Vallei van de Gulp bij Teuven (aanduidingsdossier 2007)

Tekst van Gulpvallei met omgeving (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135384)

De ankerplaats heeft veel overeenkomstige kenmerken met het oostelijk deel van de ankerplaats ’s Graven-, Sint-Martens- en Sint-Pietersvoeren.

Fysische geografie

Geologie en bodem

Het gebied maakt deel uit van de geleidelijk in noordwestelijke richting afhellende hoogvlakte tussen Weser en Maas. De hoogste punten van Vlaanderen zijn in de regio te vinden. De Gulp, een bijrivier van de Geul, erodeerde in dit plateau een breed asymmetrisch tot 100 meter diep dal. De beek stroomt van de bron in het gehucht Gulpen bij Hendrik-Kapelle naar de samenvloeiing met de Geul nabij het Nederlandse Gulpen. De Gulp ontvangt langs zijn linkeroever enkele beekjes; de voornaamste zijn de Remersdaalbeek en de Mabroekbeek.

De ondergrond bestaat praktisch volledig uit krijtgesteente, door de zee in subhorizontale lagen afgezet tijdens het mesozoïcum of secundair tijdperk (ongeveer 248-65 miljoen jaar geleden). Deze krijtlaag bereikt een dikte van 70 tot 80 meter in de omgeving van Gieveld op het oostelijk plateau. Onderaan het krijtmassief komen groene glauconietrijke zanden voor, doorspekt met voor het grondwater ondoorlaatbare kleilagen, het zogenaamde Vaalser groenzand of formatie van Vaals. De afzetting dagzoomt over de gehele lengte van de vallei van de Gulp. De talrijke bronnen in de oostelijke Voerstreek zijn gelokaliseerd op plaatsen waar dalen deze ondoorlaatbare kleilagen aansnijden. Het bronwater lost het krijtgesteente in de onmiddellijke omgeving op, zodat amfitheatervormige bronkommen ontstaan in de dalflanken. Bovenaan in de ondergrond van het plateau bevindt zich vuursteeneluvium of residuele silex in 10 tot 15 meter dikke pakketten. Het is de enige restant na oplossing en erosie van de Maastrichtiaan tufkrijtafzettingen, ongeveer 70 miljoen jaar geleden gevormd.

De terrasvormige dalwanden langs onder meer de Gulp zijn ontstaan ten gevolge van de grote schommelingen in de erosiebasis van de pleistocene Maas en haar bijrivieren. Onder invloed van de afwisseling van ijstijden en tussenijstijden volgden talrijke sedimentatie- en erosieprocessen elkaar op. Tijdens de laatste (wurm)ijstijd die 10.000 jaar geleden eindigde, werd het landschap volledig bedekt met een homogene niveo-eolische lösslaag. Gedurende het holoceen (vanaf 10.000 jaar geleden tot op heden) ontwikkelden de pleistocene lösslagen op de plateaus zich tot diepe, vruchtbare leemgronden met een hoge landbouwwaarde. Langs de hellingen zijn deze gronden steniger door vermenging met allerhande gesteenten zoals silex, grind en kalk. Het Gulpdal werd opgevuld met colluviale en alluviale leem-, klei-, zand- en grindafzettingen.

Een netwerk van handvormig vertakte droge depressies of dellen verbindt de plateaus met de lager gelegen Gulpbedding. De dellen werden evenals huidige beekdalen grotendeels door watererosie gevormd tijdens en onmiddellijk na de ijstijden. Toen de ondergrond na de würmijstijd helemaal ontdooide, drong het water doorheen de bodem en het krijtgesteente en verdroogde de dalbodem. De meeste zijdalen van de Gulp gaan stroomopwaarts over in dellen.

Het Gulpdal is overigens asymmetrisch: een steile zuidwestelijk georiënteerde flank en een zachthellende noordoostelijk georiënteerde. Dit is het gevolg van een complex van verschillende factoren. De belangrijkste zijn de grotere temperatuurschommelingen op de zuidwesthelling die de erosie versnellen en de meer uitgesproken inwerking door de overheersende zuidwestenwinden eveneens op de zuidwesthelling.

Typisch voor het landschap zijn de kom- en trechtervormige depressies of dolinen die het gevolg zijn van de oplossing door koolzuurhoudend water van het kalkgesteente in de ondergrond. Mooie dolinen komen voor in de omgeving van de Driesenhof.

Antropogene invloeden op de bodem

De vorming van de bodem gaat nog steeds door. Op natuurlijke wijze ontstaan nog regelmatig dolinen, regenbuien eroderen dellen verder en beken zetten materiaal af. Bij enkele bronnen is waar te nemen hoe nieuw tufkrijt ontstaat. De menselijke invloed op de bodem was en is ook nog steeds groot door aanleg van wegen, ontginning van groeven en het bewerken van het land. Die invloeden zijn goed en soms minder goed zichtbaar in het landschap.

De gemeente Voeren heeft een heel erg hoge concentratie aan holle wegen, en deze zijn ook te vinden binnen deze ankerplaats. De genese komt waarschijnlijk gedurende de late middeleeuwen volop op gang. Het verkeer door de wegen en de waterafvoer erodeerden de wegen. Watererosie kan een belangrijke bijdrage leveren in het vormingsproces van holle wegen op de dalbodem van droge dalen of grubben.

Naast de bekende holle wegen zijn er ook de minder bekende ‘versleten’ holle wegen. Deze zijn op een gegeven moment dusdanig diep uitgesleten dat het tracé verlegd moest worden, omdat de oorspronkelijke weg onbruikbaar werd. Nu kunnen zij een belangrijke schuilplaats voor flora en fauna vormen.

Op de steile hellingen komen, evenwijdig met de hoogtelijnen, al dan niet begroeide taluds voor. Deze worden 'graven' of 'graften' genoemd. Algemeen wordt aanvaard dat zij ontstaan zijn ingevolge de ontginning van hellingbossen evenwijdig met de hoogtelijnen. Bosranden die na de ontginning overbleven fungeerden als hindernis waartegen zich na verloop van tijd een laag colluvium afzette, zodat de helling minder steil werd. Zij fungeerden tevens als veekering en perceelsscheiding. Na de Tweede Wereldoorlog verdwenen talrijke graften door perceelvergroting, zodat momenteel slechts een knik langs de helling overblijft. In het noordelijk deel (tussen Gieveld en het dal) vinden we nog als houtwal bestaande graften. Dit zijn belangrijke toevluchtsoorden voor vele planten en dieren, maar als lineaire landschapselementen zijn ze ook belangrijk voor de migratie van flora en fauna.

Verder heeft de mens in de loop van de tijd gebruik gemaakt van materialen uit de ondergrond, waarvan vele groeven getuigen. De nu verlaten groeves en ontsluitingen, die zich meestal in de bovenste helft van de dalflanken bevinden, zijn grotendeels begroeid door bosvegetatie en dus moeilijk in het landschap herkenbaar. Zij komen verspreid over de ganse streek voor.

Er werd kalk en vuursteen gewonnen binnen de ankerplaats. De losse mergel uit de ondergrond werd door plaatselijke landbouwers op kleine schaal ontgonnen uit mergelkuilen ter verbetering van hun akkers en weilanden. De opkomst van de kunstmest na de tweede wereldoorlog maakte een einde aan deze bemestingstechniek. Vuursteen was van betekenis als wegverharding en in huizenbouw. De nu verlaten groeves en ontsluitingen, die zich meestal in de bovenste helft van de dalflanken bevinden, zijn grotendeels begroeid en dus nauwelijks in het landschap herkenbaar.

Vegetatie

Er zijn veel gradiënten in het gebied die verband houden met het reliëf, de hydrografie en de bodem (onder andere luchttemperatuur, zonnestraling, voedingsstoffen, blootstelling aan wind, vochtigbeschikbaarheid bodem, luchtvochtigheid). Daardoor kent het gebied een soortenrijke vegetatie zonder overigens uitgesproken veel zeldzame plantensoorten te herbergen. In het diepste punt van de vallei zijn kalkrijke brongebieden en beekdalen te vinden met voedselrijke graslanden, enkele bronbosjes en beekbegeleidende bossen. Veel graslanden en enkele van de bossen verruigen of verarmen door aanplant van populier en intensiever vormen van landbouw (gebruik van kunstmest en herbiciden). Het grootste deel van de noordoosthelling met kalkrijke bodem is begroeid met het eiken-haagbeukenbos. Op enkele plaatsen is de helling in gebruik als wei- of hooiland, over het algemeen met weinig natuurwaarde. Op de zure, voedselarme bodems bovenaan de noordoosthelling en het plateau ontwikkelde zich een zuur eikenbos. Soms werd dit bostype vervangen door monoculturen van beuk, lork of spar.

Cultuurhistorie

De ankerplaats 'Vallei van de Gulp bij Teuven' heeft net als de 'Vallei van de Berwijn' geen records in de Centrale Archeologische Inventaris. De ankerplaats '’s Graven-, Sint-Martens- en Sint-Pieters-Voeren” daarentegen heeft maar liefst 44 vindplaatsen. Hieruit mag echter niet zonder meer besloten worden dat de centrale ankerplaats archeologisch waardevoller zou zijn dan de andere ankerplaatsen in Voeren. Wanneer we de gebieden rond de ankerplaats bekijken, zijn er wel records maar lang niet zo veel als in het centrale deel. Wanneer we dan ook nog bekijken wat de bronmeldingen zijn dan zien we dat van de genoemde 44 vindplaatsen er 32 als bronmelding veldprospectie hebben, 4 werden deels opgegraven. De overige acht worden getypologeerd als niet-archeologische gebeurtenis en zijn dus in se vondstmeldingen. In het gebied rond Moelingen zijn er slechts enkele records, rond Teuven geen. Men kan bijgevolg globaal stellen dat de hoeveelheid vindplaatsen in het centrale deel waarschijnlijk gewoon een gevolg is van de aanwezigheid van enkele prospecteurs in die regio die enerzijds actief aan veldprospectie doen en anderzijds vondstmeldingen signaleren. Nemen we daarbij in acht dat de Centrale Archeologische Inventaris enkel de gekende archeologische vindplaatsen weergeeft en voor het overige geen uitspraak doet over enige potentiële vindplaatsen en dat wanneer we de vindplaatsen ten opzichte van de gemeente Voeren zelf bekijken, dan is er geen merkelijk onderscheid tussen de gebieden waar archeologische vindplaatsen geseind staan en gebieden waar er geen aangeduid zijn.

Deze ankerplaats kan dus best archeologisch heel waardevol zijn en veel meer ongekend erfgoed bevatten. Maar als besluit kunnen we buiten het algemene standpunt dat behoud van archeologische waarden nastreeft niets met zekerheid melden.

Als vroegste cartografische bron geeft de kaart van Graaf de Ferraris (1771-1777) de bewoningskernen Nurop, Teuven en Sinnich weer, omgeven door een boomgaardengordel. De kernen liggen geïsoleerd in een brede zone van bouwland naar Haspengouws model. Zij zijn met elkaar verbonden door smalle grasland- en bosstroken. Verder van de kernen af liggen voornamelijk akkers op de flauwe westhelling en bossen op de steile oosthelling en het plateau.

De abdij van Sinnich te Teuven kon bij de echte grootgrondbezitters gerekend worden. De hoeves Kloosterhof en Gieveld waren eigendom van de abdij. Vanuit Gieveld begon de ontginning van het oostelijk plateau. De verdere ontginning van het Driescherbosch en Bovenste Bosch op het plateau gebeurt later, vanuit de op het oostelijk plateau gelegen Driesenhof, gesticht in 1849.

De overschakeling van een gemengd landbouwsysteem naar een eenzijdige veeteelteconomie zet in het Gulpdal al vroeg in. Het akkerareaal neemt af, steeds meer gronden worden als weilanden in gebruik genomen. Naast de fysische kenmerken van bodem en reliëf, zijn ook de aanwezigheid van talrijke bronnen (drinkwatervoorziening) en de individuele ontginningsaanpak redenen voor deze ‘Vergrünländung'.

De Ferrariskaart geeft al een groot deel van de gronden (meer dan 25 procent) aan als weide, maar tot omstreeks 1880 behoudt de akkerbouw in de vallei van de Gulp toch haar overwicht. Vanaf dan worden in de zuidelijke boszomen langs de Gulp enorme bressen geslagen. Als gevolg van de graancrisis is er een enorme toename van het aantal weidepercelen in het Gulpdal gedurende de periode van 1880 tot 1910. Door deze overschakeling naar een eenzijdige veeteelteconomie begint Teuven zich geleidelijk een uitzicht van de Herfse nederzetting aan te nemen De akkergronden lagen en liggen nog steeds ten westen van de kernen. Een groot bebost oppervlak strekt zich ten oosten van het dorp uit ('Neerbeck Bosch', 'Driescher Bosch', 'Sinnicher Bosch'). Ook nu nemen de bossen nog 20 procent van de oppervlakte in.

Tot op heden ligt het accent in de oostelijke Voerstreek onverminderd op de graslandcultuur en de teelt van voedergewassen. Weiden zijn het meest renderend en aangewezen in de dalen. De ontkalkingsklei die achterblijft na verwering en oplossing van het krijtgesteente is vrij zwaar voor hoogwaardig akkerland. Akkerbouw komt uitsluitend voor op de minst steile hellingen (in het Gulpdal de westhelling) en plateaus met ondiepe leemgronden. De teelten zijn beperkt tot voedergewassen. De recente schaalvergroting, specialisatie en rationalisatie heeft een vervlakkende invloed op het typische boccagelandschap van de oostelijke Voerstreek met zijn mozaïek van door hagen omsloten weiden, boomgaarden en akkers. De op ecologisch, pomologisch en landschappelijk vlak waardevolle hoogstamboomgaarden verdwijnen geleidelijk.

Toch komen in de vallei van de Gulp, meer dan in de andere Voerense valleien, restanten van een uitgesproken cultuurzonatie voor. Langs de dalhellingen treft men van onder naar boven achtereenvolgens aan: beemdgronden op de dalbodem, een bewoningsstrook met boomgaardzone onderaan de helling, de genoemde hoger gelegen akkerstrook en een beboste kam. In het Gulpdal bevinden de woongebieden zich op het onderste gedeelte van de zwakke westhelling.

Van een eigenlijke dorpskern is geen sprake, ook niet in Teuven. De bebouwing ligt aan de wegen die het dorp doorkruisen. Het huidige Teuven is ontstaan uit het aan elkaar groeien van drie oude woongebieden: Nurop in het noordwesten, is een oude boerennederzetting met een concentratie aan vakwerkhoeves. Teuven in het midden is een woongebied bij kerk en kasteel en Sinnich in het zuidoosten een woonkern rond een abdij.

Het resterend bouwkundig patrimonium maakt deel uit van het Maasland, een historische en culturele entiteit die zich door de eeuwen heen wist te profileren. Kenmerkend is de gaaf bewaarde, uitsluitend agrarische uitbouw van het gebied en de harmonieuze verwevenheid van het landschap met het gebouwde patrimonium. De hoeve met losstaande bestanddelen komt vrijwel steeds in combinatie met een veeteeltbedrijf voor. De oudste bouwwijze is de houtbouw met lemen vullingen. Kapellen en veldkruisen sieren het landschap.

Het kasteel van Teuven had gedurende de middeleeuwen een belangrijke invloed op het sociale leven van de nederzetting Teuven. De huidige voorgevel dateert uit de 17de eeuw maar onderging achteraf verscheidene verbouwingen. De massieve hoektoren is het meest in het oog springend. De abdij van Sinnich is door de hoge bomen van het omgevende park en door de voorliggende gebouwen, de oude watermolen en de hoeve, grotendeels aan het gezichtsveld onttrokken. Rond 1250 gesticht was het een abdij van de kanunnikessen van Sint-Augustinus. De Romaanse kloosterkerk werd in 1297 ingewijd. Merkwaardig is de Romaanse toren in natuursteen. In 1750 werd het kasteel verbouwd in rococostijl. De aan de straat palende bakstenen watermolen op de Gulp is niet meer in bedrijf.

Gelegen aan de voet van een steile helling in het Gulpdal, wordt het kasteel van Obsinnich omgeven door een uitgestrekt, bomenrijk park. Het huidige kasteel, dat een burcht uit de 12de eeuw vervangt, is het resultaat van een reeks verbouwingen. Het oudste deel van het huidige kasteel bestaat uit een ronde bakstenen hoektoren uit 1641 en de daarop aansluitende bakstenen vleugel uit dezelfde tijd. In de 19de eeuw werd het sterk verbouwd. In het zuiden van de ankerplaats ligt de spoorwegbrug. Deze maakt deel uit van een reeks kunstwerken die de technische realisatie van de spoorlijn Tongeren-Aken in dit heuvelrijke gebied mogelijk maakte.

  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.
  • Atlas Cadastral parcellaire de la Belgique, Philippe-Christian Popp, uitgegeven in 1842-1879, schaal 1:5000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Eerste editie, Krijgsdepot, uitgegeven in 1865-1880, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Tweede editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1880-1884, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1889-1900, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Herziening derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1900-1930, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1928-1950, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Geografisch Instituut, uitgegeven in 1949-1970, schaal 1:25.000.
  • Topografische basiskaart numerieke reeks, Nationaal Geografisch Instituut, uitgegeven in 2009, schaal 1:10.000.
  • Atlas der Buurtwegen, ca. 1846

  • BATS H. 1992: Het Voerense landschap, M&L 11.5.
  • DIRIKEN P. 2002: Geogids Voeren. Toeristisch-recreatieve atlas van Limburg. De Voerstreek, Sint-Truiden.
  • HERMY M. & DE BLUST G. 1997: Punten en lijnen in het landschap, Brugge.
  • MAES B. 2007: Presentatie debatdag ‘Planten van hier’ 10 mei 2007, Alden Biesen.
  • NIJSSENS J. 1993: Voerense molens: industrie in Teuven 1658-1673, d’r Koeënwòòf 9, Heemkring Voeren en omstreken.
  • PROVINCIAAL NATUURCENTRUM LIMBURG 1990: Kleine Landschapselementen in Limburg, Hasselt.
  • REGIONAAL LANDSCHAP HASPENGOUW EN VOEREN 2007: Holle wegen handleiding, Hasselt.
  • SCHLUSMANS F. 1992: De Voergemeenten. Agrarische nederzettingsmodellen en hun componenten, M&L 11.5.
  • SCHLUSMANS F. 1992: Sint-Pieters-Voeren en de Commanderie van de Duitse Orde, M&L 11.5.
  • SCHLUSMANS F. 1992: Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 14n2. Provincie Limburg, Arrondissement Tongeren, Kanton Voeren, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 14N2, Brussel-Turnhout.
  • THEUNISSEN H., SWERON G. & BEMELMANS M. 2004: Op zoek naar KLE in de Voerstreek, s.l.
  • VANDENABEELE E., DEBEULE E. & SWERON 2004: Voerstreek. Miljoenen jaren terug in de tijd. Geologische leerpaden, s.l.
  • VANDENABEELE 2001: Kastanjebomen, d’r Koeënwòòf 20, Heemkring Voeren en omstreken.
  • ZWAENEPOEL A. & COSYNS E. 2007 (Concept): Autochtone bomen en struiken in de gemeente Voeren. Inventarisatie en evaluatie van oorspronkelijke inheemse genenbronnen van bomen en struiken in Vlaanderen, Brussel.

Bron: Aanduidingsdossier ankerplaats ‘Vallei van de Gulp bij Teuven’, definitieve aanduiding 24/12/2007. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs:  Bats, Hubert; Bemelmans, Miranda; Heusèrr, Maurice
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Gulpvallei met omgeving [online], https://id.erfgoed.net/teksten/171595 (geraadpleegd op ).