Electriciteitscentrale Langerbrugge

Tekst van Elektriciteitscentrale Langerbrugge (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/18439)

In 1911, oprichting van de N.V. "Centrales Electriques des Flandres" die in 1913 de elektriciteitscentrale van Langerbrugge liet bouwen ten behoeve van de groeiende industrie langsheen het Kanaal Gent-Terneuzen. Later N.V. "Centrales Electriques des Flandres et du Brabant" en sinds 1956 Ebes, uitgebreid met een nieuwe centrale rechts van de oude gebouwen tussen 1946-1953 en uitgebreid in 1957-1958 en 1973-1974.

Sinds 1965 werd op de rechterkanaaloever de "Elektriciteitscentrale Rodenhuize" gebouwd voor de nieuwe industrieterreinen aldaar (onder meer voor Sidmar). Oudste complex van 1913 gebouwd door architect E. Dhuicque en ondernemers Van Herrewege en De Wilde in een bewust gekozen decoratieve baksteenstijl. Het omvatte twee achterin gelegen parallelle gebouwen, gunstig ingeplant tussen het Kanaal (ten oosten) en de spoorlijn naar Zelzate (ten westen) (nok loodrecht op straat) en het oorspronkelijk huis van de directeur aan de straatzijde. Ingang via een schuin ingeplant hek tussen gemetselde hekpijlers in de zuidoostelijke hoek. Een breukstenen muurtje met vierkante gemetselde pijlers en ijzeren hekken sluiten het complex af aan de straatzijde.

Hoofdgebouw, de centrale, bestaande uit drie parallelle vleugels, respectievelijk de zaal met schakelborden, machinezaal, werken ketelhuis. Parement van gele baksteen van Bourgogne met decoratieve verwerking van donkere baksteen (voor omlopende banden) en natuursteen voor plint en gevelaflijning. Centrale, hoger oplopende puntgevel van de machinekamer geritmeerd door bakstenen pilasters waartussen ruime vensters (metalen roedeverdeling) in drie steekboognissen gevat zijn (verbouwde benedenvensters). Kleine drielichten onder het hoofdgestel met opschrift: "Centrales Electriques des Flandres". Natuurstenen sierstukken op de hoekpilasters.

Lagere, iets inspringende ongelijke zijvleugels onder afzonderlijke zinken daken. Linkervleugel met één travee brede voorgevel en lange zijgevel geritmeerd door pilasters waartussen diepliggende rondboogvensters en -deuren in getrapte baksteenomlijsting onder waterlijst op de gelijkvloerse verdieping en erboven telkens kleine venstertjes en drielichten onder de overkragende kroonlijst. Rechtervleugel met minder verzorgde getoogde muuropeningen op de begane grond en drielichten onder de kroonlijst.

Het gebouw is onderkelderd en gefundeerd op houten pijlers op een voet van gewapend beton. De bovenstructuur bestaat uit een metalen skelet met bakstenen opvulling met extra verstevigingen van de vloer onder de machines. Het werd opgetrokken in twee fazen (gelijklopend met productiestijging). De elf eerste traveeën dateren van 1913 (beschadigd in 1918 en onmiddellijk hersteld), de uitbreiding is van 1929 (binnenin gedateerd in een rondboogfronton van de achtergevel). Machinekamer op de bovenverdieping met zichtbare metalen pijlers, respectievelijk met vakwerkliggers en zware I-balken in de verschillende delen, ter ondersteuning van de rolbrug ter hoogte van de bovenlichten. Overspanning met Polonceauspant met extra windverbanden. Oorspronkelijke dakisolatie. Het oudste gedeelte, heden afgesloten door een muur, doet dienst als magazijn. In het recentere deel zijn nog drie turbo-alternatoren (gesigneerd Brown Boveri, Baden-Suisse) ter plaatse gebleven. Het ketelhuis bleef in werking tot 1965-1970. Rechts van het ketelhuis werd in 1930 de eerste "outdoor" ketel van Europa gebouwd. Hij bleef in werking tot circa 1965 en werd afgebroken in 1972.

Links van de hoofdingang, zeer lang losstaand gebouw (nok loodrecht op straat) voor de administratie, burelen en infirmerie, in twee gedeeld door de ingang voor het personeel in de vorm van een poortgebouw met doorrit naar de centrale. Voorgebouwtje in villastijl met drie bouwlagen onder afzonderlijk schilddak (pannen). Verhoogde begane grond met overdekt terras (pannen afdak). Centrale rechthoekige deur en rechthoekige vensters op de bovenste verdieping geflankeerd door overhoeks geplaatste vierkant gemetselde pijlertjes; omlopende kordonband. Zijgevels met twee bouwlagen geritmeerd door brede steekboogvensters, in het midden onderbroken door het poortgebouw: centrale getoogde doorrit en twee hogere zijpaviljoenen onder afzonderlijke schilddaken. Uiterst rechts van de nieuwe centrale bevinden zich nog twee loodsen (van het vroegere elektrochemisch bedrijf) van circa 1925 met volledig gelaste metaalconstructie; heden vervallen.

Naast de productie was de directie van de centrale erg behept met de verspreiding en propageren van elektrische energie, het vulgariseren van het gebruik van elektrische motoren voor ateliers en hoeven onder meer door ambulante tentoonstellingen en een eigen experimentele boerderij op Evergem. Ze hadden ook een eigen elektrochemisch bedrijf, later overgenomen door Sadacem.

In het kader van dit totaal concept en de sociale visie van de directie en architect Dhuicque werd dicht bij de centrale, op grondgebied Evergem een tuinwijk gebouwd voor het personeel. Enkel een aantal huizen en een centraal gelegen gebouw met kantine, cinema en feestzaal, conciërgewoning en club voor de ingenieurs werden uitgevoerd.

  • DHUICQUE E., Architecture industrielle, in L'Emulation, 1927, p. 113-119.

Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. 1982: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Gent, 19de- en 20ste-eeuwe stadsuitbreiding, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4nc, Brussel - Gent.
Auteurs:  Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Elektriciteitscentrale Langerbrugge [online], https://id.erfgoed.net/teksten/18439 (geraadpleegd op ).