Klompenmakerij Van Moere met blokstal en klompenmakerswoning

Tekst van Klompenmakerij Van Moere met blokstal (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/17163)

De voormalige klompenmakerij klimt in kern op tot de 19de eeuw. Het is een uitzonderlijk bewaarde site die tot op heden alle wezenlijke onderdelen van een kleinschalige familiale klompenmakerij bewaart: een klompenmakerswoning, een blokstal, een ruraal gebouw en een zone voor de stockage van de boomstammen. Het betreft een zeldzame getuige van de klompenmakersnijverheid in het Land van Waas, dat reeds in de 17de eeuw op ruime schaal klompen produceerde. Vanaf de tweede helft van 19de eeuw groeide de regio zelfs uit tot het grootste productiecentrum in België met bijna zevenhonderd klompenmakerijen.

Inplanting

De klompenmakerij Van Moere bevindt zich in de hoofdgemeente Beveren in de vroegere wijk Tyskenshoek (ook Thyskenshoeck), waarvan de gehuchtsnaam reeds op de Ferrariskaart (1770-1778) en de Atlas der Buurtwegen (circa 1845) wordt genoteerd. Het kleine gehucht situeert zich ten westen van het Beverse dorpscentrum in de nabijheid van de grens met deelgemeente Vrasene. De Pastoor Steenssensstraat, waaraan de klompenmakerij gelegen is, wordt gekenmerkt door gesloten en vrijstaande laagbouw, veelal met voortuinen, en merendeels uit de 20ste eeuw. Ten zuiden van de klompenmakerij bevindt zich de Vrije Basisschool Wegwijzer en iets verder het recente zwemcomplex ‘De Meerminnen’ dat aansluit bij de sportterreinen die zich ook ten zuidoosten en oosten van de klompenmakerij uitstrekken.

Historiek

De klompenmakerij Van Moere werd volgens het kadasterarchief opgericht in 1879 door blokmaker Fideel Lauwers. De L-vormige blokstal met bijhorend ruraal gebouw werd op dat moment aangebouwd tegen het haaks op de straat ingeplante woonhuis, dat zeker uit het begin van de 19de eeuw dateerde. De klompenmakerij werd bewust wat verdiept en parallel aan de straat opgetrokken. Zo kon de voorliggende vrije ruimte dienst doen als stockageruimte voor de geleverde boomstammen. Een klein vierkant gebouwtje achterin de tuin, eveneens gebouwd in 1879 fungeerde wellicht als rookhuisje dat om veiligheidsredenen op afstand van het atelier en woonhuis was gebouwd. Blokmaker Fideel Lauwers uit Beveren was eigenaar van de gebouwen, maar cijnspachter van de grond die toebehoorde aan het Bureel van Weldadigheid van Beveren.

In 1894 werd het woonhuis verlengd naar de straat toe en gelijktijdig opgesplitst in twee woongelegenheden waardoor het gebouw zijn huidige vorm kreeg. Het feit dat het ooit dienst deed als meergezinswoning is architecturaal nog steeds afleesbaar. Het Bureel van Weldadigheid van Beveren werd kadastraal nog steeds als eigenaar van de gronden genoteerd. Cijnspachter en eigenaar van de vergrote woning, blokstal en de bijhorende ateliers bleek inmiddels handelaarster Justina Schelfhout te zijn. In 1907 behoorden de gebouwen toe aan winkelierster Maria-Joanna Schelfhout. De toestand wijzigde nadien kadastraal niet meer.

Volgens mondelinge bron behoorden het woonhuis en de klompenmakerij na de eeuwwisseling toe aan de familie Van Moere, waarnaar de site vernoemd werd. Naar verluidt baatten ze de klompenmakerij uit tot en met de jaren 1940. Zoals veel gelijkaardige ambachtelijke bedrijven in de streek werd de klompenmakerij omstreeks de Tweede Wereldoorlog buiten gebruik gesteld. Door de opkomst van gummilaarzen en modern schoeisel in synthetisch materiaal, nam de vraag naar klompen sterk af en waren de kleinschalige familiale en arbeidsintensieve klompenmakerijen niet meer rendabel. De site is vandaag eigendom van het OCMW van Beveren, die in samenspraak met de gemeente Beveren achter de klompenmakerij een kleinschalig woonwagenpark voor permanente bewoning op de achterliggende gronden wenst te realiseren.

Beschrijving

Klompenmakerswoning
Exterieur

De voormalige klompenmakerswoning, die in kern minstens opklimt tot het begin van de 19de eeuw en in 1894 vergroot werd, is opgevat als een haaks op de straat ingeplante laagbouw die in het verleden ingericht was als meergezinswoning. Het eenvoudige gebouw van één bouwlaag hoog onder een pannen schilddak, en typologisch aanleunend bij een boerenarbeidershuis, telt aan de straatzijde twee traveeën (deur en venster). De zuidelijk georiënteerde zijgevel is opgedeeld in acht traveeën. Het volledige bakstenen gebouw is verankerd met lange schietankers en afgewerkt met een cementering met schijnvoegen. De eenvoudige rechthoekige deuren met bovenlicht (één in de straatgevel, twee in de zuidgevel, twee in noordgevel) evenals de schuifvensters met rolluik (één in de straatgevel en vier in de zuidgevel) zijn afdekt door ijzeren I-lateien met rozetvormige bevestigingsbouten, die het huis een 20ste-eeuws voorkomen geven. Een omlopende witgeschilderde dakgoot, in hout en met een tandlijst aan de straatzijde, markeert het schilddak.

De noordelijke zij- of erfgevel, waartegen de blokstal werd gebouwd, is ter hoogte van de straat en de voortuin (de vroegere zone voor stockage van boomstammen) gecementeerd en blind. Op manshoogte nabij de hoek is er een kleine oculus of ronde opening die wellicht de mogelijkheid gaf om van binnenuit de voortuin en straat in het oog te houden. Nabij de nok is er een in de cementering ingewerkt beschilderd ijzeren reclameplaatje met opschrift 'PUBL. DEWEZ'. Dit opschrift verwijst naar het publiciteitsbedrijf Dewez dat in 1920 in Luik werd opgericht. Het bijhorende onderschrift met telefoonnummer is niet meer leesbaar. Het achterste deel van de noordelijke zij- of erfgevel geeft uit op de kleine met dallen verharde binnenkoer.

Interieur

De vroegere klompenmakerswoning is opgedeeld in vier achterelkaar liggende ruimtes. De gevelbrede kamer aan de straat is de meest representatieve ruimte of de vroegere 'beste kamer'. Via een deur in de straatgevel kan men deze ruimte betreden. Het betreft een sobere kamer met eind-19de- en begin-20ste-eeuwse aankleding. Een haard met wit houten schouwmantel met typische voluutvormige wangen met rolwerk staat centraal tegen de noordzijde en komt qua typologie vanaf 1860 voor. De beige-zwarte tegelvloer met geometrisch motief werd naar verluidt in de jaren 1930 geplaatst. De zoldering is sober bepleisterd, de wanden behangen. Twee houten deuren in de oostelijke binnenmuur geven respectievelijk uit op een kelder (noorden) en op de tweede kamer met steile bordestrap die leidt naar een opkamertje en de zolder (zuiden). De derde ruimte herbergt de keuken. Een rechthoekig rookkanaal met kachelopening bevindt zich tegen de westelijke binnenmuur. De tegelvloer met geometrisch kettingpatroon in grijs- en geeltinten werd naar verluidt ook in de jaren 1930 geplaatst. De keuken staat via twee sobere houten binnendeuren in de oostelijke binnenmuur in verbinding met de laatste en vierde kamer. Daarin is aan de noordelijke erfzijde een voutekamer met daaronder een tweede keldertrap.

Zone voor stockage

De eigenlijke klompenmakerij (blokstal met ruraal gebouw) werd in L-vorm in 1879 haaks tegen het midden van de blinde noordelijke zijgevel van het woonhuis gebouwd. De klompenmakerij werd daarbij bewust verdiept geplaatst zodat er een zone parallel aan de straat vrij bleef bestemd voor de stockage van de te verwerken boomstammen. Deze stockagezone is een essentieel onderdeel van een klompenmakerssite. Het was namelijk gebruikelijk dat aangekocht gekapt wilgen- en/of populierenhout bij de klompenmaker gedurende een zestal maanden in openlucht 'te rusten' werd gelegd vooraleer het hout tot klompen te verwerken. Door afdekking met graszoden werd uitdroging van het hout voorkomen. De vroegere stockagezone is heden een soort voortuinstrook afgezoomd met een deels bewaarde lage houten afsluiting. Na de stopzetting van de klompenmakerij werd deze zone ook als moestuin gebruikt.

Blokstal
Exterieur

De klompenmakerij bestaat uit een zogenaamde blokstal van vijf traveeën breed en één bouwlaag onder een relatief laag zadeldak met brede overstek (nok parallel aan de straat en afgedekt met Vlaamse pannen). De blokstal is een volledig in hout opgetrokken constructie met horizontale beplanking op een lage bakstenen stoel, per travee verstevigd door een lage gemetselde steunbeer. Deze houtbouw is een sterke indicatie voor de ouderdom van de blokstal en verschilt van de bakstenen constructies die vanaf het einde van de 19de en vooral het begin van de 20ste eeuw werden opgetrokken. Deze blokstal is bovendien één van de oudst en zeldzaam bewaarde blokstallen opgenomen in de Inventaris Bouwkundig Erfgoed. De westelijke straatgevel van de blokstal is voorzien van een rechthoekige deur en drie ruime witgeschilderde houten vierkante vensters met kleine roedeverdeling, kenmerkend voor een blokstal. De open droogzolder met lange zijden is opengewerkt door middel van regels op stijlen. Hiertussen werden de klompen vroeger te drogen gelegd en gestapeld. Door deze constructie had de wind vrij spel, maar waren de klompen beschermd tegen de zon en de regen. De noordelijke zijgevel is blind en eveneens opgebouwd uit opgeklampte houten planken. De noordelijke zijgevel vormt tevens de grensscheiding met de aanpalende percelen die niet tot de site behoren. De blinde oostelijke erfgevel heeft een open doorgang en is voorts grotendeels ingebouwd door de haaks geplaatste schuur annex werkhuis. Een aantal regels van de opengewerkte droogzolder zijn aan de erfzijde verdwenen.

Interieur

De blokstal wordt binnenin door een smalle open doorgang in twee delen verdeeld. In de kleinste zuidelijkste zone met baksteenmuur en stenen vloer bevond zich de stookplaats. De zwartgeblakerde binnenmuur duidt dit aan. De eigenlijke werkzone situeert zich ten noorden van de smalle doorgang, bereikbaar via een houten deels opgeklampte deur (aan erfzijde) in de volledig houten scheidingswand. Een tweede opgeklampte deur in dezelfde houten scheidingswand aan de straatkant, bood de mogelijkheid om via de straatgevel de werkruimte te betreden. Deze deur is heden gedicht. De lager gelegen werkruimte heeft een vloer van aangestampte aarde en grote platte stenen met verschillende afmetingen. De sobere volledig in hout opgetrokken ruimte wordt overkluisd door twee spanten (standvinken op een gemetselde stoel, met korbelen en moerbalk onder meer met sporen van telmerken; een draagstructuur die ook voorkomt bij landelijke gebouwen zoals schuren en dergelijke) hier en daar bijkomend verstevigd door boomstammen. Klompenmakers werkmateriaal of alaam is niet meer ter plaatse.

De volledige blokstal is afgedekt door een met stijl- en regelwerk geopende lage zoldering met vlakke zoldervloer opgebouwd uit een plankenvloer op kinderbalkjes, toegankelijk via een opening in de zoldervloer boven de smalle doorgang. Het zadeldak wordt gedragen door een eenvoudig aan het Hollandse spant ontleende gebinttype.

Ruraal gebouw
Exterieur

Het dieper gelegen ruraal gebouw (schuur of werkhuis) werd eveneens in 1879 gebouwd, haaks op de blokstal. Het betreft een lang volume onder een laag pannen zadeldak met dakoverstek. De quasi volledig in hout opgetrokken schuur is samengesteld uit horizontaal en verticaal geplaatste planken, binnenin verstevigd met een aantal slanke boomstammen. Aan de zuidelijke erfzijde heeft de schuur een gedeeltelijke bakstenen onderbouw, die deels doorbroken is door een houten opgeklampte deur. De blinde houten noordelijke zijgevel ligt in het verlengde van de noordelijke zijgevel van de blokstal en vormt eveneens de grensscheiding met de aanpalende percelen. De eigenlijke toegang bevindt zich in de oostelijke kopgevel en betreft een brede houten dubbele poort.

Interieur

De schuur bestaat uit slechts één rechthoekige ruimte met verharde aarden vloer en achteraan de gemeenschappelijke houten scheidingswand van de blokstal. De eenvoudige zolder- en dakconstructie wordt gedragen door een in het midden geplaatst dragend spant (standvink en korbelen), en bijkomend verstevigd door verschillende stuttende boomstammen. De houten zoldervloer ligt op kinderbalken en wordt extra verstevigd door een aantal later aangebrachte slanke boomstammen. Daarboven bevindt zich een zeer eenvoudige dakconstructie. De huidige schuur bevat, wellicht vanwege de louter utilitaire functie als werkhuis, veel recuperatiemateriaal.

  • Kadasterarchief Oost-Vlaanderen, Primitief Plan, circa 1830-1833, door landmeter Vandernaillen.
  • Kadasterarchief Oost-Vlaanderen, Register 223 Beveren, 1882; 1885; 1895; 1901; 1907.
  • Kadasterarchief Oost-Vlaanderen, Mutatieschetsen Beveren, 1882/35; 1885/6; 1895/6; 1901/61; 1907/50.
  • Onroerend Erfgoed, inventarisarchief.
  • COUTUER G. 1996: Een uitgestorven beroep: klompenmaker, Triverius XXVI/1, 39-45.
  • DE KEYZER E. 2015: Een geschiedenis van de Wase klompenmakerij, Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas 118, 27-75.
  • DE SMET E. 1978: Gezien in het Heemkundig Museum te Eeklo. De Klompenmaker, Ons Meetjesland 11/1, 4-12.
  • VERACHTERT L. 2010: Klompen en klonen, blokken en holen. Klompenambacht in de Kempen, Antwerpen.
  • Gegevens verstrekt op 5 september 2012 door mevrouw Van Moere-Van Landeghem, bewoonster van de site en op 7 december 2016 door mevrouw Van Moere, kleindochter van klompenmaker Jan Van Moere.

Bron: Digitaal beschermingsdossier 4.001/46003/109.1, voormalige klompenmakerij Van Moere
Auteurs:  Duchêne, Helena
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Klompenmakerij Van Moere met blokstal [online], https://id.erfgoed.net/teksten/281729 (geraadpleegd op ).