Abdij zusters bernardinessen: gastenkwartier

Tekst van Abdijsite zusters bernardinessen met gastenkwartier (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/76346)

Omgrachte site van de cisterciënzerinnenabdij van Oosteeklo. Het gastenkwartier is het enige resterende abdijgebouw van de oude Abdij van Oosteeklo.

Historiek

De abdij van Oosteeklo werd in de 12de eeuw gesticht door vrouwelijke religieuzen, behorende tot de orde der cisterciënzers (bernardinessen) uit Eeklo. De stichtster van dit klooster zou volgens A. Sanderus Isabella of Elisabeth van Vlaanderen zijn geweest, vermoedelijk de zuster of dochter van de graaf van Vlaanderen. Aanvankelijk verbleven in de abdij ook broeders die met de grondontginning waren gelast en onder leiding van een prior stonden.

Omtrent het stichtingsjaar van de abdij bestaat evenwel geen eensgezindheid: Miraeus maakt melding van de oudst gekende documenten van de abdij die reeds in de 12de eeuw zou hebben bestaan. In 1164 reeds werd haar door Filip, graaf van Vlaanderen, kwijtschelding van tol verleend, hetgeen in 1187 door graaf Boudewijn werd bekrachtigd. De abdij kocht van gravin Johanna van Constantinopel 40 bunder (53 hectare) woeste grond (heide en bos) in het zuiden van het ambacht Boekhoute. Aanvankelijk moest door de kloosterlingen een cijns van 5 ponden voor deze gronden worden betaald, maar de gravin schold hun die kwijt in 1228. Andere bronnen vermelden dat het klooster na 1232, vermoedelijk in 1249, werd overgebracht naar de heide in Oosteeklo, waar de religieuzen van de cisterciënzerorde een belangrijke rol speelden in de ontginning van de heidegronden.

De abt van Clairvaux maakte bezwaar tegen het feit dat de abdijen van Oosteeklo en Doornzele te dicht bij elkaar gelegen waren en gaf aan de abt van Baudeloo opdracht ervoor te zorgen dat één van beide kloosters werd verplaatst. De abt van Baudeloo bracht hiertegen in dat door een verhuis grote moeilijkheden zouden ontstaan, gelet op de armoede van deze kloosters. Tot een verhuizen kwam het dan ook niet, doch er werd een demarcatielijn vastgesteld, namelijk de weg die van Langebrug (ten noorden van Gent) naar Triest liep. Ten oosten van deze weg mocht de abdij van Oosteeklo geen grond of tienden verwerven en Doornzele niet ten westen ervan. Voor zover de kloosters reeds bezittingen aan de verkeerde kant van de weg hadden, moesten deze worden uitgewisseld.

In 1249 nam Margareta van Constantinopel het sticht en zijn goederen onder haar hoede en gaf toestemming tot verkoop, ruil en ontginning van zijn gronden, doch behield het recht van de rechtspraak en een jaarlijkse rente op het moer en de woestijn (wastine) die de zusters toebehoorde.

In de 13de en de 14de eeuw ontving de abdij verschillende pauselijke bullen, onder andere die van 1246 van Innocens IV, waarbij werd gesteld dat geen schuldeisers beslag mochten leggen op de abdijgoederen. Ook werd de abdij met verschillende schenkingen begiftigd, onder meer in 1342 door de leden van het geslacht van Artevelde (twee jonkvrouwen van dit geslacht, Catharina en Margareta, verbleven in deze abdij).

De oudste ons bekende stichting van een kloosterkapel dateert van 1296; ze werd gewijd door Jacob de Kersmakere, pastoor van het nabije Kaprijke.

In het begin van de 16de eeuw hadden oorlogen, belastingen, verlies van landerijen door watervloeden, verlies van inkomsten door het onvermogen van verarmde pachters om hun rechten en pachten te betalen, de abdij aanzienlijk verarmd. Dientengevolge werden de kloosterbroeders gedwongen uit te gaan bedelen, terwijl de zuster genoodzaakt werden zich aan het weefgetouw te zetten. In 1510 werden nieuwe heiden ontgonnen om uit deze armoedige toestand te geraken.

Ten tijde van de godsdiensttroebelen werd door calvinistische opstandelingen in 1577 het grootste deel van de abdij verwoest en werden de zusters verdreven. Na het herstel van het gezag van de Spaanse bezetting verenigden en vestigden de zusters zicht te Gent in een gedeelte van het Posteernehof, het voormalig verblijf van de graven van Vlaanderen, waar ze in 1607 een kerk lieten bouwen.

Na de gebeurtenissen in 1577 viel aan een terugkeer naar Oosteeklo immers niet meer te denken, gezien de grondige verwoesting van de abdij. Wel werden de restanten gebruikt om een viertal hoeven te bouwen rond de plaats waar zich vroeger de abdij bevond. Thans staat slechts één gebouw van de voormalige abdij nog overeind: het betreft het gastenkwartier, een bakstenen tweelaagse constructie, te dateren in de 16de eeuw. Het oude gastenkwartier met verblijf voor de nonnen bleef in gebruik als woning bij een landbouwbedrijf. Na de verkoop in 1998 werd het pand gerestaureerd.

Beschrijving

Gastenkwartier

Het bakstenen gebouw, dat in de loop der tijden uitgebreid was met verschillende aanbouwsels, is bij de recente restauratiewerken volledig vrij gemaakt tot een rechthoekig gebouw van vijf traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak (pannen). De gevels werden volledig hersteld en hervoegd. Bij de oude vensteropeningen met zandstenen dorpels en lateien werden de verdwenen middenstijlen vervangen door arduinen stijlen. Terug opengemaakte vensters werden voorzien van arduinen dorpels, lateien en middenstijl. Het oudste gedeelte van het gebouw klimt op tot de 15de of 16de eeuw, vermoedelijk werd na de vernielingen in 1577 het oostelijk gedeelte van het huidig gebouw heropgebouwd. Centraal tussen de twee gedeelten bevindt zich het trappenhuis met de stenen wenteltrap.

De huidige naar het zuiden gerichte voorgevel vertoont nu een dubbelhuisopstand, met sporen van drie deuropeningen, waarvan de twee uiterste gedicht zijn. De centrale rondboogvormige deur geeft toegang tot het trappenhuis. Tussen de twee eerste traveeën zijn er sporen van een zandstenen stijl terug te vinden, vermoedelijk van een poort of doorgang, haaks op de gevel.

De noordgevel bewaart in het oostelijk gedeelte op elke bouwlaag twee zandstenen kloosterkozijnen. Het kloosterkozijn van de woonkamer in het westelijke deel bewaart zandstenen consooltjes onder de latei.

Beide zijgevels zijn tuitgevels op schouderstukken, afgewerkt met muurvlechtingen, en in de geveltop voorzien van een oculus. De westelijke zijgevel is voorzien van een keldervenster, een rechthoekig venstertje met nieuw aangebrachte arduinen middenstijl, en erboven gekoppelde rondboogvormige venstertjes, waarvan één gedicht. De oostelijke zijgevel vertoont sporen van gedichte muuropeningen en een zandstenen bolkozijn in de geveltop.

Centraal in het gebouw bevindt zich het trappenhuis met een natuurstenen wenteltrap, vermoedelijk uit begin 16de eeuw. Het trappenhuis behoudt nog sporen van de oorspronkelijke bepleistering met vage decoratieve motieven. De overlopen naar de verschillende kamers die met een niveauverschil links en rechts van de trap liggen, zijn bevloerd met rode en zwarte tegels. Gedrukte rondboogdeurtjes geven toegang tot de kamers in het linker en rechter gedeelte. Het linker en oudste woongedeelte bevat een overwelfde kelderverdieping, een woonkamer en een zolderverdieping. Het rechter gedeelte bevat een benedenverdieping, een bovenverdieping en een zolderverdieping. De kelder met gedrukt tongewelf werd herbepleisterd en voorzien van een nieuwe vloer van arduinen stenen. De woonkamer boven de kelder behoudt eveneens sporen van de oorspronkelijke bepleistering, onder meer met een geometrische reliëftekening. De samengestelde eiken balklaag heeft een moerbalk met fraai versierde uiteinden, rustend op zandstenen consooltjes die versierd zijn met schildjes. De haard heeft zandstenen wangen, waarvan een met een vrouwenhoofdje. In de stookruimte van de haard is later een bakoventje met een stalen deurtje aangebracht. De bevloering met rode en zwarte tegels is vernieuwd. De kamers in het oostelijk gedeelte vertonen eveneens een samengestelde eiken balklaag (vernieuwd) met moerbalken op de oude zandstenen consooltjes. De gelijkvloerse kamer, nu keuken, heeft eveneens een haard met zandstenen laatgotisch geprofileerde wangen, de vloer is vernieuwd met oude arduinen tegels, in de oostelijke muur is een gedichte deur naar een verdwenen zijaanbouwsel zichtbaar. De zolderkamers zijn voorzien van houten plankenvloeren.

  • Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, Beschermingsdossier DO000899, abdij zusters bernardinessen (S.N., 1994).
  • BOGAERT C. en LANCLUS K. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Oost-Vlaanderen, Gemeenten: Assenede, Eeklo, Kaprijke, Maldegem en Sint-Laureins, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 21N, onuitgegeven werkdocumenten.

Auteurs:  Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Abdijsite zusters bernardinessen met gastenkwartier [online], https://id.erfgoed.net/teksten/172133 (geraadpleegd op ).