Bourgoyen-Ossemeersen (actualisatie 2015)

Tekst van Bourgoyen-Ossemeersen (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135210)

Het gebied Bourgoyen-Ossemeersen bevindt zich ten zuiden van Mariakerke, ten westen van Gent en ten noorden van Drongen. Het gebied wordt begrensd door de woonwijken van Mariakerke (ten noorden), de bewoning en zuiveringsstation van Rooigem ten oosten, de Drongensesteenweg (N466) ten zuiden en de Ringvaart en Binnenring-Drongen ten westen.

Fysische geografie

Topografie

De vlakte van de Leie is ten westen van Gent opvallend breed en strekt zich uit van Mariakerke in het noorden tot Sint-Denijs-Westrem in het zuiden. In dit oorspronkelijke aaneengesloten gebied meandert vanaf de Drie Leien te Drongen een noordelijke rivierarm naar de Bourgoyen-Ossemeersen en een zuidelijke naar de Assels-Blaarmeersen. Beide armen - die door de aanleg van de Watersportbaan en de Ringvaart sterk gefragmenteerd zijn - komen weer samen bij Ekkergem, net ten zuiden van het eiland Malem. De Leie stroomt in de Vlaamse Vallei.

Geologie en bodem

Volgens de tertiair-geologische kaart primeren in dit gebied van noord naar zuid de groene tot grijsgroen, glimmer- en glauconiethoudende, soms kleihoudende, fijne zanden met plaatselijk dunne zandsteenbankjes behorend tot het Lid van Vlierzele (eoceen, 53 tot 33,7 miljoen jaar geleden); grijsgroen, glimmer- en sterk zandhoudende, weinig glauconiethoudende klei met plaatselijk zandsteenbanken (veldsteen) behorend tot het Lid van Pittem (eoceen, 53 tot 33,7 miljoen jaar geleden); blauwgrijze tot donkergrijze met dunne zandlensjes, organisch materiaal en pyrietachtige concreties behorend tot het Lid van Merelbeke (eoceen, 53 tot 33,7 miljoen jaar geleden); grijsgroen, zeer fijn, glauconiet- en glimmerhoudend zand met kleilagen en zandsteenbanken behorend tot het Lid van Egem (eoceen, 53 tot 33,7 miljoen jaar geleden).

Het gebied Bourgoyen-Ossemeersen bevindt zich in de alluviale vlakte van de Leie. De Vlaamse Vallei, waardoor de Leie loopt, werd tijdens het weichseliaan (115 000 tot 10 000 jaar geleden) gedeeltelijk opgevuld met zand en loess. Dit materiaal werd tijdens het laatglaciaal (14 650 tot 10 000 jaar geleden) plaatselijk eolisch herwerkt tot lage stuifzandruggen, zoals de donk van het Valkenhuis met vingervormige uitlopers aan de oostzijde. Tijdens de eerste helft van het holoceen (10 000 jaar geleden tot heden) werd, zowel in als buiten de riviervlaktes, een bos ontwikkeld. Vanaf 5800 jaar geleden werd dat aangetast door de mens. De riviervlaktes werden vochtiger en veengroei werd mogelijk. Door de ontbossing verhoogde de sedimentlading in het water en werden ook meer sedimenten afgezet. De bedding kwam hoger te liggen waardoor de rivier haar ligging kon verleggen. De gronden die regelmatig onder water kwamen te staan, waren aangewezen om door de mens als hooiland te worden gebruikt. Iedere overstroming bracht een laagje slib mee, wat ervoor zorgde dat de bodemvruchtbaarheid op een natuurlijke wijze op peil werd gehouden. Na de hooisnede was meestal beweiding mogelijk. In Vlaanderen werden dergelijke gronden ‘meers’ genoemd. De meersgebieden werden oorspronkelijk gekarakteriseerd door een visueel open landschap. Het was immers niet toegelaten de percelen af te sluiten door randbegroeiing omdat de weidegang steunde op gemeenschappelijk gebruiksrecht (de gemene weiden).

In de Bourgoyen-Ossemeersen kunnen volgende gebieden onderscheiden worden. Vooreerst is er de grote, opgevulde geul van een laatglaciale Leie-arm. Hiervan is het gedeelte met de Grijtgracht, gelegen tegen de noordrand van de Bourgoyen, goed bewaard gebleven. Vooral de aanleg van de Ringvaart heeft het meanderde gedeelte, dat liep tegen de westrand van de riviervlakte, weggegraven. Een dergelijke fossiele rivierbedding is opgevuld met fluviatiele klei en leem en kan 6 meter diep zijn. Plaatselijk was er ook een opvulling met organogeen materiaal (veen en kleiig veen), zoals zich dat in de Meerskant heeft voorgedaan. Op verschillende plaatsen is de overgang tussen meersen en hoger gelegen kouters nog goed zichtbaar. Er komen in het centrale gedeelte van de Bourgoyen min of meer sikkelvormige verlopende hoogten voor die van elkaar gescheiden zijn door laagten. Het niveauverschil is minder dan 1 meter. Deze hoogten en laagten zijn het resultaat van sedimentatie in de binnenbocht van een riviermeander, worden kronkelwaardafzettingen genoemd en dateren uit het laatglaciaal. Ten slotte komt er in de Bourgoyen een zandig gebied voor dat nooit overstroomd werd en een hoogte van 7,5 meter +TAW bereikt waarop de Valkenhuishoeve is gevestigd, een zogenaamde donk. Deze zandige hoogten worden genetisch verklaard als opwaaiende stuifzanden binnen de overstromingsvlakte. De donk met de hoeve tekent zich af door het voorkomen van akkerland. Het hoogste gedeelte hiervan was permanent akkerland, terwijl de lager gelegen randzones, die enkel zeer uitzonderlijk overstroomden, gekenmerkt werden door wisselbouw. Deze percelen werden door een perceelsrandbegroeiing omheind om het vee op het perceel te houden. In het natte meersengebied, dat samen valt met natte kleigronden op de fossiele Leieloop, werd door het graven van de Grijtgracht voor de waterafvoer gezorgd. Er was destijds, voor de uitbreiding van de Gentse agglomeratie in Mariakerke, een duidelijke overgang van dit meersengebied naar de hoger gelegen rand van de overstromingsvlakte. Hier tekende zich een lokale dekzandrug af gekenmerkt door goed gedraineerde, licht lemige zandgronden waarvan het kouter- toponiem op grote bouwlandcomplexen op oude ontgonnen akkerkernen wijst.

De overgang naar de kouterrug die naar aanleiding van de Eerste Wereldoorlog de naam Vliegpleinkouter gekregen heeft, is nog waar te nemen. De kronkelwaarden komen in het grondgebruik niet tot uiting omdat het hoogteverschil te gering is. Enkel het perceelspatroon heeft een aanwijzing voor het strookvormige verloop van een kronkelwaard. Het gebied ten zuiden van de Valkenhuishoeve wordt gekenmerkt door kleigronden waar de Leie door meandert. De Leie zelf heet, door de vroeger geregeld voorkomende overstromingen, iets hoger gelegen oeverwallen opgebouwd die iets minder kleiig zijn maar toch steeds onder gras zijn gebleven dan de natte, zware kleigronden van het gebied Bourgoyen-Ossemeersen.

Vegetatie

De natuurlijke vegetatie van els en wilg op de lage delen en gemengd loofbos op de hoge delen heeft in de loop van de middeleeuwen plaats geruimd door respectievelijk meersen en kouters. De zuidwestelijke glooiing van de donk werd met naaldbos beplant. De zeer moerassige inham tussen de uitlopers werd opgevuld.

De Biologische Waarderingskaart (versie 2, 1997-2010) vermeldt de aanwezigheid dotterbloemgrasland, rietland en ander vegetaties van het rietverbond, soortenrijk en soortenarm permanent cultuurgrasland, vochtig grasland gedomineerd door russen, grote zeggenvegetatie, houtkanten en een bosbestand in het westen. Grachten doorsnijden de graslanden.

Cultuurhistorie

De gunstige ligging van de donk oefende een aantrekkingskracht uit op de prehistorische mens. Enkele kleine vuurstenen artefacten verwijzen naar de mesolithische jagers. De opgravingen van Plancqaert op het Valkenhuis vermelden een cultuurlaag uit de bronstijd. Een nederzetting uit de ijzertijd kon zich waarschijnlijk tot in de Merovingische periode handhaven. Dergelijke nederzettingen waren dikwijls niet meer dan een groepering van enkele houten boerderijen die leefden van landbouw en veeteelt. Ook uit de Romeinse periode zijn er vondsten in Bourgoyen-Ossemeersen aangetroffen.

Over de middeleeuwen (5de tot 15de eeuw) is weinig bekend. Het ‘Hooghe Valckenhuijs’ bleef lange tijd een vorstelijke verblijfplaats, wellicht met een jachtresidentie. Volgens oude documenten behoorde het aan "sijne conincklijke majesteijt” en naar verluidt was het bekend als plaats voor het dresseren van valken. Het werd reeds vermeld in het landboek van 1562 en op de kaart van J. Horenbault van 1619. Hoe dit huis er in de middeleeuwen uitzag is niet bekend. De woning wordt niet op de huidige plaats van de Valkenhoeve gesitueerd; waarschijnlijk bevond ze zich in het bosareaal ten westen daarvan. Aan het eind van de 17de eeuw was de donk onbewoond. Het boerenhuis van vijf(?) traveeën en links ervan stallingen onder een doorlopend gebogen, pannen zadeldak klimt in kern op tot de 16de-17de eeuw en werd in 1852 aangepast in 1852 Ten zuiden en ten westen van het woonhuis liggen de dwarsschuur en stallingen van 1876. De hoevegebouwen werden door de stad Gent opgeknapt en hebben een nieuwe functie bij het natuurbeheer van het reservaat Bourgoyen-Ossemeersen.

Aan de zuidoostkant van de Bourgoyen bevindt zich een recent opgeknapte molenromp. Reeds in de 12de eeuw was er in de Bourgoyen een molen, mogelijk op dezelfde plaats, gebouwd om water uit het moerassig gebied op te malen. De oorspronkelijke bakstenen windmolen zou destijds opgericht zijn door de kartuizers (17de eeuw). Tussen de Grijtgracht en een Leie-arm is er een niveauverschil van zowat 60 centimeter dat door een watermolen of hoosmolen overbrugd werd. David Brandt, heer van Mariakerke, belastte in 1702 de wederopbouw van zijn windmolen met Paternosterwerk. Zijn zogenaamde Hoosemeuleken voor het oppompen van het water was namelijk in 1701 afgebrand. De achthoekige vorm is niet courant, waarschijnlijk lieten de bouwers zich hiervoor door oudere, houten molens inspireren. In 1866 werd het molenkruis verwijderd en vervangen door een stoommachine als drijfkracht, vermoedelijk uit het constructie-atelier Phoenix. Daarom werd naast de molen een hoge, vierkante schouw opgetrokken. De trap en de wieken van de molen werden overbodig en verdwenen. In 1930 werd ze op haar beurt vervangen door de huidige elektrische drijfkracht van 50 pk die een centrifugale pomp (1897) aandrijft met een vermogen van 1 kubieke meter per seconde. Enkel de achthoekige bakstenen romp zonder kap en met scheptoestel buiten de molen is nog bewaard gebleven.

De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) geeft het gebied weer als moerassig weiland langs de meanderende Leie. Grachten doorsnijden de weilanden. Op de hoger gelegen donk worden enkele akkers en een naaldbosperceel afgebeeld. De windmolen is herkenbaar in het oosten van het gebied. De kaart van Vandermaelen (1846-1854) geeft de Bourgoyen-Ossemeersen weer als grasland langs de Leie met in het zuiden de vermelding van het toponiem “Osse Meerschen”. De Valkenhoeve wordt aangeduid als “Valkenhuys” en wordt omgeven door enkele akkers en bospercelen. De molen bevindt zich in het oosten.

Langs de oostzijde van de Bourgoyen loopt een spoorwegdijk van 4 meter hoog en 700 meter lang. Gent bekleedt een niet onbelangrijke rol in de ontwikkeling van het Europese spoorwegennet. In 1837 werd de eerste lijn ingehuldigd. Het tracé in de Bourgoyen is echter veel jonger en was van 1922 tot 1955 in gebruik. Aan de andere zijde van het gebied werd tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) een gedeelte van het Regenbooggebied ingeruild voor de aanleg van een militaire luchthaven. Van daaruit konden de Duitse bezettingstroepen gemakkelijk het front bereiken. Bij hun aftocht ontmantelden en vernietigden ze gedeeltelijk deze infrastructuur. Door de aanleg van dit vliegveld werden talrijke archeologische sporen weggegraven.

  • Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, Beschermingsdossier DO000472, Bourgoyen-Ossemeersen (R. Deneef, 1978).
  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Topografische basiskaart numerieke reeks, Nationaal Geografisch Instituut, uitgegeven in 2009, schaal 1:10.000.

Auteurs:  Van den Bremt, Paul; Lanclus, Kathleen; Cox, Lise; Tack, Guido; De Meirsman, Reginald; Van der Linden, Geert; Vanmaele, Nele
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Bourgoyen-Ossemeersen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/174617 (geraadpleegd op ).