Sint-Elooiskreek met Sint-Elooispolder (Landschapsatlas 2001)

Tekst van Sint-Elooiskreek met Sint-Elooispolder (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135189)

De Sint-Elooispolder, op grondgebied van Wachtebeke, aan de Nederlandse grens gelegen, is een complex bestaande uit akkers en weiden die in 1676 werd ontgonnen. Sporadisch werden de kavelgrenzen afgezoomd met knotbomenrijen en Canadapopulieren. De dijken die deze polder omgeven vormen voor een groot deel de grens met Nederland.

De kreek heeft een vrij grillige vorm: ze bestaat afwisselend uit al dan niet verlande delen, die met smalle watergangen verbonden zijn, en rietlanden. Er is een fraai bodemgradiënt aanwezig met in de richting van de Sint-Elooiskreek, een overgang van droge tot matig natte zand- en zandleemgronden (tegen de dijken aan), naar ondiepe, natte zandleem op zand en sterk tot matig gleyige klei op zand (aan de kreekranden). Centraal, tegen de brakke kreek aan, ligt een droge stuifzandkop met daarop een naaldbosje en voedselarmer grasland. Dit is binnen het Vlaamse krekengebied een vrij unieke situatie. De kreek is afgeboord met brede rietkragen, zeggevegetaties en natte hooi- of weilanden. Er zijn ongetwijfeld ook kwelinvloeden aanwezig, maar deze komen niet tot uiting door verdroging en vermesting. Dit is een gebied waar er vrij weinig gegevens over zijn. Door intensivering van de landbouw en de toenemende bioindustrie is er een toenemende vermesting, sterke verdroging, verstoring en verlies van het kreekhabitat. Gronden worden over een grote oppervlakte opgehoogd.

Om het ontstaan van de polders met zijn kreken te kunnen situeren moet men terug in de tijd. Het hele gebied behoort tot de Vlaamse Vallei, een paleovallei, die 25 000 jaar geleden, bij de aanvang van het boven-pleniglaciaal, nagenoeg volledig met puin, dat door verwilderde rivierstelsels werd aangevoerd, opgevuld werd. Toen op dat moment de fluviatiele activiteit daalde steeg de eolische activiteit. Hierdoor ontstonden de dekzanden, die hoofdzakelijk van lokale oorsprong waren. Ze ontstonden door eolische herwerking van de fluviatiele afzettingen uit het onder- en het boven-pleniweicheliaan (65000 tot 13000 BP). De dekzanden worden in de Vlaamse Vallei in parallelle ruggetjes afgezet. Het Tertiaire substraat ligt onder een meer dan twintig meter dik pakket van jong-quartaire sedimenten bedolven. De huidige poldergrens komt overeen met de meest landinwaarts gelegen kustlijn. Deze liep dikwijls tot aan een dekzandrug, die een natuurlijke barrière tegen mariene overstromingen vormde. Deze zandruggen konden op verschillende plaatsen doorgeslagen worden met het ontstaan van donken tot gevolg.

Het jonge polderlandschap, op mariene kleien en zanden, is tijdens de voorbije eeuwen uit de zee geboren. In het zuiden wordt het door een ketting van dijken van een veel ouder landschap op dekzanden, het Meetjesland, afgesloten. Het huidige krekengebied was voor de overstromingen, die vanaf de 12de eeuw het gebied troffen, een dekzandgebied dat reeds ontgonnen was en van een grachten- en wegenstelsel voorzien, net als het Meetjesland. Ten noorden van de dekzandrug loopt dit 12de-eeuwse landschap onder het polderdek verder. Naarmate men noordelijker gaat daalt de hoogteligging en stijgt de grondwaterspiegel relatief, tot boven het maaiveld. Hierdoor komen er steeds meer moerassen voor en kon een veenpakket tot ontwikkeling komen. Waar het veendek het dikste is, is ook het bovenliggende mariene kleipakket dik waardoor deze veenlagen nu niet meer in het landschap te herkennen zijn. Het is pas vanaf de 12de eeuw dat dit gebied in de greep van zware zeeoverstromingen komt. Voor het ontstaan van de huidige benedenloop van de Westerschelde in 836 konden de noordwesterstormen immers niet zover landinwaarts dringen. Het gebied, dat niet door duinengordels beschermd is, kende de ene na de andere catastrofale overstroming, waarbij telkens nieuwe lagen marien zand en klei op de dekzanden worden afgezet. De mariene oorsprong van de kreken is nog duidelijk herkenbaar door het voorkomen van zoutminnende planten.

Grote kloosterorden kwamen zich vanaf de 12de eeuw in het gebied vestigen om het in beheer te nemen. Monniken en broeders werden financiers en uitvoerders van grote werken die zouden leiden tot de ontginning van een rijke en vruchtbare streek. Toen er op het einde van de 12de eeuw in de steden een grotere behoefte aan brandstof ontstond werden de moeren economisch bijzonder interessant. De grootgrondbezitters organiseerden grootscheepse ontginningen van de veenlagen. Er ontstonden nieuwe nederzettingen voor turfstekers en daarnaast werd ook aan zoutwinning gedaan. Na de overstromingen van de 14de eeuw, o.a. te wijten aan de slechte toestand van de dijken die wegens voortdurend politiek gekrakeel verwaarloosd werden, werd het turfsteken een gevaarlijke zaak. Toch gaat het turfsteken nog enkele eeuwen op een kleinere schaal door. Tijdens de jongste twee eeuwen werden nog enkele polders op de zee gewonnen, dit op een rationele en grootschalige wijze.

Gedurende beide wereldoorlogen werden weerom omwille van strategische redenen heel wat polders onder water gezet. Na de Tweede Wereldoorlog komt de schaalvergroting van de landbouw opzetten; oude patronen verdwijnen, oude dijken worden afgegraven om plaats te maken voor grote percelen. De kreken verlopen opvallend rechtlijnig en vertonen ortogonale richtingsveranderingen. Dit verschijnsel doet zich niet alleen voor bij brede kreken, maar ook bij smalle, verlande kreekarmen. Dit verloop is onnatuurlijk en suggereert een antropogene invloed. Uit de naam van de kreken op sommige 17de eeuwse kaarten en uit de vergelijking van het krekenpatroon met de kaart van P.Pourbus kan dus besloten worden dat het overstromingswater een bestaand tracé van wegen en grachten gevolgd heeft. De watergangen werden door het instromende water geërodeerd en verbreed, waardoor de wegen die naast die watergangen liepen uiteindelijk verdwenen. Dit verklaart het hoekige verloop van de kreken in dit gebied. De vorm van de open en verlande kreken hebben een herkenbare structuur die door de toenmalige ruimtelijke indeling bepaald werd; dit in scherp contrast tot de kreken in de kustpolders. De omliggende polders liggen bijna volledig onder akkerland, uitzondering hierop is het weiland aan de kreken verbonden. Behalve de verspreid liggende hoeves, is de bewoning aan het dijkenpatroon gebonden. Dit resulteert in een lintbebouwing van kleine dijkhuisjes.

  • Kaart van het Brugse Vrije, Pourbus P., uitgegeven in 1561-1571, Kopie door Pieter Claeissens jr., uitgegeven in 1597-1601

Bron: Ankerplaats 'St. Elooiskreek'. Landschapsatlas, A40011, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Elooiskreek met Sint-Elooispolder [online], https://id.erfgoed.net/teksten/162707 (geraadpleegd op ).