Grote Kreek en Pereboomsgat (Landschapsatlas 2001)

Tekst van Grote Kreek en Pereboomsgat (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135190)

Het krekengebied van Overslag-Zuiddorpe situeert zich ten oosten van het kanaal Gent-Terneuzen, meer bepaald tussen Zelzate en Koewacht. Het heeft als noordelijke grens de Axelse linie met de voormalige forten en langs de zuidzijde wordt het begrensd door de dekzandrug van Zelzate-Stekene.

In dit overgangsgebied komt het dekzand aan de oppervlakte als zwak ontwikkelde, zuidwest-noordoost gerichte ruggen. Ze worden gescheiden door lagere delen met een dun marien dek. Zowel oude woonkernen als de lokale wegen zijn gebonden aan de dekzandruggen. Zo liggen Zuiddorpe en Nieuwemolen op de meest noordelijke rug, de zuidelijke rug verbindt Overslag met Koewacht in de zandstreek. Deze laatste weg loopt voor een deel op de Papdijk en vormt tevens de zuidelijk grens van deze ankerplaats. Het bodemgebruik wijst duidelijk op kenmerken van een overgangsgebied. Op de ruggen komt er naast het akkerland een opvallend groot aantal weilandpercelen voor. De lagere delen vertonen eerder typische polderkenmerken. Ze liggen praktisch volledig onder akkerland met uitzondering van het permanent weiland in de laagste delen van de depressies die aansluiten bij al dan niet verlande kreken. De percelering is gevarieerd. Op de ruggen vindt men nog restanten van de vroegere kleinschalige blokpercelering. Deze kleinschaligheid is vooral duidelijk langs de zuidelijk, niet-ruilverkavelde zoom op Belgisch grondgebied, gelegen in de buurt van Overslag en Kruisstraat; de percelering bestaat er uit stroken of een complex van stroken en regelmatige blokken. Visueel-ruimtelijk wordt de opbouw van het landschap bepaald door de afwisseling van ruggen die aanleunen bij de zandstreek en door laagten met de kenmerken van een open polderlandschap.

De Grote Kreek en het Pereboomsgat zijn via de Watergang van de Moerbekepolder met elkaar verbonden. Ze maken deel uit van een groter krekencomplex, dat zich voor een gedeelte in Nederland situeert. Oorspronkelijk was dit gebied een zuidelijk uitloper van een zijtak van de Axelse kreek, namelijk de Moerspuische watergang. Het gebied wordt gekenmerkt door een fraaie gradiënt in bodemtypes met overgangen van zand, lemig zand, zandleem, klei naar zware klei. Op de meeste plaatsen zit het pleistoceen zand op geringe diepte. Aan de zuidwest oever van de Grote Kreek en op verschillende plaatsen aan het Perenboomsgat heeft zich een veenbodem ontwikkeld. Het is niet bekend in hoeverre deze veenbodems nog intact zijn en hun typische begroeiing behielden (verdroging en overbemesting vormen de grootste bedreigingen). De Grote Kreek is een brede, licht brakke waterkreek met weinig oevervegetatie (aan drastische uitbaggering te wijten) en met verstoring door waterrecreatie. De westelijke uitloper van deze kreek heeft een beter ontwikkelde oevervegetatie, maar eveneens sporen van vergraving. De zuidelijke uitloper van de Grote Kreek bevat restanten van een halofiele vegetatie. De watergang van de Moerbekepolder vormt een verbinding met de oostelijke kreekrestanten ‘Ketelaersgat’ (annex wilgenbosje met populier en naaldhout) en ‘Pereboomsgat’ (deels met goed ontwikkelde oevervegetatie). Grasland met repelpercelering bevindt zich op de drogere lemig zand- tot licht zandleemgronden; akkers op de zandleem- en kleigronden. Langs de Grote Kreek bevindt zich ruderaal populierenbos.

De Nederlandse Karnemelkpolder met zijn kreekrestanten grenst aan deze ankerplaats. Een deel van Pereboomsgat ligt op Nederlandse zijde, waar er kreekrandbeheer voorzien is. De Nederlandse kreekresten zijn verland met riet, verbost tot vochtig loofbos met breedbladige wilgen of met natte oevervegetaties. Op de hoek van de Papdijk en de Ooststraat staat de alleenstaande voormalige onderwijzerswoning, met achterliggend de vroegere klaslokalen van de gemeenteschool van de wijk Kruisstraat. De gebouwen zijn naar plannen uit 1869 gebouwd.

Om het ontstaan van de polders met zijn kreken te kunnen situeren moet men terug in de tijd. Het hele gebied behoort tot de Vlaamse Vallei, een paleovallei, die 25 000 jaar geleden, bij de aanvang van het boven-pleniglaciaal, nagenoeg volledig met puin, dat door verwilderde rivierstelsels werd aangevoerd, opgevuld werd. Toen op dat moment de fluviatiele activiteit daalde steeg de eolische activiteit. Hierdoor ontstonden de dekzanden, die hoofdzakelijk van lokale oorsprong waren. Ze ontstonden door eolische herwerking van de fluviatiele afzettingen uit het onder- en het boven-pleniweicheliaan. De dekzanden worden in de Vlaamse Vallei in parallelle ruggetjes afgezet. Het tertiaire substraat ligt onder een meer dan 20 meter dik pakket van jong-quartaire sedimenten bedolven. De huidige poldergrens komt overeen met de meest landinwaarts gelegen kustlijn. Deze liep dikwijls tot aan een dekzandrug, die een natuurlijke barrière tegen mariene overstromingen vormde. Deze zandruggen konden op verschillende plaatsen doorgeslagen worden met het ontstaan van donken tot gevolg.

Het jonge polderlandschap, op mariene kleien en zanden, is tijdens de voorbije eeuwen uit de zee geboren. In het zuiden wordt het door een ketting van dijken van een veel ouder landschap op dekzanden afgesloten. Het huidige krekengebied was voor de overstromingen, die vanaf de 12de eeuw het gebied troffen, een dekzandgebied dat reeds ontgonnen was en van een grachten- en wegenstelsel voorzien. Ten noorden van de dekzandrug loopt dit 12de- eeuwse landschap onder het polderdek verder. Naarmate men noordelijker gaat daalt de hoogteligging en stijgt de grondwaterspiegel relatief, tot boven het maaiveld. Hierdoor komen er steeds meer moerassen voor en kon een veenpakket tot ontwikkeling komen. Waar het veendek het dikste is, is ook het bovenliggende mariene kleipakket dik waardoor deze veenlagen nu niet meer in het landschap te herkennen zijn. Het is pas vanaf de 12de eeuw dat dit gebied in de greep van zware zeeoverstromingen komt. Voor het ontstaan van de huidige benedenloop van de Westerschelde in 836 konden de noordwesterstormen immers niet zover landinwaarts dringen. Het gebied, dat niet door duinengordels beschermd is, kende de ene na de andere catastrofale overstroming, waarbij telkens nieuwe lagen marien zand en klei op de dekzanden worden afgezet. De mariene oorsprong van de kreken is nog duidelijk herkenbaar door het voorkomen van zoutminnende planten.

Grote kloosterorden kwamen zich vanaf de 12de eeuw in het gebied vestigen om het in beheer te nemen. Monniken en broeders werden financiers en uitvoerders van grote werken die zouden leiden tot de ontginning van een rijke en vruchtbare streek. Toen er op het einde van de 12de eeuw in de steden een grotere behoefte aan brandstof ontstond werden de moeren economisch bijzonder interessant. De grootgrondbezitters organiseerden grootscheepse ontginningen van de veenlagen. Er ontstonden nieuwe nederzettingen voor turfstekers en daarnaast werd ook aan zoutwinning gedaan. Na de overstromingen van de 14de eeuw, onder andere te wijten aan de slechte toestand van de dijken die wegens voortdurend politiek gekrakeel verwaarloosd werden, werd het turfsteken een gevaarlijke zaak. Toch gaat het turfsteken nog enkele eeuwen op een kleinere schaal door. Tijdens de jongste twee eeuwen werden nog enkele polders op de zee gewonnen, dit op een rationele en grootschalige wijze.

Gedurende beide wereldoorlogen werden weerom omwille van strategische redenen heel wat polders onder water gezet. Na de Tweede Wereldoorlog komt de schaalvergroting van de landbouw opzetten; oude patronen verdwijnen, oude dijken worden afgegraven om plaats te maken voor grote percelen. De kreken verlopen opvallend rechtlijnig en vertonen orthogonale richtingsveranderingen. Dit verschijnsel doet zich niet alleen voor bij brede kreken, maar ook bij smalle, verlande kreekarmen. Dit verloop is onnatuurlijk en suggereert een antropogene invloed. Uit de naam van de kreken op sommige 17de-eeuwse kaarten en uit de vergelijking van het krekenpatroon met de kaart van P. Pourbus kan dus besloten worden dat het overstromingswater een bestaand tracé van wegen en grachten gevolgd heeft. De watergangen werden door het instromende water geërodeerd en verbreed, waardoor de wegen die naast die watergangen liepen uiteindelijk verdwenen. Dit verklaart het hoekige verloop van de kreken in dit gebied. De vorm van de open en verlande kreken hebben een herkenbare structuur die door de toenmalige ruimtelijke indeling bepaald werd; dit in scherp contrast tot de kreken in de kustpolders.

  • Kaart van het Brugse Vrije, Pourbus P., uitgegeven in 1561-1571, Kopie door Pieter Claeissens jr., uitgegeven in 1597-1601

Bron: Ankerplaats 'Grote Kreek en Pereboomsgat'. Landschapsatlas, A40012, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Grote Kreek en Pereboomsgat [online], https://id.erfgoed.net/teksten/162711 (geraadpleegd op ).