Sint-Lucasinstituut

Tekst van Sint-Lucasinstituut (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/26205)

De Sint-Lucasscholen waren een kweekschool voor kunstenaars en ambachtslieden. Het neogotische totaalconcept was het doel. De meeste gebouwen worden opgetrokken tussen 1877 en 1904.

Historiek

Kunst en architectuuronderwijs in de 19de eeuw

Als reactie op de staatsinvloed van koning Willem en de gerichtheid op de Klassieke Oudheid ontstaat er wrevel over het kunstonderwijs binnen de katholieke bevolking. Zij reageren met de oprichting van de Sint-Lucasscholen.

In november 1862 nodigde Joseph de Hemptinne broeder Marès uit naar Gent om hier tekenles te geven in een zondagsschooltje. Reeds de daaropvolgende maand werden de eerste tekenlessen gegeven en op 5 januari 1863 werd broeder Marès de eerste directeur. Het schooltje werd in 1866 herdoopt tot Sint-Lucasschool en toevertrouwd aan de Broeders van de Christelijke Scholen. Als stichter worden Dullaert, de Hemptinne, Bethune en broeder Marès naar voor geschoven. Een halve eeuw later leidden de Broeders van de Christelijke Scholen niet minder dan acht katholieke kunstscholen (drie in Brussel en één in Gent, Rijsel, Doornik, Luik en Kortrijk).

De vormgeving van een tijdsgeest

De stichting van de "L'académie de Saint-Luc" kadert binnen het streven van de ultramontaanse burgerij om een katholieke standenmaatschappij te stichten als contrast tegen de sterk geliberaliseerde tijdsgeest. Het is een algemene tendens van de ultramontanen om tegen de laïcerende en liberale staatsinitiatieven katholieke organisaties te ontwikkelen. Ze hadden hun eigen pers, weldadigheid, ziekenzorg en onderwijs. Met Sint-Lucas hebben ze een tegengewicht tegen de officiële Academie. Bovendien fungeerde Sint-Lucas als een ultramontaans wederwoord tegen de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen.

De inzet van de ultramontanen voor het organisatiekatholicisme verschafte aan de neogotische architectuur vanaf 1850 een toenemend aantal toepassingsvelden: kerken, kloosters, scholen, patronaten, parochie- en gildehuizen, hospitalen, wees- en bejaardentehuizen. Er werd resoluut gekozen voor de neogotiek die volgens hen de christelijke standenmaatschappij benadrukte. De traditionele Academie kon de nodige en correct opgeleide architecten en ambachtslui immers niet afleveren waardoor de oprichting van eigen scholen een noodzaak bleek.

De scholen boden een specifiek dogma en een eigen stijl: de Puginiaanse, Bethuniaanse of archeologische neogotiek. 1852 markeert de overgang van de vroege naar de hoge Neogotiek en meteen ook de overgang naar de ethisch ultramontaans geladen neogotiek. De neogotiek is niet langer vrijblijvend maar krijgt een symboolgeladen waarde. In Groot-Brittannië (Pugin) en België staat de neogotiek voor de hoogtijdagen van het christendom, in Frankrijk voor de profane middeleeuwse maatschappij. De visie van Pugin zal zeer snel overheersen. In België was baron Jean Baptist de Bethune dé grote voortrekker en motor van de stijl. Hoewel er sprake is van de archeologische neogotiek dient toch opgemerkt dat zelfs deze vorm van neogotiek een graad van eclectisme in zich heeft.

De oprichting van de Sint-Lucasscholen

In november 1862 nodigde Joseph de Hemptinne broeder Marès uit naar Gent om hier tekenles te geven in een zondagsschooltje. Reeds de daaropvolgende maand werden de eerste tekenlessen gegeven en op 5 januari 1863 werd broeder Marès de eerste directeur. De lessen gingen door in de stallingen van het Bisschoppelijk Paleis aan de Steendam. In 1863 wordt het Sint-Amandusinstituut opgericht en ondergebracht in het voormalige klooster van de alexianen. De Broeders van de Christelijke Scholen verhuisden mee maar de tekenklas bleef op zijn oude vertrouwde plaats. In 1864 werd de tekenklas dan toch ondergebracht in het Sint-Amandusinstituut. De echte stichting van de Sint-Lucasschool van Gent wordt pas in 1866 gesitueerd wanneer ten huize van kunstenaar-architect Florimond Van de Poele door de directievergadering beslist wordt de tekenklas de naam van "Ecole de Saint-Luc" te geven. Een jaar later spreekt men in ultramontaanse middens zelfs van "L'Académie de Saint-Luc". Met de aanstelling van Adrien Hubert Bressers en August van Assche was de school definitief uit de startblokken. Marès maakte van de school een uitgesproken christelijke instelling. Het leerlingenaantal breidde snel uit daar naast zondagslessen ook avondlessen georganiseerd werden. Van de Poele en Bethune bezorgden Marès de nodige didactische instrumenten als modelboeken, afgietsels, modeltekeningen, ...

De Sint-Lucasscholen waren een kweekschool voor kunstenaars en ambachtslieden. Het neogotische totaalconcept was het doel. Er werden niet minder dan 20 verschillende beroepen aangeleerd. De Sint-Lucasscholen waren echte beroepsscholen gericht op het reveil van de ambachtelijke vervaardiging en de productie van de Puginiaanse neogotiek. Bovendien moesten ze een antisocialistische arbeidersklasse opvoeden. De beschermheren - niet toevallig katholieke industriëlen - hoopten door sociale promotie een maatschappij van de middengroepen te produceren.

Het principe van Sint-Lucas uitte zich dan ook als christelijk (=gotiek), nationaal (anti-Grieks, anti-Romeins) en rationeel (middeleeuws). Marès zorgde voor een gefundeerde pedagogisch programma, Bethune zorgde voor de ideologische dimensie. Er werd groot belang gehecht aan een goede kennis van de christelijke symbolen en de christelijke iconografie, kerkgeschiedenis en hagiografie. Symbolen waren belangrijker dan lichamen en naaktstudies totaal uit den boze. Hiermee was ze in tegenstelling tot alles waar de academie voor stond: liberaal / vrijzinnig, vele neostijlen, vernieuwing. De academie was dan ook meer gericht op de opleiding van kunstenaars. Het ambachtelijke en het ontwerpen van toegepaste kunst was van ondergeschikt belang.

De Sint-Lucasscholen waren door de grote figuur van Jean Baptiste Bethune het gedroomde middel om de nieuwe en waarachtige Puginiaanse neogotiek naar Vlaanderen te halen. Dankzij de figuur van Bethune komt in het bijzonder de ultramontaanse maatschappij in contact met de Puginiaanse neogotiek. Romantiek, nationalisme en katholiek reveil zouden hand in hand gaan. August Welby Northmore Pugin en de te Brugge verblijvende architect Thomas Harper King verwierpen het oppervlakkige van de vroege Troubadoursneogotiek. Het zinloos kopiëren van stijlkenmerken als decor was ongewenst. Kunst en in het bijzonder christelijke kunst moest waarachtig zijn. De gotiek moest in al zijn vormen en structuren hernomen worden. Het ambachtelijke is terug een gebed tot God: "ora et labora". Voor die archeologische neogotiek was de confrontatie met middeleeuwse objecten noodzakelijk. Studenten werden aangemoedigd om schetsen te maken van middeleeuwse, gotische gebouwen, architectuurfragmenten, objecten, beelden, ... Buitenlandse voorbeelden werden onder de vorm van plaasteren afgietsels aan de studenten aangeboden. Binnen dat kader past de uitbouw van een beeldentuin, museumcollectie, bibliotheek en Bethunes museum met gipsafgietsels.

De Sint-Lucasneogotiek zal vanaf de jaren 1880 het katholieke leven vormgeven. Wanneer na 1884 oud-leerlingen van Sint-Lucas bij openbare werken een voet tussen de deur kregen zou de neogotiek van katholieke stijl naar de nationale stijl evolueren. De christelijke regering was een zegen voor de oud-leerlingen en leerkrachten van de Sint-Lucasschool. Geleidelijk zal het christelijk straatbeeld, met neogotische post- en telegraafkantoren, scholen, gemeentehuizen, elektriciteitskabels, ... gerealiseerd worden. 25 jaar hard werken aan het instituut resulteerde in nationale, zelfs internationale erkenning en waardering.

Beschrijving

Schoolgebouwen

De school had reeds snel succes doch de behuizing bleef een probleem. Zolang de school geen eigen gebouwen had was broeder Marès en zijn tekenschool aangewezen op de goodwill van het Sint-Amandusinstituut. In 1864 verhuisde men van de stallen van het Bisschoppelijk Paleis op de Steendam naar het Sint-Amandsinstituut. Dat de verstandhouding niet ideaal was bewijzen de vele pesterijen van de broeders van het Sint-Amandusinstituut ten opzichte van de jonge kunstschool. Zo mochten Marès' arbeiderskinderen zeker niet in contact komen met de kinderen van de burgerij in Sint-Amandus. Het hoogtepunt van de pesterijen (1869) was de verbanning van de Sint-Lucasschool naar de proviandzolder en tot slot het verbod om het Sint-Amandsinstituut nog te betreden. Het kordate optreden (lees: een milde schenking van 1000 frank) van J. de Hemptinne deed de directie van het Sint-Amandusinstituut snel van mening veranderen. Toch duurde het nog tot 1871 voordat Marès zijn eigen vaste stek had. In 1866 telde de Sint-Lucas reeds 165 leerlingen en in 1875 zo'n 250. Met de oprichting van een nieuwe neogotische vleugel langs de Oude Houtlei in 1875 kreeg de Sint-Lucasschool voor het eerst een eigen gelaat en zijn eigen klaslokalen in de stad. Om aan de vraag van leerlingen uit andere provincies en zelfs uit het buitenland te kunnen voldoen werd midden jaren '80 zelfs een internaat opgericht.

De oudste gebouwen van het instituut bevinden zich rond de beeldentuin. Ten westen van de tuin werd in 1875 een vleugel opgetrokken langs de nog niet gedempte Houtlei. In 1947 werd deze vleugel gesloopt doch de fundamenten werden hergebruikt voor het optrekken van een nieuwe bakstenen vleugel van drie bouwlagen naar ontwerp van Louis Van Mechelen. De oude gevel langs de gedempte Houtlei bleef naar verluidt bewaard. In deze vleugel bevindt zich op de eerste verdieping de oude bibliotheek uit 1906. Deze bibliotheek zou nog volledig zijn oorspronkelijke aankleding bewaard hebben (met ingewerkte kasten, schuifdeuren met traliewerk, origineel meubilair en boekenbezit).

Langs de oostzijde werd in 1891 een rechthoekig gebouw opgetrokken dat vroeger Bethune's Museum werd genoemd maar nu bekend staat als " 't Scheepken". Het ontwerp van Stefaan Mortier telt vijf traveeën en twee bouwlagen onder een schilddak met omlopende dakkapel. Opvallend is de overkragende verdieping in vakwerkbouw met een baksteenvulling. Naar verluidt heeft het interieur een fraai zichtbaar neogotisch dakspant op consoles dat echter deels aangepast werd. Oude foto's doen de aanwezigheid van een neogotische bandfries vermoeden. Het rechter deel van de vleugel heeft op de gelijkvloerse verdieping een reeks van spitsboogvormige ramen terwijl de bovenverdieping rechte ramen heeft. Tussen beide niveaus in werden tondo's met portretkoppen ingewerkt. Een muizentandfries werkt de gevel tegen de kroonlijst af.

Tussen 1901 en 1912 volgen de grote bouwcampagnes naar plannen van onder andere Jules Coomans, oud-leerling van Sint-Lucas. Deze zijn het gevolg van het dempen van de Houtlei en het aanleggen van de Oude Houtlei. Er kwamen extra gronden ter beschikking en de Zwartezustersstraat werd verbreed tot een volwaardige straat. De school die vroeger noord-zuid gericht was met een voorgevel richting Ingelandgat, zal plotseling een oost-westoriëntatie krijgen met de hoofdgevel langs de Zwartezustersstraat.

Op de hoek Zwartezustersstraat/Oude Houtlei werd een bakstenen vleugel opgetrokken van veertien traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak. De hoektravee werd geaccentueerd door een hoektorentje. Met natuursteen omlijst keldergaten wijzen op een kelderverdieping. Op de benedenverdieping werden de segmentboogvormige kloostervensters per twee gekoppeld en gescheiden door pilasters. Op de bovenverdieping werden de ramen spitsboogvormig uitgewerkt en niet gekoppeld. Het dak telt drie dakkapellen met neogotische omlijstingen. Het hoektorentje telt zes spitsboogvormige kloostervensters. Alle tussendorpels zijn uitgevoerd in natuursteen evenals de doorlopende lijsten. Een muizentandfries sluit de langsgevel aan de Zwarte Zusterstraat af. De gelijkvloerse verdieping herbergt momenteel de bibliotheek en werd reeds sterk verbouwd. De bovenverdieping herbergt de kapel waarvan het koor (boven de toegang) door de broeders het langst werd gebruikt. In de kleine beeldentuin werd een datumsteen ingemetseld: 1901.

Samen met de vorige vleugel werd de toegang tot de school gebouwd met erboven het koor van de kapel. De vleugel telt één travee en twee bouwlagen onder drie afzonderlijke daken. Het valt op door zijn verschillende volumes en de bakstenen puntgevel in de gevellijn van de Zwartezustersstraat. De toegangsdeur heeft een spitsboogvorm en het bovenste deel werd uitgewerkt met maaswerk en gebrandschilderde glas-in-loodramen. De bovenverdieping is geaccentueerd door één grote spitsboog waarbinnen drie lancetramen verwerkt zijn. Langs de zijde van de kleine beeldentuin situeren zich drie spitsboogramen, twee in het hoofdkoor van de kapel en één in een zijkoor. Het linteel boven de deur draagt het opschrift "TREEDT GE BINNEN? / HEIL EN VREDE! / GAAT GE VERDER? / GOD GA MEDE!". De ingangspartij geeft toegang tot de bibliotheek, traphal, beeldentuin en de vleugel ten noorden van de beeldentuin (eveneens 1904). De gang is overwelfd met neogotische gewelven in rode en gele baksteen. Zowel de hal als ingangspartij zijn gevloerd met een neogotische vloer bestaande uit rode, zwarte en gele tegels, afgewisseld met twee soorten versierde tegels (zwarte basis met gele leeuw en gele basis met zwarte leeuw). In de hal vormen de tegels een doolhofpatroon. In de omlijsting is de vloer gesigneerd "T. PICHA & Cie". Tijdens het interbellum werd de inkompartij en hal heraangekleed met twee muurschilderingen. In de hal bevindt zich een schildering getiteld "El Caballero de la Triste Figura" voorstellende de legende van Don Quichote. De muurschildering, boven een marmeren plint, in de gang omvat drie traveeën. De middelste travee is duidelijk het eerst gedecoreerd. In Art Deco-stijl werd hier een gedenkplaat aangebracht ter herinnering aan de gesneuvelde leraars en leerlingen tijdens de Eerste Wereldoorlog. De plaat heeft als opschrift: "1914 1918 / GLORIE AAN GOD / HULDE AAN ONZE HELDEN! (opsomming van 24 namen) OOK AAN DEZEN ONBEKEND GEBLEVEN! / DE VRIJHEID BOVEN 'T LEVEN ! / MAAR BOVEN VRIJHEID GOD!" Links en rechts van de gedenkplaat staan twee engelen met een huldekrans. In boogveld prijkt een Lam Gods voor een Keltisch kruis en tussen twee wierrookbranders. Het geheel is geplaatst tussen florale motieven. Links en rechts twee muurschilderingen van F. Kieckens uit 1937. De linkse schildering heeft als onderwerp de verkondiging van het geloof met in de marge de belangrijkste stadia uit de bijbel. De rechtse schildering stelt het recht, de vrede, schilderkunst, wijsheid en geloof voor. In de rand de grote gebeurtenissen van de christelijk Europese geschiedenis. In de gang nog een gedenkplaat voor het 100-jarig bestaan van de school in 1962. Het opschrift luidt: "ALS DE HEER HET HUIS / NIET BOUWT, DAN WER-/KEN DE BOUWLIEDEN / TEVERGEEFS / SINT-LUCAS / HOGER / INSTITUUT / 1862-1962 / ALS DE HEER DE STAD / NIET BEWAART, DAN / WAAKT TEVERGEEFS / DE SCHILDWACHT." In de hal leidt een mooie hardstenen trap met smeedijzeren leuning naar de bovenverdieping. Bovenaan de trap een fraai glasraam voorstellende Sint-Michiel naar ontwerp van Ganton. Boven de toegangsdeur zit een glasraam in slechte toestand met zeven wapenschilden en het opschrift "DAT BIJ WERK VAN KUNST OF STIEL GODS GLORIE VOERE EN RICHTE UWE ZIN & ZIEL". De verbindingsdeur tussen hal en beeldentuin heeft eveneens een neogotisch gebrandschilderd bovenlicht voorstellende de Heilige Lucas schildert Onze-Lieve-Vrouw met kind. Op het derde venster speelt een engel op de luit.

Ingesloten door de ingangspartij, het klooster en een schoolvleugel bevindt zich de kleine beeldentuin aan de Zwartezustersstraat. Hij werd langs de straat afgesloten door een muur. Op de hoek van de Zwartezustersstraat en Ingelandgat staat het klooster van de Broeders van de Christelijke Scholen. Het pand werd eveneens opgetrokken in 1904 naar ontwerp van Jules Coomans. Het bakstenen hoekgebouw telt twee ongelijke traveeën langs de Zwartezustersstraat, de hoek werd herleid tot een afgeschuinde kant van één travee en langs het Ingelandgat zijn er vijf ongelijke traveeën. Het gebouw telt twee bouwlagen onder een zadeldak. De zijgevels zijn afgewerkt als trapgevels. De langsgevels zijn fraai afgewerkt met speklagen in donkere baksteen en een spitsboogfries onder de kroonlijst. De lintelen van de segmentboogvormige ramen zijn uitgevoerd in natuursteen. In de dakpartij zitten zeven ongelijke dakkapellen. Enkele zijn vermoedelijk recent verbouwd. Op de benedenverdieping bevinden zich verschillende salons terwijl de bovenverdieping voorbehouden was voor slaapkamers. Op zolder zou zich het archief van broeder Hildewart bevinden.

Tussen de grote en kleine beeldentuin werd eveneens in 1904 een neogotische vleugel gebouwd. Het bakstenen gebouw telt vijf traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak met dakkapellen. De traveeën zijn gescheiden door steunberen. Lang de grote beeldentuin hebben de traveeën op de benedenverdieping twee gekoppelde kloosterramen gevat in één gemeenschappelijke segmentboogvormige nis. De bovenverdieping daarentegen wordt gekenmerkt door grote drieledige kruisramen eveneens gevat in een segmentboogvormige nis. De traveeën in de gevel langs de kleine beeldentuin zijn op de bovenverdieping gevuld met twee spitsboogvormige kloosterramen. De gevel is afgewerkt onder de kroonlijst met een fraaie spitsboogfries. Alle kruisen, dorpels en tussendorpels zijn uitgevoerd in natuursteen. In de vleugel bevinden zich op de gelijkvloerse verdieping de spreekkamers van de broeders en op de bovenverdieping de leeszaal van de broeders.

Langs de Oude Houtlei werd in 1909 de vermoedelijk oudste ingekapselde betonconstructie van Gent opgericht; het zogenaamd "Klein museum". De neogotische ruimte telt vijf traveeën langs de straat en heeft een breedte van twee traveeën. Tegen de kroonlijst is de gevel met een muizentandfries afgewerkt. De traveeën worden geaccentueerd door spitsboogvormige traveenissen die over beide verdiepingen lopen. Op de gelijkvloerse verdieping zijn de segmentboogvormige kloostervensters terug gekoppeld en vervat binnen een segmentboogvormige nis. Op de bovenverdieping hebben de spitsboogramen eenzelfde afwerking. Hier bevindt zich het "Oud museum" of de studiekring. Het lokaal strekte zich oorspronkelijk uit over twee verdiepingen maar werd in latere verbouwingsfases opgesplitst in twee niveaus om de studiecollectie van de school te kunnen herbergen.

De Oude Houtlei werd afgesloten door een bakstenen muur met spitsboognissen. Erachter werd een afgietselzaal ingericht. Het gebouw heeft een ijzerconstructie.

De beeldentuin, onderdeel van een educatief project

Het ontstaan van de beeldentuin tuin kan niet los gezien worden van het belang dat broeder Marès hechtte aan goede natuurvoorbeelden als een essentieel onderdeel van het tekenonderwijs. Het contact met originele middeleeuwse kunst was primordiaal binnen de opleiding geboden door Sint-Lucas. De aandacht voor de archeologische neogotiek vereiste het contact met goede authentieke voorbeelden. In 1869 was binnen Sint-Lucas een modellencollectie en een collectie afgietsels aanwezig. Mogelijk zijn de modellen niets anders dan de beelden in de beeldentuin. Anno 1888 bestaat de collectie met zekerheid gezien de foto van Broeder Marès met enkele leerlingen. Dankzij de verspreiding van de Sint-Lucasscholen over Vlaanderen en de nadruk op lokale kunst en nijverheid werden de beelden en architectuurelementen gezocht in de eigen streek. Door deze concentratie van beelden geeft de collectie een bijzonder goed en uniek beeld van de middeleeuwse architectuur en beeldhouwkunst in Oost-Vlaanderen. Afgietsels van belangrijke internationale kunstwerken werden opgesteld in de verschillende musea van de school.

De didactische collectie van Sint-Lucas bestaat niet alleen uit de beeldentuin en plaasteren afgietsels maar tevens uit modelboeken, opgezette dieren, beeldhouwwerk van bekende meesters en leerlingen, architectuurelementen en antieke voorwerpen waaronder een fraaie collectie kandelaars en hang- en sluitwerk. De collectie was opgesteld in verschillende specifiek daarvoor ontworpen ruimten die allen, in al dan niet verbouwde staat, bewaard bleven: het Bethunemuseum, plaastermuseum, "Klein Museum" en "Oude Bibliotheek". De binnentuin van het Sint-Lucasinstituut werd ingericht als beeldentuin voor objecten in natuursteen.

  • Stadsarchief Gent, Reeks F, nummer 43(1,2,3).
  • Stadsarchief Gent, Atlas Goetghebuer, F.31/D.53.
  • MVG, cel Monumenten en Landschappen Oost-Vlaanderen, Beschermingsdossier 'architectuur van Louis Roelandt', 1994 (onuitgegeven).
  • BILLIET I. 1992: Inventaris van de verzameling architectuurfragmenten in het Hoger Instituut Sint-Lucas te Gent, 5 delen, onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent.
  • DE KEYSER B. 1997: De ingenieuze neogotiek 1852-1925, Leuven.
  • DE MEYER J. 1988: De Sint-Lucasscholen en de neogotiek 1862-1914, KADOC-studies 5, Leuven.
  • GROOTAERTS W. (e.a.) 1996: Zeven eeuwen Augustijnen. Een kloostergemeenschap schrijft geschiedenis, Gent.
  • STYNEN H. 1998: De onvoltooid verleden tijd - een geschiedenis van de monumenten- en landschapszorg in België 1835-1940, Brussel.
  • VAN CLEVEN 1985: B.T.K.-Project binnen Sint-Lucas Gent, CAO 1.4 (maart 1985).
  • VAN DER STRAETEN 1986: Louis Roelandt. Een bekend Gents bouwmeester. Nieuwpoort 1786-Gent 1864, Heraut 21.6.

Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DO002250, Gentse Kunstscholen
Auteurs:  Mertens, Joeri
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Lucasinstituut [online], https://id.erfgoed.net/teksten/177548 (geraadpleegd op ).