la clinique des établisse­ments d'aliénés à Gand, Gent, Hebbelynck, 1852, p. 340.
  • Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen (4nc), stad Gent, 19de- en 20ste-eeuwse stadsuitbreidingen, 1982, p. 99-103.
  • PEVSNER N., A history of building types, London, Thames and Hudson, 1976, p. 156.
  • SCHEYS G. & BAEYENS L., Bodemkaart van België: kaartblad Leuv­en 89E, 1959.
  • STOCKMAN R., Mijmeringen, Gent, Guislain museum, 1988.
  • VANDEGAER A., Het ontstaan en de evolutie van het psychiatrisch centrum Sint-Kamillus te Bierbeek, licentiaatsverhandeling, K.U. Leuven, School Maatschap­pelijke Gezondheidszorg, Centrum voor Ziekenhuiswetenschap, 1980, p. 14, 15, 28.

Bron: DENEEF R., 2004: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Bierbeek, Boutersem, Glabbeek en Oud-Heverlee, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs:  Deneef, Roger; Van Aerschot, Suzanne; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Domein Sint-Kamillusinstituut [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298430 (geraadpleegd op ).