Universiteitsbibliotheek en Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde

Tekst van Universiteitsbibliotheek, Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde en Faculteit Letteren en Wijsbegeerte (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/21049)

Universiteitsbibliotheek en Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde (Sint-Hubertusstraat nummer 2).

Stichting in 1797 als bibliotheek van de zogenaamde "Ecole centrale" opgericht tijdens het Frans bewind; verzameling van diverse fondsen voornamelijk afkomstig van de pas opgeheven abdijen en kloosters; achtereenvolgens stads- en universiteitsbibliotheek, respectievelijk 1804 en 1817, ondergebracht in de voormalige Baudelooabdij sinds 1819.

Lange voorgeschiedenis voor de oprichting van een specifiek gebouw, hoewel deze oplossing dringend en noodzakelijk was gezien de aftakeling van de kapel- en abdijvleugels en het schromelijk gebrek aan plaats voor een adequate opstelling en raadpleging van de collecties. In een motie van de Academische Raad van 1912 wordt de gewenste plaats aangeduid, namelijk een terrein van ongeveer een halve hectare gesitueerd achter de in 1883-1890 gebouwde Technische Scholen; bijkomende voordelen zijn een minimum aan brandgevaar in deze "hoog en droog", "helder en luchtig" gelegen plaats met mogelijkheden voor latere uitbreiding. Het pand was evenwel bebouwd met een aantal "verkrotte" arbeiderswoningen en het zogeheten "De Vreese Beluik", wat moeilijkheden, protest van bewoners enzovoort zou opleveren bij de sinds 1919-1920 genomen beslissing tot onteigening; verkoopsakte van maart 1934 en volgende met trage en onvolledige uitvoering in de loop der volgende jaren (zie nog resterende huizen hoek Rozier en Sint-Pietersnieuwstraat aanvankelijk opgenomen in het onteigeningsplan).

Inmiddels (1919-20) opstellen van eerste plans onder leiding van architect J. Van Volden waarvan bewaarde, vrij monumentale gevelopstand in eclectische stijl met neoclassicistische inslag, enigszins aansluitend bij de ertegenover gelegen zuidgevel van de Technische Scholen. Ook gelijktijdige oprichting van een Commissie onder leiding van Prof. Bergmans voor het opstellen van een bibliotheconomisch programma.

Omwille van problemen met het verwerven van het uitverkoren terrein, onder meer te situeren in de context van de woonschaarste te Gent en de grote algemene crisis, werd druk uitgekeken naar andere mogelijkheden, waaronder Gent Zuid, het domein Feyerick (Sint-Pietersnieuwstraat) en het zogenaamde "Hotel Dael" (Kortrijksesteenweg).

Tenslotte beslissing om met de oprichting van de bibliotheek te beginnen op het uitverkoren terrein maar dan in verschillende bouwfasen overeenkomstig vrijgekomen, aangekochte percelen; aanstelling van Prof. architect J.N. Cloquet.

Iets latere aanstelling van de eveneens te Gent docerende Henry van de Velde naar aanleiding van de viering van zijn zeventigste verjaardag (april 1933); vorming van een volledig (professoren)team onder zijn leiding: J.N. Cloquet (uitvoering en toezicht), G. Magnel (stabiliteit en gewapend beton), G. Van Engelen en M. Wolters (technische uitrusting), in samenspraak met R. Apers, bibliothecaris.

Eerste voorontwerpen van 1933 waarin twee oplossingen voorkomen met "verticaal boekenmagazijn" en één met "longitudinaal magazijn", dit als duidelijke weergave van de toenmalige bibliotheconomische opvattingen waarvan de meest progressieve alweer over het geloof in de "toren" heen waren en duidelijk opteerden voor een longitudinaal magazijn naar het voorbeeld van de Nationale Bibliotheek te Bern (ook stelling R. Apers).

Duidelijke voorliefde van de architect voor de torenmagazijn-oplossing die een duidelijke affirmatie van de modernistische architectuur in het Gentse stadsbeeld zou betekenen, als tegenspeler van de drie historische torens van het Belfort, Sint-Baafs en Sint-Pieter. Uitwerking van het eerste ontwerp in die zin, met uitbreiding van het programma met bijkomende instituten voor farmacologie en dierkunde aan de Blandijnberg (voornamelijk 1934), waardoor een monumentaal complex zou tot stand komen, liefst met toren als eindperspectief voor de vanuit het Sint-Pietersplein oplopende straat (zie maquette bewaard in kelder van huidige bibliotheek).

Na nieuwe wijzigingen, uiteindelijk programma herleid tot het uitgevoerde met inplanting van gebouwen aan de Rozier en Sint-Hubertusstraat (terreinen aan Blandijnberg voorzien als uitbreidingszone en sinds 1957-'62 ingenomen door het Instituut voor Wijsbegeerte en Letteren naar ontwerp van architect E. Delatte na voorafgaande besprekingen met H. van de Velde). Nieuw ontwerp vanaf 1935: getracht werd organisatorische, functionele en technische eisen om te zetten in zogenaamd verantwoorde, rationele en esthetische vormgeving bevredigend op het vlak van de architectuur en de stedenbouw en dit als kroon op het werk van Henry van de Velde.

Overzichtelijke plattegrond: alle publieke ruimten op de verhoogde begane grond boven kelders met magazijnen voor kranten en dergelijke; brede U-vormige aanleg met kantoren aan de straatkant (ten noorden), brede circulatie, cataloguszaal en tenslotte grote leeszaal (ten zuiden) met aansluitende tijdschriftenzaal uitziende op een rustige binnenplaats met uitgewerkte waterpartij (gedicht in 1950); catalogus- en leeszaal palen aan de in de noordoosthoek ingeplante toren met geplande capaciteit van twee miljoen boeken, die ook in verbinding staat met de receptie en de oostelijke administratievleugel; aan de westzijde, zalen voor handschriften, prenten en incunabelen en aanleunend Instituut (ingang Sint-Hubertusstraat) waarin auditorium en aan de binnenplaatszijde museum. Aldus werd gezocht naar een vlotte omgang met de boeken (inschrijving - stockage en bestelling - aflevering) en een overzichtelijke, snelle bediening voor de lezers die bovendien een aangename, serene werksfeer zouden genieten, evenals de zachte verlichting door in de plafonds ingewerkte verlichting en het rustig uitzicht op een goed aangelegde binnenplaats verrijkt met de vijver en beeldhouwwerk van Verbanck. Duidelijke bedoeling om het geheel uit te werken als een rationeel en organisch geheel waarin elk onderdeel van de "hand van de meester" zou getuigen. Anderzijds ook bewust gebruik van "moderne" materialen en technieken: van meetaf aan optie voor betonbouw met gemoduleerde structuur (3,90 x 3,90 m voor de lagere vleugels en 1,50 x 2,60 m voor de toren) en ter plaatse gestort zichtbeton met gladde bekisting voor de gevels, gebruik van grote glasstroken, stalen ramen, klimatisatie, laatste modellen voor personen- en boekenliften, signalisatie, stalen boekenrekken enzovoort. Bijkomende bekommernis om het gebouw als drager van andere kunsten te laten fungeren: besteld reliëf van J. Cantré tegen de oostwand van het Instituut en beeld van Verbanck voor de binnenplaats.

Beperkte aanbesteding voor aannemers gespecialiseerd in betonbouw in 1936 (in feite eerste grote realisatie op dit gebied); bouwcampagne beginnend met de haast vierkante toren (18,60 x 19,50 m) met drie kelderverdiepingen, twintig bouwlagen + bekronend belvedère (64 m) gevolgd door de oost-, noord- en zuidvleugels. Trage afwerking, onder meer door het eindeloos opsplitsen van diverse "ondernemingen", schaarste en later gebrek aan materialen (verplicht gebruik van inlandse en "koloniale" zie onder meer houtsoorten); opeenvolgende opleveringen vanaf 1940; onafgewerkte bibliotheek geleidelijk in gebruik genomen in de loop van de Tweede Wereldoorlog en reeds herstellingen onmiddellijk nadien.

Slechts gedeeltelijk uitgevoerd van de Velde-mobilair verspreid midden een heterocliet geheel van bedenkelijke kwaliteit. Aantal technische problemen verband houdend met gebrekkige uitvoeringen en installaties, waaronder klimatisatie, signalisatie voor boekenliften enzovoort; moeilijkheden met het zichtbeton van de gevels die behandeld werden in de zestiger jaren en er heden vrij dof uitzien.

Ontgoochelend bilan dus voor zo hooggespannen verwachtingen, door de architect zelf met bitterheid ervaren, merkbaar aan zijn herhaald aandringen om de afwerking van het mobilair.

Ook zekere conflicten bij uitbreidende inrichting in die zin dat bedachte vormgeving beantwoordde aan een vrij statische opvatting van de te benutten ruimte dit in tegenstelling met het eigenlijke gebruik, hoe langer hoe meer afgestemd op flexibiliteit.

Van buiten uit blijft het sterk en gewild contrast van de sterk verticaliserende toren met de lagere oost- en noordvleugel belijnd door horizontale glasstroken en de iets hogere westvleugel met typerende afgeronde hoeken en grotere glaspartijen werkelijk opvallend. De lagere gedeelten sluiten qua schaal eerder aan bij de ertegenover gelegen Technische Scholen; hun sobere, strenge gevels steken dan weer af bij de uitgewerkte, geornamenteerde gevels van deze Scholen. Ten opzichte van de rest van de eigenlijke woonomgeving betekent het gebouw alleszins een machtige, gewild schaalvergrotende en prestigieuze ingreep, gesymboliseerd door de Boekentoren (die trouwens in de pers enig protest uitlokte rond 1936 omwille van zijn opdringerig en storend karakter ten opzichte van de oudere torens). Deze quasi vierkante toren met afgeronde hoeken en dus "vloeiende, omlopende" basislijn werd in de ontwerpen herhaaldelijk gewijzigd wat zijn inplanting en voornamelijk zijn afmetingen betreft, blijkbaar eerder zoekend naar de juiste, goede verhoudingen (heden 1/3, breedte/hoogte) dan naar een maximale functionele uitbating die een veel logger gebouw voorschreef. Deze zelfde bekommernis om vormgeving en verfijnde afwerking komt tot uiting in het bekronende belvedère waarvoor een functie "bijgevonden" werd, namelijk Ontvangstzaal voor de Academische Raad, Rotary Club in 1946 en heden volledig verlaten; als vernuftige beëindiging van de met drie glasstroken belijnde toren worden algemeen volume, gelede koperen dakbekleding, indeling van de glazen wanden, uitgespaarde hoeken met lagere overdekte terrassen bijzonder verzorgd, als de gemanicuurde nagel van een mooie vinger (sic).

In het huidige stadsbeeld van Gent, inmiddels "aangevuld" door allerlei vrij grauwe hoge bouw, vervult de "Boekentoren" nog ten volle zijn rol van signaal voor de Rijksuniversiteit en getuigen van de toenmalige modernistische architectuur, als sober, elegant en afgewerkt element opgenomen in de historische skyline.

  • DE SMET A. 1943: Bij van de Velde's Bibliotheek en haar toren, Bouwkunst en Wederopbouw, 3.9-10 en 3.11-12, 183-189.
  • NOVGORODSKY L. 1948: La bibliotheque centrale et l'Institut supérieur d'histoire de l'art et d'archéologie de l'Université de Gand, La Technique des Travaux, 5, 130-148.
  • VAN ACKER K.G. 1961: De Universiteitsbibliotheek te Gent in 1960, Enkele beschouwingen, Bibliotheekwezen XLVI, 5-8.
  • VAN HAEVERBEECK S., persoonlijke notities en opzoekingen.

Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. met medewerking van LINTERS A. 1979: Inventaris van het cultuurbezit in Belgiƫ, Architectuur, Stad Gent, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4nb Zuid-West, Brussel - Gent.
Auteurs:  Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Universiteitsbibliotheek, Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde en Faculteit Letteren en Wijsbegeerte [online], https://id.erfgoed.net/teksten/21049 (geraadpleegd op ).