Norbertijnenabdij

Tekst van Norbertijnenabdij (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/43635)

De abdij van Tongerlo werd gesticht rond 1130, toen een aantal norbertijnen van de Sint-Michielsabdij te Antwerpen zich vestigden op het landgoed van heer Giselbert van Castelré. Tot ver in de 16de eeuw had de abdij van Tongerlo uitgebreide bezittingen in het hertogdom Brabant. In 1796 kwam aan de abdij een voorlopig einde, wanneer Franse revolutionairen de norbertijnen uit het complex verdreven. Hierna werd de abdij verkocht en werd een deel van de gebouwen gesloopt, waaronder de kerk. Pas in 1838 werd de orde heropgericht om twee jaar later terug te keren naar Tongerlo.

Gedurende deze lange geschiedenis groeide het klooster uit tot een omheind abdijcomplex met grotendeels bewaarde omgrachting en talrijke gebouwen. De voornaamste gebouwen zijn ingeplant rondom een uitgestrekt binnenplein en zijn beschermd zijn als monument.

Historiek

Op verzoek van heer Giselbert van Castelre, een vermogend landheer, kwamen omstreeks 1130 enkele norbertijnen van de Sint-Michielsabdij van Antwerpen zich op zijn landgoed in Tongerlo vestigen. Deze jonge kloosterstichting ontstond in het kader van de vernieuwingsbeweging rond Norbertus van Gennep, die in Prémontré omstreeks 1121 met een gemeenschap van reguliere kanunniken was begonnen.

Onder andere onder invloed van de Gregoriaanse kerkhervorming groeide de stichting door talrijke schenkingen vrij snel en werd ze een instelling met macht en aanzien waarvan de abt zetelde in de Staten van Brabant. Een bul van paus Gregorius IX uit 1233 plaatste heel wat parochiekerken in het bezit van de abdij met de abt als verantwoordelijke voor het pastoraat.

Om het werkzaam bestaan van de abdij te verzekeren, werden woeste gronden in cultuur gebracht. Het werden tijden van groei en expansie op alle terreinen van de toenmalige samenleving. De kloosterlingen legden zich vooral toe op het organiseren van kerkdiensten, het verzorgen van de armen en het uitbreiden van een mecenaat op vlak van kunst, cultuur en wetenschap.

De gemeenschap van norbertinessen, die samen met hun mannelijke medebroeders in Tongerlo tot dan een dubbelklooster vormde, werd in de 13de eeuw te talrijk en verhuisde naar de uithof van de abdij te Eeuwen onder Broechem. Het nieuwe convent overleefde de 13de eeuw echter niet.

Van de abdijgebouwen te Tongerlo uit de 12de tot de 16de eeuw getuigen alleen de onderbouw van het poortgebouw, het zogenaamd Vlaams torentje, de bewaarde kelders van de oude prelatuur en een deel van de abdijmuur.

In de 15de en 16de eeuw ging het de abdij financieel voor de wind. Dat uitte zich in verbouwingen en verfraaiingswerken van kerk en klooster waarvoor de beste architecten, kunstenaars en handwerkers werden aangetrokken. Uit die tijd resteert ons nu nog enkel de renaissance bovenbouw van het poortgebouw en het bisschopshuis in baksteengotiek (1547).

Verwikkeld in de godsdiensttroebelen, trok de kloostergemeenschap zich vanaf de tweede helft van de 16de eeuw herhaaldelijk terug in haar stedelijke refugiehuizen.

Vanaf 1559 stonde de abdij van Tongerlo onder het bestuur van de bisschoppen van 's Hertogenbosch. Deze 'commende-abten' konden zich een bezoldiging en onderhoud verzekeren uit het Tongerlose bezit. Op 27 januari 1590 kon de abdij zich weer vrijkopen van dit vreemde bestuur en haar autonomie weer opnemen. Bijna al haar grondbezit in Noord-Brabant was de prijs die ze ervoor moest betalen.

De periode van de Contrareformatie bracht voor Tongerlo een intense bouwbedrijvigheid: onder meer de oude abdijhoeve, de tiendenschuur en de meeste bedrijfsgebouwen in traditionele bak- en zandsteenstijl klimmen met hun huidig uitzicht op tot de eerste helft van de 17de eeuw. Het classicistische abtshuis werd opgericht in 1725-1728.

Omwille van haar sociaal-maatschappelijk werk ontsnapte de abdij aan de opheffing van de kloosters door keizer Jozef II (1741-1790). Maar bij de Brabantse Omwenteling raakte de abdij toch politiek en militair betrokken. Onder het abbatiaat van Godfried Hermans (1780-1799) keerde de abdij zich tegen het Oostenrijkse bewind. Op kosten van de abdij werden zelfs onder de landelijke bevolking troepen geronseld om twee Kempense regimenten te bewapenen voor de strijd tegen Oostenrijk. Het avontuur liep voor de abdij slecht af. De Oostenrijkse machthebbers keerden terug en plaatsten de abdij onder sekwester. De opstand eiste zo haar zware tol op, zowel op het vlak van de kloosterdiscipline als op materieel gebied.

Aan het eeuwenlange bestaan van de abdij kwam een voorlopig einde wanneer Franse revolutionairen op 6 december 1796 de 130 kloosterlingen van één van de meest bevolkte mannenkloosters van Brabant op straat zetten. De abdij en haar eigendommen gingen over in particulier bezit en een gedeelte van de gebouwen werd afgebroken.

Na de oprichting van de Belgische staat kon de kerkrechterlijk herstelde gemeenschap van Tongerlo weer van start gaan. Als voorlopig onderkomen huurde zij het kasteel 'het Halmalehof', ook Bossensteyn geheten, te Broechem. In 1840 verhuisde de kleine, maar jonge en vitale kloostergemeenschap van Broechem naar Tongerlo en vestigde zich daar opnieuw in een deel van de vroegere abdijgebouwen die ofwel vervallen ofwel deels gesloopt waren. Enkele panden, zoals de grote tiendenschuur, werden volledig gesloopt, maar de meeste nog bestaande gebouwen werden gerestaureerd. Het noordelijke deel van de abdij met onder andere het gotische kloosterpand en de georiënteerde kerk was verdwenen en diende volledig vernieuwd te worden. Het klooster in neogotische stijl van 1848 en 1911 en de noordzuid-georiënteerde abdijkerk van 1852-1858 werden opgetrokken ten westen van de oude kerk en conventsgebouwen waarvan de percelen nog niet terug in eigen bezit waren. Aldus werd tussen 1852 en 1919 een geheel nieuw convent voltooid. De abdijkerk werd gebouwd naar de plannen van architect P.P. Stoop als schoolvoorbeeld van de voege neogotiek. Van 1920 tot 1937 werd een impressionant art deco ensemble gerealiseerd naar ontwerp van architect J. Ghobert en met inbreng van de kunstenaars J.G. Van Goolen en C. Counhaye.

In 1929 vernielde een grote brand het merendeel van de abdijgebouwen. De jongste medebroeders vonden een onderkomen in gebouwen van de abdij van Leffe en stonden zo aan de wieg van de heroprichting van deze Waalse norbertijnenabdij.

Na de Tweede Wereldoorlog groeide de abdij uit tot een centrum van onder meer liturgische vernieuwing en werden nieuwe initiatieven genomen.

Vanaf de jaren 1990 vonden er lopende restauratiewerken aan de hele abdij plaats naar ontwerp van het architectenbureau Bressers. In 1999 werd de abdijkerk, na een restauratieperiode van bijna vijf jaar, terug in gebruik genomen. De restauratie omvatte zowel de buitenzijde van de kerk, daken, glasramen en toren, als de binnenkant. De restauratie beoogde zoveel als mogelijk het herstel van de oorspronkelijke neogotische toestand.

In 2010-2011 werd archeologisch onderzoek uitgevoerd in de parochiekerk van de abdij. Hierbij werden funderingen aangetroffen van de 16de-eeuwse kerk.

Beschrijving

De ommuurde abdijsite met grotendeels bewaarde omgrachting is toegankelijk via een eeuwenoude, gekasseide lindedreef aangeplant in 1678. De voornaamste gebouwen uit diverse perioden zijn ingeplant rondom een uitgestrekt, een met gras begroeid en in 1989 gerenoveerd binnenplein, eertijds door een muur verdeeld in het 'hof van de abt' en het 'neerhof' met hoeve, washuis, koetshuis, stallingen en woningen voor het personeel.

Deze bescherming als monument omvat de meeste, doch niet alle gebouwen binnen de ommuurde abdijsite. Horen wel tot de bescherming: de omheiningsmuur, de abdijpoort, de bedrijfsgebouwen, de prelatuur, het gastenkwartier, de vleugel van het vroegere abtskwartier, de kloosterpanden, de neogotische kerk, de 17de-eeuwse poortomlijsting in de tuinmuur, de abdijschuur, de boerderij en de Hermanstoren van de norbertijnenabdij.

Omheiningsmuur

De omheiningsmuur van het elf hectare grote abdijcomplex en de ervoor liggende omwalling werden opgebouwd tussen 1479 en 1472. Het betreft een bakstenen ringmuur met schietgaten, steunberen, gedichte bogen en geometrische motieven van gesinterde baksteen.

De zuidmuur toont resten van zandsteen als aanzet van de parochiekerk van 1511-1514.

Abdijpoort

De abdijpoort betreft een poortgebouw van vier traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak met zijtrapgevels. De nok van het leien dak loopt parallel aan de gracht.

De oude, romaanse onderbouw, bestaande uit afwisselende banden van witte zandsteen en ijzerzandsteen, is vermoedelijk een overblijfsel van de romaans-gotische abdijgebouwen uit de 13de en 14de eeuw. De verankerde bovenverdieping van mergelzandsteen is voorzien van steigergaten en dateert uit de 15de eeuw.

In de poort zitten kruiskozijnen en een centrale, geprofileerde korfboogpoort met links een geprofileerd voetgangersdeurtje. Boven de poort bevinden zich laatgotische spitsboognissen met heiligenbeelden door G. Polders en J. Humbeeck uit 1992. Het gaat om de patrones Maria (de abdij is gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw) geflankeerd door de Heilige Barbara en de Heilige Catharina. In de doorgang bevinden zich een tweede geprofileerde korfboog en links rechthoekige muuropeningen, het zogenaamde 'armenvenster' voor broodbedeling aan behoeftigen.

De erfgevel is verankerd en toont sporadisch gebruik van zandsteen voor hoek- en negblokken. De vensters zijn getoogd en de geprofileerde ijzerzandstenen korfboogpoort zit onder een gotische nis met driepas en beeld van de Heilige Dimpna. Hoger bevindt zich een laadluik.

Bedrijfsgebouwen

Links van de poort, opgetrokken of verbouwd in de 15de, 16de en 17de eeuw naar gelang de uitbreiding van het complex, bevinden zich de bedrijfsgebouwen. Zij steunen tegen de omheiningsmuur en vormen een karaktervolle suite langsheen het neerhof.

Het betreffen verscheidene langs- en dwarsgebouwen onder leien bedakingen, opgetrokken in een traditionele stijl. Van west naar oost gaat het achtereenvolgens om:

- een polygonaal 20ste-eeuws torentje met duiventil, gebouwd boven een waterput; - de vroegere abdijbrouwerij, later schrijnwerkerij; - het voormalig koetshuis en wagenpark en aansluitende paardenstallen en smidse van 1690, gekarakteriseerd door verankerde rondbogen op arduinen zuilen; - het zogenaamde 'Westels atelier', circa 1985 opgericht voor de opleiding van langdurig werklozen; - een recente garage en sanitair; - vergaderzalen zogenaamde 'Vesperzaal' en 'Norbertuszaal', - missieprocuur (voormalige schrijnwerkerij) en - voormalige portierswoning heden in gebruik als boek- en souvenirhandel aansluitend bij het poortgebouw.

Prelatuur

Ten zuidoosten, aansluitend bij het poortgebouw, bevindt zich het classicistisch abts- of prelaatshuis van dertien traveeën en twee bouwlagen onder een leien zadeldak opgericht in 1725-1728 naar ontwerp van W.I. Kerricx.

De zandstenen lijstgevel wordt gekenmerkt door een vijf traveeën brede middenrisaliet onder een driehoekig fronton met blazoen en abbatiale leuze ("FESTINA LENTE") van de bouwheer abt J. Vander Achter (1724-1745). De rechthoekige vensters zitten vervat in een hardstenen omlijsting. De schouderboogdeur is omschreven in een geprofileerde hardstenen omlijsting met imposten onder een balkonvenster met smeedijzeren leuning.

De bakstenen achtergevel met geprofileerde zandstenen daklijst, heeft rechts een halfronde gevelhoge uitbouw (huiskapellen) met markerende lisenen van zandsteen onder de omlopende kroonlijst van het bij de bedaking aansluitend leien klokdak. De rechthoekige vensters zitten hier vervat in een hardstenen omlijsting met ijzeren roeden, benedenvensters met hardstenen kruisen. De verhoogde poorttravee met rondboogluik in hardstenen omlijsting bevat de poort in geblokte hardstenen rondboogomlijsting met ijzeren waaier in het bovenlicht, gestrekte waterlijst en ijzeren balkonleuning.

Het interieur van het gebouw is opgesmukt met stucwerkplafonds in de gangen en bewaarde schouwen in de vertrekken. De kapellen in de erker, de originele parketvloer met geometrische motieven in de kapel op de bovenverdieping en het kapgebint en hijsrad op zolder, bleven bewaard. Het gebouw huisvest belangrijk roerend patrimonium uit de 15de tot de 18de eeuw, onder meer een kamer met wandtapijten van 1676 door H. Reydams.

Gastenkwartier

Ten noordoosten bevindt zich het gastenkwartier of bisschopshuis van 1547 naar ontwerp van Rombout Keldermans in traditionele Brabantse baksteengotiek. De benaming refereert aan het abbatiaat van de bisschoppen van 's Hertogenbosch (1559-1590) als gevolg van de kerkelijke hervorming van Filips II.

Het is een verankerde baksteenbouw met decoratief en constructief gebruik van zandsteen voor plint, hoekblokken, kordons, speklagen, dorpels en vensterkruisen. Het gebouw is voorzien van een leien zadeldak. De lijstgevels worden geritmeerd door polygonale colonnetten verbonden door travee-brede korfbogen met kruiskozijnen in de spaarvelden. Naast de overluifelde deur bevindt zich een polygonale toren van drie geledingen onder ui-vormige spits met kloosterkozijnen.

Vleugel van het vroegere abtskwartier

Haaks ten opzichte van het gastenkwartier bevindt zich de ingrijpend verbouwde en tot gastenkwartier omgevormde oude prelatuur. De enige overblijfselen van het laatgotische abtshuis zijn de gewelfde kelders van baksteen en ijzerzandsteen en een vierkante traptoren met aanleunend polygonaal torentje en aansluitende trapgevel van 1478-1479, gerestaureerd in 1991-1992, het zogenaamd 'Spaans' of 'Vlaams torentje'. De functie van de toren kan verband houden met het houden van de wacht of met het afzonderen van penitenten op de hoogste twee verdiepingen.

Het gebouw is opgetrokken in een traditionele verankerde bak- en zandsteenstijl met hoekblokken, kordons en kloosterkozijnen van zandsteen. Er zijn sporen van vroegere muuropeningen, onder meer een geprofileerde zandstenen korfboogdeur en een gedrukte spitsboogdoorgang.

De westelijke erfgevel telt drie traveeën en heeft een ten opzichte van het abtshuis uitspringende lijstgevel met hardstenen kruiskozijnen. De verhoogde ingangstravee met dakvenster bevat een rechthoekige deur onder schouderboogvormig bovenlicht in een doorlopende hardstenen omlijsting.

Kloosterpanden

Ten noordoosten liggen de eigenlijke kloosterpanden en abdijkerk, opklimmend tot de wederopbouw na de terugkeer van de kloosterlingen in 1840. Kerk en westdeel van het kloosterpand werden op het kadaster geregistreerd in 1864.

Evenals het oude klooster bestaat het neogotische convent uit vier vleugels van twee bouwlagen onder leien zadeldaken, ingeplant rond een rechthoekige binnenplaats. De westvleugel bevat de abdijkerk en het vestiarium van 1852-1858. De noordvleugel dateert van 1868. De oostvleugel van 1911 huisvest de refter, kloosterkamers en oostelijke tuingevel naar ontwerp van P. Langerock. De zuidvleugel van 1847 bevat de voormalige kapittelzaal en abdijbibliotheek, haaks aansluitend bij het bisschopshuis waarvan bouwstijl en gevelritmering werden overgenomen in de zuidelijk gelegen erfgevel.

De pandhofgevels worden geritmeerd door gevelhoge spitsboognissen en doorlopend kordon boven een spitsboogfries. De gevels hebben spitsbogige en rechthoekige vensters. In de kloostergangen komen de kruisribgewelven van natuursteen en bakstenen gewelfvlakken neer op halfzuiltjes met koolbladkapiteel. De soortgelijke refter met 20ste-eeuwse muurschilderingen werd ontworpen door H. Esser. De voormalige kapittelzaal, het huidig archief, heeft naar verluidt eveneens muurschilderingen van M. Bertram.

Kerk

Het oorspronkelijk kerkgebouw was in 1545 in opbouw toen abt Streyters 'het Laatste Avondmaal' van Da Vinci aankocht om er het koor mee te versieren. Het huidige kerkgebouw kwam echter tot stand in 1852-1858 in neogotische stijl naar ontwerp van de Antwerpse architect P.P. Stoop. Het gebouw werd na de brand van 1929 hersteld met onder meer een kooruitbreiding naar ontwerp van architect J. Ghobert. Ten slotte werd de kerk gerestaureerd in 1994-1996 naar ontwerp van architect M. Hoste van het architectenbureau Bressers.

Het betreft een driebeukige bakstenen kruisbasiliek met schip van vijf traveeën, transept van één travee en koor van vier traveeën met vijfzijdige sluiting. De niet voltooide kooromgang in art deco telt telkens drie traveeën met kapelabsiden en transeptkapellen. De leien zadeldaken en vierkante toren onder helmdak met hoektorentjes ten noordoosten maken het geheel af.

De stijl van de kerk vertoont een neo-interpretatie van de Brabantse laatgotiek met latere aanpassingen in art deco in het interieur met name in de transeptkapellen, de zijkoren en de altaren.

De zuidgevel is opgetrokken in zandsteen en verkreeg doorheen de drie traveeën een verticaliserende indruk door de hoge, uitgewerkte lisenen, afsluitende blinde neogotische tracering en top met Onze-Lieve-Vrouwebeeld door F. Rooms (1958). De spitsboogvensters zijn voorzien van neogotisch maaswerk. De spitsboogdeur is omschreven in een rijk uitgewerkte omlijsting met ranke bekroning. Voorts gaat het om een baksteenbouw met markerende steunberen en spitsboogvensters.

Interieur

Het bepleisterd en beschilderd neogotisch interieur is geïnspireerd op de Antwerpse kathedraal. Er is sprake van overvloedig blind neogotisch traceerwerk, nissen, triforia en spitsboogvensters, kruisrib-, straal- en stergewelven, spitsbogen op bundelpijlers en colonnetten met koolbladkapiteeltjes. In 1921-1930 werden controversiële en niet voltooide aanpassingswerken uitgevoerd in art deco door de Brusselse architect J. Ghobert. Wellicht sloten de werken aan bij de liturgische vernieuwingsbeweging strevend naar een eenheidsgodsdienst onder de hoede van de katholieke kerk en wilden de progressieve abt Lamy en architect Ghobert een synthese brengen van religieuze symboliek met verwijzingen naar de vroeg-christelijke/Byzantijnse (mozaïekpanelen), de Egyptische (piramidale opbouw van de evangelie-ambone), de Italiaans-Romaanse (geometrische muurschilderingen in marmerimitatie) en de Spaans-Arabische (tweekleurige hoefijzerbogen in kooromgangen) architectuur. Van deze verbouwing resten de tweekleurige marmeren doorgangen van de onvoltooide kooromgang, de ambones en de transeptkapellen. Het ciborium boven het altaar verwijst in zijn vormgeving naar de triomfboog boven de Ark des Verbonds van de Joodse godsdienst.

Mobilair

Onder het mobilair kunnen de volgende schilderijen vermeld worden: De Bruiloft van Kana en Christus bij de Farizeeër van J.E. Quellin (1634-1715); Het Joods paasfeest in Egypte en De Aanbidding van het Lam van W.I. Kerricx (1685-1745)

Enkele opvallende beeldhouwwerken zijn: Kruisweg, halfreliëfs in terracotta van 1899, A. Bertram; Reliekschrijn van de H. Siardus door F. Strijp en W. van Cauwenberg, van 1619 en volledig vernieuwd in 1860 door Mechelse zilversmid Schaepman.

Meubilair

Onder het meubilair zijn de volgende stukken vermeldenwaardig: marmeren hoofdaltaar (1930-1935) met bekronend ciborium naar ontwerp van J. Ghobert en zwart marmeren ambones (J. Ghobert); neobyzantijns mozaïekwerk van ciborium, ambones en zijaltaren door C. Counhaye; Bonner Klaisorgel van 1933; Maria-altaar en orgel met houtsnijwerk door J.G. van Goolen; koorgestoelte van 1957 uit de abdijschrijnwerkerij; 19de-eeuwse glasramen met gebruikelijke norbertijnse iconografie door de Antwerpse firma Janssens-Stalins.

17de-eeuwse poortomlijsting in de tuinmuur

In de tuinmuur, ten noordoosten van het kloosterpand, bevindt zich een 17de-eeuwse, barokke poortomlijsting van blauwe natuursteen. Het betreft een korfboog in een geblokte omlijsting met een gesculpteerde sleutel waarboven een beeldnis werd gebouwen met gebogen fronton, voluten en siervazen. Deze poortomlijsting stond vroeger aan de voorzijde, maar werd later naar de tuinmuur over gebracht.

Abdijschuur

De abdijschuur werd gebouwd in 1618 en vormt een mooi architecturaal massief op het inkomplein. Het gebouw doet nu dienst als abdijmuseum en is gelegen ten zuidwesten van de kerk en ten oosten van de abdijhoeve.

De schuur heeft verschillende bijnamen, zoals de 'Tiendenschuur', 'Kleine Graanschuur' en 'Boerenkrijgschuur'. De naamgeving staat in verband met de 'tienden' afkomstig van de abdijgoederen. Het graan voor het armenbrood werd in deze schuur opgeslagen. In 1798 werd de schuur tijdens de Boerenkrijg door de brigands gebruikt als werkplaats en kazerne.

Het betreft een alleenstaande, meerbeukige langsschuur van vijf traveeën onder een steil leien zadeldak gebouwd in 1618 in opdracht van abt Stalpaerts. Het jaartal bevindt zich in gesinterde steen en gevelsteen in de oostgevel. De verankerde baksteenbouw vertoont sporadisch gebruik van natuursteen voor hoekstenen en omlijstingen. De rondboogvensters zijn van latere datum. De oostgevel met rondboogpoort in een geprofileerde omlijsting van ijzerzandsteen heeft uilengaten en een overluifeld Onze-Lieve-Vrouwebeeld, een kopie van de gotische madonna (1453) uit de oude kerk.

Boerderij

De boerderij of abdijhoeve van 1640 staat aan de westzijde van het complex.

Het imposante gebouw in traditionele bak- en zandsteenstijl bestaat uit een hoger woonhuis onder een steil leien zadeldak met aandaken en een ten oosten aansluitende lagere stalling onder een pannen zadeldak.

Bij de opbouw van de verankerde bakstenen lijstgevels werd ook gebruik gemaakt van zandsteen voor hoekblokken, speklagen, steigergaten en omlijstingen. Het woonhuis wordt getypeerd door zandstenen kruis- en kloosterkozijnen onder ontlastingsbogen, rondboogdeuren en -poorten met sluitstenen en rechts de deur van het woonhuis met jaartal "1640" op de impost onder een bolkozijn en bekronend blazoen. De stalpoort zit vervat in een omlijsting van ijzerzandsteen. Er bevindt zich ten slotte een voormalige schaapskooi, later koestal, met jaartal "1902" ten oosten.

Hermanstoren

In de noordoostelijke hoek van de abdijtuin staat, langs de omheiningsmuur, de zogenaamde 'Hermanstoren'.

Het is een vierkante 17de-eeuwse hoektoren in traditionele bak- en zandsteenstijl onder een leien zadeldak met gebruik van zandsteen voor de negblokken en steigergaten, ijzerzandsteen voor de hoekblokken. De toren wordt gekenmerkt door verankerde trap- en lijstgeveltjes met aangepaste rechthoekige klooster- en kruiskozijnen. Er zijn nog enkele ontlastingsboogjes merkbaar.

Da-Vinci-museum

Da-Vinci-museum (1966) naar ontwerp van T. Vijverman met de meest getrouwe kopie (circa 1507) van "Het Laatste Avondmaal" (1495-1498) door Leonardo da Vinci in de refter van het dominicanenklooster te Milaan. Schildering op doek door Andreas de Solario, als decoratie voor de nieuwe abdijkerk door abt Streyters aangekocht in 1545; gerestaureerd in 1959-1966. Rechthoekige museumruimte met als muurschildering opgesteld schilderij, 16de-eeuwse Vlaamse wandtapijten en brandglasramen door glazenier J.-P. Tuerlinckx.

 

  • Archief Onroerend Erfgoed Antwerpen, DA000394, Norbertijnerabdij (omheiningsmuur, abdijpoort, bedrijfsgebouwen, prelatuur, gastenkwartier, vleugel vroeger abtskwartier, kloosterpanden, neogotische kerk, 17°eeuwse poortomlijsting in tuinmuur, abdijschuur, boerderij en Hermanstoren), beschermingsdossier (S.n., s.d.).
  • Centrale Archeologische Inventaris, CAI ID 107055 Abdij van Tongerlo.

Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Norbertijnenabdij [online], https://id.erfgoed.net/teksten/161387 (geraadpleegd op ).