Slangebeekbronnen_v1_06062014

Tekst van Slangebeekbronnen (https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/3942)

Het brongebied van de Slangebeek is een waterrijk laagveengebied met relicten van de historische viskweek. Dit natuurreservaat vormt een geschikt biotoop voor enkele zeldzame planten en een gevarieerde fauna.

De Ballewijers en Slangebeekbronnen werden als landschap beschermd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 30/05/1983. Deze bescherming werd gedeeltelijk vernietigd, meer bepaald wat betreft het deel van de Ballewijers, door een arrest van de Raad van State van 30/11/1989. Enkel het deelgebied Slangebeekbronnen is nog beschermd als landschap.

Fysische geografie

Topografie en hydrografie

De Slangebeekbron, gelegen ten oosten van Zonhoven en met een oppervlakte van circa 17,5 hectare, is een natuurlijk waterreservoir en vormt het natuurrerservaat ‘Slangebeekbron’. De Slangebeek mondt uit in de Demer en vindt haar oorsprong op het zuidelijke deel van het Kempens Plateau. Deze beek, die samen met de Laambeek en Roosterbeek het vijvergebied van Midden-Limburg voedt, behoort samen met de nabij gelegen Roosterbeek tot de beken met de grootste sedimentatie van de streek en watert af in zuidwestelijke richting. De beekvallei omvat een aaneenschakeling van historische vennen en vijvers die het uitgestrekt heidegebied in deze regio doorsnijdt. Het beschermde landschap bevindt zich op een hoogte van circa 52,5 meter +TAW in het westen tot circa 55 meter +TAW in het oosten.

Geologie en bodem

De tertiaire formaties die de ondergrond vormen bestaan uit geel tot grijswit, zeer fijn, glimmerhoudend zand met ligniet- en grindlaagjes van de Formatie van Bolder, meer bepaald behorend tot het Lid van Genk. Omdat de ondergrond er voornamelijk uit zachte tertiaire afzettingen bestaat die tijdens de ijstijden door de rivieren diep uitgeschuurd werden, zijn de Lage Kempen lager gelegen. Tijdens het pleistoceen werden dekzanden afgezet, evenals terrasgrind afkomstig van de Maas. Het grind werd meestal afgedekt door jonger pleistoceen zand of lemig zand. Beide materialen zijn op bepaalde plaatsen door cryoturbatie en solifluctie vermengd. Het laagveen in de valleien met een onvoldoende oppervlakkige waterafvoer en de stuifzandduinen dateren uit het holoceen. Het dekzand werd gedurende het boreaal plaatselijk verstoven of in de beekvalleien afgezet onder invloed van de neerslag. Stuifzandduinen vormden zich langs de beek- en rivierdalen. Deze afwisseling van landduinen en vochtige depressies versterkt het bestaande reliëf.

De vallei bestaat uit lemig zand of zandalluvium, terwijl de permanente watertafel zich gemiddeld op 40 tot 80 centimeter onder het maaiveld bevindt. In de venige kommen en in de vijvers komt de permanente grondwatertafel aan het oppervlak. Deze waterrijke gebieden vormen een natuurlijk waterreservoir, dat mee het waterstockeringsvermogen van het Lage Kempens landschap bepaalt. Binnen het beschermde landschap komen volgende bodemtypes voor: zeer natte zandbodems zonder profiel (bodemtype Zfp), matig natte zandbodems met duidelijke ijzer en/of humus B horizont (bodemtype Zdg), natte zandbodems met duidelijke ijzer en/of humus B horizont (bodemtype Zeg). Bodemtype Zfp omvat hydromorfe bodems met een verveende bovengrond. Deze bodems zijn tijdens de winter en soms tijdens het voorjaar overstroomd. Tijdens de zomer blijven de bodems vochtig omwille van het ondiepe grondwater. Bodemtype Zdg wordt gekenmerkt door een podzolprofiel. De B horizont is bij dit bodemtype duidelijk ontwikkeld. Bij de grondwater podzolen van bodemtype Zeg varieert de dikte van de humeuze bovendgrond.

Fauna en flora

Het beschermde landschap heeft een belangrijke natuurwetenschappelijke waarde: de laagveengebieden in de vallei van de Slangebeek vormen een natuurlijk waterreservoir, bepalen mee het waterstockeringsvermogen van het Lage Kempense landschap en vormen een belangrijk rust- en broedgebied voor tal van vogelsoorten. De boomkikker, een extreem zeldzaam en kostbaar fauna-element voor België en Nederland, vormt door zijn aanwezigheid een perfecte indicator voor de hoge waarde van het gebied. In dit gebied komen ook verschillende soorten libellen voor.

De zandgronden met vochttrap variërend van matig droog over matig nat, nat tot zeer nat en met duidelijke humus en/of ijzer B horizont vormen het substraat voor steeds zeldzamer wordende vochtige heidegemeenschappen met (ten tijde van de bescherming) planten zoals gagel (Myrica gale), koningsvaren (Osmunda regalis), blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus), stekelbrem (Genista anglica), veenbes (Oxycoccus palustris), gewone dopheide (Erica tetralix), ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia), kleine zonnedauw (Drosera intermedia), klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe), slangenwortel (Calla palustris) en moeraswolfsklauw (Lycopodium inundatum).

De zure, oligotrofe tot mesotrofe plassen vormen de standplaats voor (ten tijde van de bescherming) klein blaasjeskruid (Utricularia minor), veenpluis (Eriophorum angustifolium), witte snavelbies (Rhynchospora alba), slangenwortel (Calla palustris), waterscheerling (Cicuta virosa), waterdrieblad (Menyanthes trifoliata), bronkruid (Montia fontana), klimopwaterranonkel (Ranunculus hederaceus) en moerashertshooi (Hypericum elodes), naast de gewone planten uit de rietklasse zoals gele lis (Iris pseudacoris), riet (Phragmites australis) en witte waterlelie (Nymphaea alba). Op de verlande laagveengronden ontwikkelde zich een elzenbroekbos.

In het gebied van de Slangebeekbron werden (ten tijde van de bescherming) stroomafwaarts drie vijvers onderscheiden: de ‘Manerik’, ‘Nieuwen Dijk’ en ‘Viarten’. De ‘Viarten’ is opgesplitst door middel van dijkjes. Naast deze vijver bevonden zich nog een lage waterpartij en twee kleinere vijvers. Anno 2013 bestaat het brongebied van de Slangebeek uit enkele grote vijvers omgeven door gagelstruweel, vochtige heide en alluviaal elzenbos, aangevuld door soortenrijk hooiland. In de vijver ‘Manerik’ bevindt zich nog een stuifzandduintje. De Biologische Waarderingskaart vermeldt voor de Slangebeekbronnen de aanwezigheid van mesotrofe plassen en vennen, vochtig wilgenstruweel op venige of zure grond, grote zeggenvegetatie, zuur laagveen, oligotroof tot mesotroof water, soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden en gagelstruweel. De uitgestrekte vijvercomplexen, vennen, heidegemeenschappen en struwelen geven aan het landschap een hoge esthetische waarde.

Cultuurhistorisch landschap

De aanwezige podzolbodems getuigen van een langdurig gebruik van de gronden voor landbouwdoeleinden. De heidegronden in deze streek ontstonden door de stelselmatige uitputting van de gronden na de intrede van de akkerbouw (circa 4000-2000 v. Chr.). Deze uitputting werd nog verhoogd door het gebruik van de ijzeraanrijkingshorizont in de podzolbodems als bron van ijzererts na de introductie van de ijzerindustrie omstreeks 500 v. Chr. Het heideareaal nam tijdens de middeleeuwen verder toe ten gevolge van de toenemende bevolkingsdruk en het sedentaire landbouwsysteem en werd ingeschakeld in het extensief landbouwbedrijf. In de natte beekvalleien werden vijvers uitgediept.

Gedurende de eerste helft van de 18de eeuw werden de meeste gronden, die niet al te vochtig waren, nog gebruikt als akkerland. Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) is enkel de Ballewijer zichtbaar. De Elsborgwijer en de vijvers in het Slangebeekbronnengebied waren nog niet uitgegraven in het vennengebied. Ter hoogte van de Slangebeekbronnen worden enkele omhaagde akkers weergegeven, aan de rand van het uitgestrekt heidegebied (“Bruyère de Berbrouck”). Ten noorden van het beschermde landschap loopt de Roosterbeek, omgeven door omhaagde, vochtige weilanden.

Het heideareaal nam vanaf de 19de eeuw geleidelijk af ten gevolge van de ontginningsdruk vanuit de omliggende dorpen en gehuchten. Voor de visteelt, in de omgeving van Zonhoven reeds in de middeleeuwen een belangrijke economische activiteit, werd - voornamelijk onder impuls van de kloosterlingen - een wijercomplex uitgebouwd. Hierbij werden de talrijke, door de veenontginning uitgediepte vennen omgevormd tot viskweekvijvers, voornamelijk bedoeld voor de kweek van karpers. Een systeem van dijken, sluizen en verbindingssloten maakten de controle van het waterpeil mogelijk. De commerciële visteelt kende in deze streek een hoogtepunt tijdens de 18de en 19de eeuw.

In het beschermde landschap werden gedurende de 19de eeuw enkele vennen uitgediept en omgevormd tot viskweekvijver, zoals aangegeven op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) die één vijver als “Marck” benoemt. De vijvers zijn omgeven door bospercelen aan de rand van de heide (“Bruyère de Dael”). Bij de exploitatie van een bepaald gebied verkreeg men het eigendomsrecht hierover. Bovendien was de eiwitproductie door viskweek rendabel op arme heidegronden. Bijgevolg heeft dit landschap ook een belangrijke cultuurhistorische waarde.

Vanaf de 20ste eeuw raakte de viskweek in onbruik en werden de meeste open vijvers langzaam door veenvorming omgezet in moerassen.

Bibliografie

  • Archief Onroerend Erfgoed Limburg, DL000267, Ballewijers-Slangebeekbronne, artikel ‘Slangebeekbron’ (1996).
  • Archief Onroerend Erfgoed Limburg, DL000267, Ballewijers-Slangebeekbronne, advies KCML (1982).
  • Archief Onroerend Erfgoed Limburg, DL000267, Ballewijers-Slangebeekbronne, beschermingsvoorstel (1981).
  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden van Jozef Jean François de Ferraris, opgesteld tussen 1770-1778, schaal 1:11.520.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven tussen 1846-1854, schaal 1:20 000.
  • BATS H., VAN DEN BROECK M., VERDURMEN I. et alii 2013: Aanduidingsdossier ankerplaats ‘Vijver- en heidegebied rond de bovenbeek van de Laambeek, Roosterbeek en Slangebeek’, definitieve aanduiding 12/12/2013. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.

Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Slangebeekbronnen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/159443 (geraadpleegd op ).