Hobos_v1_09042014

Tekst van Hobos (https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/3181)

Het Hobos is een nog gaaf structureel geheel met hoeve het Hobos, een onverhard wegenpatroon, weiden en boomgaarden vormgegeven door dreven en houtwallen en uitgestrekte bossen. De naald-en loofhoutbestanden dateren gedeeltelijk uit de tweede helft van de 19de eeuw, de periode van de eerste experimentele bosbouwcultuur in Noord-Limburg.

Historiek

Historiek van het landschap

De benaming Hobos komt voor het eerst voor in 1516, namelijk als "Op gheen hoboss". Latere vermeldingen dateren van 1524 (“Den hoijbosch”), 1553 ("Hoochbos”), 1632 ("Op het hoebos") en 1769 ("Op het Hobos").

Sommige historici menen dat het Hobosgebied kan vereenzelvigd worden met het allodium van de familie van Weert dat de abdij van Floreffe in 1261 en 1277 verkreeg. Bij gebrek aan bronnenmateriaal kan hiervoor echter geen bewijs worden aangevoerd: alleszins had de abdij van Floreffe het goed in de 16de eeuw niet meer in haar bezit. Sinds 1277 had de abdij van Floreffe in Overpelt het begevingsrecht (recht om de pastoor te benoemen) met het recht op de tienden.

Al tijdens de 12de eeuw bezat de abdij van Floreffe in Overpelt een belangrijke landbouwuitbating, op de plaats die nu nog altijd "De Hoeven" heet (ten zuidoosten van het beschermde landschap). De boerderijen die daarop werden gevestigd bleven bekend als de Grote Hof, de Kleine Hof en de Panhof. Van in de 14de eeuw werd de landbouwuitbating niet meer uitgevoerd door de broeders van Floreffe, maar werd zij verpacht aan leken. Op het einde van het ancien régime waren de hoeven nog altijd in het bezit van de abdij. Tijdens het Frans bewind werd alles aangeslagen en publiek verkocht. Volgens het Bunderboek van 1763 hadden de goederen van Floreffe in Overpelt een totale oppervlakte van ongeveer 250 hectare.

Een belangrijk element in de ontwikkeling van het Hobosgebied is het ontstaan van hoeve Het Hobos. Deze hoeve werd een eerste keer vermeld in 1524 met de volgende omschrijving: "een huijs geheijten den hoijbosch". Op 14 maart 1769 werden "huijsinge en erven genaamd het hobosch" te koop gesteld door de zonen van Ambrosius Andries. J.M. Clercx senior, secretaris en schepen van de bank van Pelt, werd de nieuwe eigenaar. Het Hobos omvatte toen wellicht 18 hectare 31 are 94 centiare. Op 30 augustus 1788 richtten vader en zoon, J.M. Clercx junior, een "societeyd" op voor de bouw en de exploitatie van een jeneverstokerij. J.M. Clercx junior, schepen van Pelt, schout van Bocholt en luitenant-drossaard van Stokkem verwierf het Hobos in 1793. Hij breidde het domein aanzienlijk uit. In 1795 vroeg hij aan de burgemeester van Overpelt om een stuk heidegrond "langs sije erve aen ’t hobos" te mogen openbreken en in cultuur te brengen. Wellicht kocht drossaard Clercx toen ongeveer 26 hectare. Waarschijnlijk heeft de drossaard nadien zijn handen vol gehad met het in cultuur brengen en bewerken van de gronden. Het hele Hobosgebied was dan 55 hectare 24 are en 85 centiare groot. Na de dood van drossaard Clercx werden de onroerende goederen in oktober 1840 openbaar verkocht. Frans Antoon Clercx, jeneverstoker, kocht het goed terug samen met een neef, Jan Matthys Clercx. De andere ongehuwde kinderen bleven op het Hobos wonen. Op de hoeve Het Hobos was er in de periode 1842-77 een rosmolen aanwezig.

Het domein ging definitief in vreemde handen over in 1867. Dokter Jules Delheid verwierf dan namelijk het Hobos. Ook hij breidde het goed aanzienlijk uit. Bij Koninklijk besluit van 10 februari 1868 werd de gemeente gemachtigd om 34 hectare 63 are 15 centiare te verkopen aan Jules Delheid nabij Hobos op voorwaarde dat de heide werd ontgonnen. Na deze aankoop omvatte het goed ongeveer 100 hectare. Dokter Delheid liet de stokerij vernieuwen. Hij liet visafval als mest aanvoeren, plantte in de periode tussen 1867 en 1894 bomenrijen en dreven aan van zomereik (Quercus robur) en linde (Tilia) en deed proeven met dennenaanplantingen (Pinus). Dokter Delheid heeft uiteindelijk het domein uitgebreid tot een oppervlakte van 160 hectare 37 are en 70 centiare.

Op 17 mei 1894 kocht Charles Nartus, brouwer te Tongeren, het Hobosgebied van de weduwe Delheid. De nieuwe eigenaars hebben het goed slechts passief beheerd. De stokerij werd niet meer geëxploiteerd en de hoeve en landerijen werden verpacht. Op 25 januari 1910 kocht de familie Henri Brull uit Tongeren het Hobosgebied. Dhr. Brull en later zijn zoon beheerden het domein actief en breidden het verder uit. Omstreeks 1910 werd de hoeve gerestaureerd met onder andere een aanpassing van muuropeningen en hernieuwing van het dak.

De boekhouding van dhr. Brull leert ons dat in 1914 het perceel ten noordoosten van de gebouwen omgevormd werd naar weide. De aanplanting van een gemengde boomgaard gebeurde in het plantseizoen 1929-1930. Ongeveer 30 appel- en 30 perenbomen werden er toen aangeplant. In 1936 werden er 150 hoogstamfruitbomen aangeplant uit de eigen kwekerij. In 1939 werd de kleine boomgaard achter de gebouwen aangelegd als een gemengde boomgaard met plantmateriaal uit de eigen kwekerij. Deze boomgaarden zijn nog steeds als relict in het landschap aanwezig.

Respectievelijk in 1930, 1940, 1950 en 1970 werden de laatste akkers in de omgeving van het Hobos omgevormd tot weide. Sedert 1960 (tot op het moment van de bescherming) wordt het domein Hobos bewoond en beheerd door mevrouw Huyttens de Terbecq. Zij hield zich bezig met veehouderij en de kweek van Charolais-runderen gekruist met andere runderrassen.

Historische kaarten

Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) wordt hoeve Het Hobos niet vermeld. Het is echter geweten dat de zonen van Ambrosius Andries "huisinge en erven genaamd het hobosch" verkochten aan Clercx senior in 1769. Hoe het domein er toen uitzag weten is dus niet gekend. Op de Ferrariskaart komen rond de Gortenloop vochtige weilanden voor. De omgeving bestaat overwegend uit heidegronden met hier en daar een akker of een bosperceel. De Klein-Hobosboerderij is wel ingetekend. Een smalle strook tussen deze boerderij en de Gortenloop is ontgonnen en in gebruik als akkerland, meestal omhaagd. Tussen deze akkers liggen een drietal 'beboste' percelen.

Op de Bonniverkaart (1839) is het Hobos met de benaming "Hobos boerderij" nauwkeurig aangegeven. Vier gegroepeerde gebouwen vormen de hoeve. Uitgestrekte heidegebieden bepalen nog steeds het uitzicht van het omliggende landschap. De directe omgeving van de hoeve is ingetekend als “Bouwlanden en Heiden”. De moerassige weiden langs de Gortenloop worden op deze kaart getypeerd als “Schaapsweiden, Weilanden en Hooilanden”.

De kaart van Vandermaelen (1846-1854) geeft het domein weer onder de benaming "Hobos Boerdery" en "distillerie". De percelering is bijna identiek aan die van de Bonniverkaart, dit in tegenstelling tot het wegenpatroon dat sterk geëvolueerd is. Drie parallelwegen verbinden het gehucht Lindel met de Napoleonweg. De akkers bevinden zich hoofdzakelijk ten noordoosten en ten zuidoosten van de hoevebouwen. De percelen ten westen van de gebouwen zijn bebost. Uitgestrekte heidegebieden typeren nog steeds het omliggende landschap.

Het Hobos is op de topografische kaart van 1849 zeer nauwkeurig weergegeven. Niet de hoeve maar wel de “distillerie” wordt vermeld. Ten oosten van de boerderijgebouwen is er een boomgaard ingetekend. Deze boomgaard van tamme kastanje (Castanea sativa) is ook vandaag nog aanwezig. De oppervlakte bedraagt circa 60 are. Deze tamme kastanjes werden zeer waarschijnlijk voor een bepaald doel aangeplant. Mogelijk werden ze aangewend om een bepaalde smaak aan de Hobosserbrandewijn te geven of was het de bedoeling om van het hout vaten te maken. De akkers situeren zich rond de boerderijgebouwen en zijn afgeboord door houtwallen op de perceelsgrenzen. De percelen rond de akkers zijn bebost. Uitgestrekte heidegebieden bepalen nog steeds het omliggende landschap.

Op de kaart van het Dépôt de la Guerre (herziening op het terrein in 1887 en 1909) is te zien dat het wegennet gevoelig verfijnd is in functie van de ontginning van de heidegebieden. Grote oppervlakken heide rond het domein Hobos zijn nu bebost. De “Heide Achter de Gorten”, een vierkant perceel grenzend aan de Napoleonweg, is nog heide gebleven. Het bodemgebruik in de directe omgeving van de boerderijgebouwen is op dat moment niet wezenlijk veranderd.

Beschrijving

Topografie en hydrografie

Het Hobosdomein bevindt zich in het zuidwesten van de gemeente Overpelt. Het ontstond op de noordwestelijke uitloper van het Kempens plateau ten noordoosten van de heuvelrug die de scheiding vormt tussen het Schelde- en Maasbekken. Het beschermde gebied, met een oppervlakte van circa 208 hectare, wordt in het noorden begrensd door de Gortenstraat en de M.S.-kliniek, in het oosten door de N74, in het zuiden door de Groenstraat en in het westen door de Napoleonweg Hasselt-Eindhoven.

Het Hobosdomein en De Gorten vormen samen met Hoeverheide, de Heide achter de Gorten en Pijnven een uitgestrekt bosgebied. Het is een intact domein met onverharde wegen, weiden afgeboord door houtkanten en houtwallen, een centraal gelegen hoeve omringd door boomgaarden en dit alles afgeschermd door een aaneengesloten bebossing. Het begin van de ontginning ligt in de 16de eeuw. Het is voornamelijk aan de inspanningen van de laatste eigenaar en hun erfgenamen te danken dat het Hobos gedurende de 20ste eeuw geen ingrijpende wijzigingen heeft ondergaan. Het huidige landschap is een getuige van de wijze waarop het door de verschillende eigenaars in de vorige eeuwen is ontgonnen en gevormd.

Het vlakke landschap wijst op erosiegewillige ondergrond. De afwatering gebeurt via een zeer geleidelijke afdaling van het terrein in noordelijke en oostelijke richting. De Gortenbuitenloop zorgt in het Hobos voor de ontwatering in noordelijke richting. Deze beek behoort via de Dommel tot het Maasbekken.

Geologie

De ondergrond behoort tot het Kempens bekken, het subsidentiegebied ten noorden van het Brabant Massief. Vanaf het boven-krijt volgden marine sedimentcycli er elkaar op tot het einde van het tertiair, vanaf wanneer het gebied boven de zeespiegel uitsteekt. De tufkrijtzee had zich teruggetrokken ten gevolge van een veralgemeende opheffing waarbij Noordwest-Europa stilaan zijn huidige vorm aannam. Landmassa's rond het Noordzeebekken begonnen afbraakpuin te leveren dat de sedimentatie tijdens het verdere tertiair zou bepalen. Voor het Hobos en omgeving vormt het kwartszand van Maatheide (Lid van Maatheide) de meest recente tertiaire afzetting (Formatie van Mol). Het betreft wit, half grof kwartszand, zeer goed gesorteerd en zeer dikwijls door humusinfiltratie zwart-bruin verkleurd. De dikte van deze laag bereikt 40 meter.

Tijdens het quartair schoof de scharnierlijn van het dalende Noordzeebekken geleidelijk verder naar het noorden. Aangezien het gebied nadien slechts matig werd opgeheven had de erosie weinig effect. De quartaire ondergrond wordt gevormd door het complex van de hoogterrassen van de Maas, daterend uit de mindelijstijd. De dikte van het quartair bedraagt hier ongeveer 4 meter.

Nog in het oud-pleistoceen was er een hernieuwde werking langs de randbreuken van de Roermondslenk. Het paneel ten oosten van de breuk van Rauw zakte lichtjes weg waardoor een arm van de Rijn-Maas deltawaaier aangetrokken werd en de Rijnzanden van Lommel afgezet werden: een grof zand met grindlagen, meestal erg licht gekleurd. Het zand bevat vrij veel witte korrels, veldspaat en groene mineralen, onder andere chloriet, hoornblende en epidoot afkomstig uit de Alpen. De grove zanden zijn te vinden in een grote bocht die zich uitstrekt tot Hechtel en Leopoldsburg. In het westen, langs de breuk van Rauw, is de afzetting zeer dun, soms herleid tot één keienlaag rustend op de Formatie van Mol. Door deflatie tijdens de opeenvolgende ijstijden zijn de keien sterk geëoliseerd en afgesleten tot spectaculaire windkanters. Naar het oosten werden de Rijnzanden verschillende meters dik en zijn ze in de omgeving van Lommel in verschillende groeven uitgebaat. Naar het zuiden toe verschijnt de invloed van de Maas en ligt de overgang naar de Maaszanden van Winterslag.

Ten oosten van de breuk van Rauw komen onder de eolische mantel de fluviatiele Rijn - en Maasafzettingen voor waarvan wordt aangenomen dat de begrenzing door de juist gevormde breuktrap is beïnvloed. In het zuiden is de gezamenlijke dikte onmiddellijk groter dan 4 meter en die lijn vormt dus de grens van het Kempens plateauterras. In het noorden wigt het zand van Lommel meer geleidelijk uit. Het is opmerkelijk dat de bovenlopen van de Neten en vooral de Dommel in het plateauterras duidelijk zijn ingesneden, zodat de dalen uitkomen door een geringere dikte van het quartair. De dikkere quartaire afzettingen in het oosten van het kaartblad zijn de rivierafzettingen van Rijn en Maas die er de aanzet vormen van het Kempens Plateau.

Pas daarna ontstond het huidige afwateringsstelsel. Gering reliëf en dus verval leverden slechts minieme erosiekracht en weinig puin. Na de ijstijd werden de holocene beekdalbodems moerassig en ontwikkelden zich uitgebreide veenvlakten. Het grindmateriaal werd afgedekt met een eveneens pleistocene deklaag bestaande uit lemig zand. Ze is weinig dik, zodat het grindmateriaal in de ondergrond op geringe of matige diepte (0,20 tot 1,25 meter) wordt aangetroffen.

Het domein Hobos is dus ontstaan op de noordwestelijke uitloper van het Kempens Plateau. De ondergrond bestaat uit grof zand, grind, grote blokken maar ook kleilagen welke zich in de bovenste zones bevinden. Naar ontginning toe betekende dit een magere cultuurgrond met een geringe opbrengst. Bebossing was een veel toegepast alternatief.

Bodem

Bodemkundig behoort het landschap tot het lemig zandgebied tussen de Holvense beek en de Dommel. De Hoboshoeve werd ingeplant te midden van droge tot matig droge lemig zandgronden met weinig duidelijke humus en/of ijzer B horizont (bodemtypes Sbf en t-Scf), respectievelijk geschikt voor naaldhout en teelten met vroege vegetatieperiode (voor de droogte). Naarmate men de Gortenloop nadert treft men matig natte tot natte lemig zandgronden aan met duidelijke humus en/of ijzer B horizont. Deze twee laatstgenoemde bodemseries (Sdg en Seg) komen eveneens voor op de Gorten ten westen van de Gortenloop. Open greppels en bedden zorgen voor ontwatering tijdens winter en voorjaar. Alle vermelde bodemseries worden gekenmerkt door het voorkomen van grindsubstraat beginnend op geringe of matige diepte. In de weinig uitgesproken vallei van de Gortenloop komen natte tot zeer natte gronden op lemig zand (bodemtypes Sepz en Sfpz) voor, grover wordend in de diepte en soms met een dikke, humeuze bovengrond. In een smalle strook langs de beek komen gronden op venig materiaal voor (bodemtype V).

De grondwatertafel ligt in het algemeen op minder dan 3 meter diepte, behalve in de hoger gelegen gronden. In de beekdepressies ligt de permanente grondwatertafel op minder dan 1,25 meter of zelfs aan het oppervlak in de venige plassen. Door de aanleg van de N74 in een open bedding werd de waterspiegel in het Hobosgebied en omgeving grondig verstoord. De algemene verdroging die zichtbaar werd als gevolg van een daling van de waterspiegel met ongeveer 1 meter had vooral vegetatieve en landschappelijk nadelige gevolgen.

Vegetatie

Het Hobos behoort fytogeografisch tot het Kempens district. De belangrijkste landschaps- en vegetatie-elementen zijn de bosbestanden, weilanden, houtwallen, bomenrijen, boomgaarden en erfbeplanting.

Het grootste deel van het beschermde landschap bestaat uit naald- en loofboombestanden. Vele percelen zijn aangeplant in de tweede helft van de 19de eeuw, de begintijd van de experimentele bosbouwcultuur in Noord-Limburg. Deze bomen hebben door hun ouderdom en hun omvang een bijzondere dendrologische waarde. De bospercelen ten noorden en ten westen van de hoeve zijn overwegend grove den bestanden (Pinus sylvestris), al dan niet gemengd met Corsicaanse den (Pinus nigra subsp. laricio). In de onderetage komen op bepaalde percelen zomereik (Quercus robur) en Amerikaanse eik (Quercus rubra) voor. Op de percelen ten zuiden van de Hoboshoeve bevinden zich naast grove den aanplantingen, al dan niet gemengd met Corsicaanse den, bestanden met zomereik of Amerikaanse eik en gemengde bestanden met lork (Larix), Douglasspar (Pseudotsuga menziesii) en fijnspar (Picea abies).

De struik- en kruidenlaag met planten als moerasstruisgras (Agrostis canina), dubbelloof (Blechnum spicant), smalle stekelvaren (Dryopteris carthusiana), hulst (Ilex aquifolium), wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum), veelbloemige veldbies (Luzula multiflora), lijsterbes (Sorbus aucuparia), valse salie (Teucrium scorodonea) en Pontische rododendron (Rhododendron ponticum) duidt op een niet kalkhoudende zure bodem.

De weilanden zijn gesitueerd rond de hoeve en op de oevers van de Gortenloop. Zij werden (ten tijde van de bescherming) intensief begraasd door runderen. Inlandse eik en grove den, onder de vorm van houtkanten of bomenrijen, zijn de twee dominante soorten van de opgaande begroeiingen tussen de weidepercelen. Jules Delheid liet tussen 1867 en 1894 bomenrijen en dreven van zomereik en linde (Tilia) aanplanten.

De graasweiden en de begraasde bermen in de buurt van hoeve Het Hobos op de droge tot matig droge lemig zandgronden worden gekenmerkt door het voorkomen van een aantal soorten die typisch zijn voor droge en voedselarme min of meer zure bodems. Vermelde soorten zijn gewoon struisgras (Agrostis capillaris), zandstruisgras (Agrostis vinealis), vroege haver (Aira praecox), pilzegge (Carex pilulifera), bochtige smele (Deschampsia flexuosa), fijn schapengras (Festuca filiformis), muizenoor (Hieracium pilosella), gladde witbol (Holcus mollis), gewone veldbies (Luzula campestris), smalle weegbree (Plantago lanceolata), tormentil (Potentilla erecta), schapenzuring (Rumex acetosella), tandjesgras (Sieglingia decumbens) en grasmuur (Stellaria graminea).

In een smalle strook, noord-zuid georiënteerd, langs de Gortenloop met matig natte tot natte min of meer zure lemig zandgronden en gronden op veen worden de volgende voor het Kempens district vrij algemene tot vrij zeldzame soorten aangetroffen: wateraardbei, (Comarum palustre), holpijp (Equisetum fluviatile), moeraswalstro (Galium palustre), ruw walstro (Galium uliginosum), biezenknoppen (Juncus conglomeratus), echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), borstelgras (Nardus stricta) en moerasviooltje (Viola palustris).

Planten als moerasstruisgras (Agrostis canina), gewone engelwortel (Angelica sylvestris), zompzegge (Carex canescens), wateraardbei (Comarum palustre), ruw walstro (Galium uliginosum), pijpenstrootje (Molinia caerulea) en moerasviooltje (Viola palustris) duiden op een min of meer zuur milieu.

Kenmerkend voor de graslanden in dit landschap is het mesotrofe karakter. Zij werden sedert 1989 niet meer bemest met stikstof. Dit resulteert in een grote verscheidenheid aan planten. Tot in 1975 werd er gehooid.

Ten noorden en zuiden van de hoevegebouwen komen nog restanten van gemengde boomgaarden voor, aangeplant door dhr. Brull in 1930, 1936 en 1939. De tamme kastanjeboomgaard (Castanea sativa) ten oosten van de hoeve werd waarschijnlijk aangelegd in functie van de productie van de Hobosserbrandewijn. Hij is voor het eerst duidelijk herkenbaar op de topografische van 1849.

De haagbeukenhaag (Carpinus betulus) in de voortuin van de hoeve en de solitaire esdoorn (Acer) op de binnenplaats zijn waardevolle beplantingselementen. Wanneer ze werden aangeplant is niet geweten. Van de esdoorn wordt verteld dat luitenant-drossaard Clercx tientallen mensen heeft laten ophangen aan deze dikke boom. Het is echter toch waarschijnlijk dat deze boom na 1800 is aangeplant.

Hoeve Het Hobos

Het hoevecomplex bestaat uit losstaande bestanddelen, gelegen aan het einde van een zandweg, bij een kruising van twee dreven. Het omvat een woonhuis aan de noordzijde van het erf met ten westen ervan een aansluitend dienstgebouw met voormalige jachtwachterswoning, een parallelle voormalige schapenstal ten zuiden en een haakse voormalige jeneverstokerij met aansluitend L-vormig dienstgedeelte ten oosten. Aan de zandweg is een haag gesitueerd met enkele ijzeren hekken, waarachter op een grasveld een gecementeerde achthoekige zonnewijzer met bekronende metalen plaat staat. De bakstenen gebouwen zijn door middel van gewone, krul- (met gekrulde spie), S- en X-vormige ankers verankerd. Het woonhuis is bepleisterd, de overige elementen zijn grotendeels witbeschilderd, deels op gecementeerde plint. De zadeldaken bestaan uit Vlaamse en mechanische pannen en golfplaten en bevinden zich grotendeels tussen aandaken met schouder- en topstukken. Het houtwerk is deels bewaard.

Het woonhuis met dubbelhuisopstand telt vijf traveeën en twee bouwlagen, met onleesbaar jaartal door middel van jaartalankers. De trappen zijn van hardsteen. De houten kroonlijsten werden vernieuwd. De erfzijdegevel wordt beschaduwd door een esdoorn (Acer) en iets verderop door een oude trompetboom (Catalpa) en is begroeid met blauwe regen (Wisteria) en de noisetteroos Gloire de Dijon (in Frankrijk geïntroduceerd in 1853). De rechthoekige muuropeningen omvatten van roedeverdeling voorzien houtwerk van circa 1910. Eertijds luidde het opschrift boven de deur “ZIET DOOR CLERX LANDS NOOD VERLIGTEN HOE HET QUAET GESPUUS GAET ZVVIGTEN”. Dit werd opgehangen bij de benoeming van J.M. Clercx junior tot drossaard en verwijst naar zijn rol in het uitroeien van de Bokkenrijders. De rechterzijpuntgevel met latere lagere aanbouw heeft een plat dak. De linkerzijpuntgevel is blind. De analoge achtergevel heeft beneden slechts vier muuropeningen en ramen. Het keldergat is getoogd en betralied.

Ten westen bevindt zich een aansluitende, lagere inspringende vleugel met ordonnantie dwarsschuur-stallingen-dwarsschuurtje(?)-voormalige jachtmeesterswoning. Deze vleugel telt tien traveeën (erfzijde), zeven traveeën (achterzijde) en één bouwlaag. Achteraan bevindt zich één dakkapelletje onder een zadeldakje. De getoogde muuropeningen staan op gecementeerde lekdrempels; de stalvensters hebben een ijzeren roedeverdeling. De kleinste schuur(?)poort staat in een gecementeerde omlijsting met sluit- en aanzetstenen. De blinde westelijke zijpuntgevel is begroeid met wilde wingerd (Parthenocissus).

Ten zuiden ligt de voormalige schapenstal met vijf traveeën, één bouwlaag en getoogde en rechthoekige muuropeningen in gecementeerde omlijstingen met sluit- en aanzetstenen. De oostelijke zijpuntgevel telt zeven rechthoekige duivengaten in de geveltop. Tussen de woonhuisvleugel en schapenstal bevindt zich een bakstenen muur met opening voor inrij; het hek is verdwenen. Ten oosten staat de voormalige jeneverstokerij van zeven traveeën en twee bouwlagen, later achteraan uitgebreid. De grotendeels getoogde, deels rechthoekige, aangepaste muuropeningen staan op gecementeerde lekdrempels. De zuidelijke zijpuntgevel bevat vlechtingen en twee ovale uilengaten. Ernaast ligt een afgebroken of ingestorte aanbouw onder een verdwenen lessenaarsdak. Nog meer ten oosten liggen een parallelle open schob en stallingen, met de jeneverstokerij verbonden door een recente open schob van cementblokken.

Bibliografie

  • Beschermingsvoorstel, DL002119, Het Hobosdomein, Lindelse heide en De Gorten (M. Van Den Broeck, 1998, digitaal dossier).

Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Hobos [online], https://id.erfgoed.net/teksten/156972 (geraadpleegd op ).