Zennegat en Battenbroek (aanduidingsdossier 2008)

Tekst van Zennegat en Battenbroek (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135357)

Deze ankerplaats is een typisch rivierenlandschap dat bij een eerste blik op de kaarten (zie bijlagen) wordt gekenmerkt door de samenvloeiing van de Zenne, Dijle en Nete. In vroegere tijden, vóór de indijkingen, was dit gebied blootgesteld aan de steeds terugkerende overstromingen, waarbij Battenbroek tot een grote waterpartij werd herschapen. De eerste mensen die in het verleden deze streek bevolkten, moeten erin geslaagd zijn om door het aanleggen van dijken en donken, land op het water te winnen. Zo ontstonden op de hogere gronden of binnen de indijkingen vruchtbare weiden en gronden. Daarbuiten, dichter naar de rivieren toe, bleef het eerder moeras, overgeleverd aan het water.

Op de kaart van De Ferraris (1777) zien we dat het gebied in die tijd werd gekarakteriseerd door onbegaanbaar moeras langsheen Nete en Dijle en plaatselijke ontginningen van moeras als akkerland of grasland rondom de kasteeldomeinen. Het domein Battenbroek wordt reeds vermeld, samen met een aantal andere, ondertussen verdwenen, domeinen of landgoederen. Van kasteel Tibur is nog geen sprake. Langsheen de Nete en Dijle, die op dat moment nog in hun oorspronkelijke bedding liepen, herkennen we een aantal kleinere dijken. Opvallend ook is de sterk meanderende loop van de Zenne.

Bijna een eeuw later (Vandermaelen, 1854) is het landschap volledig ingedijkt en is er sprake van 'de polder van Battenbroeck'. De volledige polder was net als de buitendijkse gebieden en de gronden langsheen de Zenne in gebruik als gras- of akkerland. Verspreid door het gebied herkennen we enkele kleinere bospercelen. In de noordoostelijke rand van de ankerplaats wordt 'domein Tibur' vermeld.

In het begin van de 20ste eeuw is er nog maar weinig veranderd. Opmerkelijk is wel de rechtgetrokken loop van de Zenne. Vooral in het zuiden en westen van de ankerplaats zijn het wegenpatroon en de perceelsstructuur sterk vergelijkbaar met de huidige situatie. Voor de aanleg van de E19 werden twee zandwinningputten gegraven, waarvan er één gedeeltelijk binnen de ankerplaats ligt. De loop van de Dijle werd rechtgetrokken en ook die van de Nete heeft een wijziging ondergaan. Een aantal afgesneden meanders zijn nog zichtbaar in het huidige landschap en stevige sigmadijken vormen nu een opvallend element beperken de buitendijkse gebieden. Tevens werd een aanzienlijk gedeelte van het gebied beplant met canadapopulieren.

Het gehucht Battenbroek zou ontstaan zijn als eerste vestiging op een kunstmatige hoogte of oude terp. In dat geval kan worden gesteld dat het dateert uit de Frankische tijd. Voor 1328 was het Battenbroek helemaal ingedijkt. De eerste dijken waren slechts magere zomerdijken die elk jaar werden nagezien en verhoogd. Tot vandaag bestaan nog gedeelten van deze dijken, die echter door een verhoging van de Nete- en Dijledijken hun functie hebben verloren. Het betreft de Weerdsche dijk die zeker teruggaat tot 1230 en de Langen dijk. 'Kasteel Battenbroek' is gelegen binnen een omgracht domein op een lichte verhevenheid, wat mogelijk verwijst naar een zeer oude oorsprong. In 1220 was er reeds sprake van een castrum. Volgens literaire bronnen bevond zich in de 13de eeuw op deze plaats mogelijk één van de vier burchten van Berthouts, die dienst deden als versterking. Vandaag is het een bepleisterd en beschilderd classicistisch landhuis met peristilium en neogotische kapel, dat teruggaat tot 1830 maar herhaaldelijk werd aangepast. 'Kasteel Tibur' wordt omgeven door een ruim park met voor het kasteel uitgestrekte graslanden en erachter bos en een grote vijver. Het kasteelgebouw werd in 1807 opgetrokken in laatclassicistische stijl ter vervanging van een ouder kasteel in hetzelfde domein. De bijhorende hoeve omvat een schuur, oranjerie en koetshuis, allen gemarkeerd door rondbogen en versieringen van zwarte baksteen. Bij de schuur hoort tevens een laat-19de eeuwse duiventoren. De aanpalende moestuin is bijna volledig ommuurd. Van de overige nog in het gebied voorkomende hoeven vermelden we de 'Polderhoeve', bestaande uit een woonstalhuis met schuur, en minstens opklimmend tot de eerste helft van de19de eeuw.

De ankerplaats vertoont door de aanwezigheid van de talrijke waterlopen een zeer hoge verscheidenheid aan reliëf en bodemgesteldheid. Ten gevolge van de geleidelijke overgang van kleigronden, over drassige veenbodems naar droge zandgronden, heeft men hier op een eerder beperkte oppervlakte een ruime diversiteit aan abiotische condities. Dit landschap wordt dan ook gekarakteriseerd door een opvallende vegetatiekundige verscheidenheid met hooi- en graasweiden, broekbossen, loofbossen en heel wat kleine landschapselementen. Daarnaast is deze ankerplaats een belangrijk broed-, voedsel- en foerageergebied voor talrijke vogelsoorten. De esthetische waarde van het landschap wordt hoofdzakelijk bepaald door de kleinschaligheid en de afwisseling in structuur. Talrijke kleine landschapselementen, de kasteelparken en oude dijken dragen bij tot het schilderachtige karakter van het geheel. Ruimtelijk-structureel domineren de drie rivieren Dijle, Zenne en Nete, alsook de samenloop ter hoogte van het Zennegat en de Leuvense Vaart. Opvallend ook is de overgang van polder naar rivierduin, met een intacte steilrand, ter hoogte van Heindonk in het westen van het gebied. Met Rumst in het noorden, Walem in het oosten en Mechelen in het zuiden, betekent deze ankerplaats een gaaf bewaard relict van open gebied, direct palend aan de verstedelijkte zone. Anderzijds is het gebied door de steeds oprukkende bewoning, industrie en infrastructuur in een eilandpositie gedrukt. Om de waarden van dit landschap te behouden, moet een voortzetting van deze evolutie ten stelligste worden vermeden.

De beschikbare archeologische informatie binnen de perimeter van de voorgestelde ankerplaats is vrij schaars. Uit de Centrale Archeologische Inventaris (CAI) zijn voor deze ankerplaats gekend: • Het kasteel van Tibur; • Het kasteel Battenbroek; • IJzertijd- en Romeinse resten ter hoogte van de Oude Dijle-arm; • IJzertijd- en Romeinse resten ter hoogte van Hooiendonk. Enerzijds betreft het een aantal monumenten die nu nog zichtbaar zijn in het landschap, anderzijds zijn het toevalsvondsten in het kader van een veldkartering.

Hoewel de archeologische kennis binnen de voorgestelde ankerplaats zeer miniem mag genoemd worden, betekent dit geenszins dat het bodemarchief vrij van archeologie kan verklaard worden. Het betreft louter een lacune in de kennis. Alleszins zal elke ingreep die het bodemarchief zou kunnen verstoren (zeker in de buurt van de vermelde sites), op de gepaste manier archeologisch begeleid moeten worden.

  • MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP, ADMINISTRATIE VOOR RUIMTELIJKE ORDENING EN LEEFMILIEU, BESTUUR VOOR MONUMENTEN EN LANDSCHAPPEN. 1985: Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Deel 10n3 (Ru-Z), Provincie Antwerpen, arrondissement Antwerpen, Gent.
  • KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. 1995: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Mechelen, Kanton Mechelen, Bouwen door de eeuwen heen in in Vlaanderen 13N2, Brussel - Turnhout.
  • MONUMENTEN EN LANDSCHAPPEN. 1980-1983: Verantwoordingsnota’s voor het beschermingsvoorstel “Zennegat-Battenbroek” fasen 1 t.e.m. 5, s.l.
  • ONDERSTEUNEND CENTRUM GIS-VLAANDEREN. 2001: Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Landschapsatlas, cd-rom.

Bron: Aanduidingsdossier ankerplaats 'Zennegat en Battenbroek', definitieve aanduiding 25/07/2008. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Zennegat en Battenbroek [online], https://id.erfgoed.net/teksten/163303 (geraadpleegd op ).