Vlaamse Opera

Tekst van Vlaamse Opera (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/6773)

Monumentaal operagebouw in beaux-artsstijl, opgericht door de stad Antwerpen in 1904-1907, naar een ontwerp van stadsbouwmeester Alexis Van Mechelen, vanaf 1905 met medewerking van Emiel Van Averbeke.

Historiek en bouwgeschiedenis

In 1893 werd in Antwerpen onder impuls van de componist Peter Benoit het Nederlandsch Lyrisch Toneel opgericht, dat Nederlandstalige operavoorstellingen organiseerde in de vandaag verdwenen Vlaamse Schouwburg op de hoek van de Kipdorpbrug en de Italiëlei. Het Théâtre Royal (de huidige Bourlaschouwburg) programmeerde sinds zijn ontstaan in 1834 immers uitsluitend Franstalig operarepertoire, en dit tot 1933. Het stadsbestuur nam in 1896 het besluit tot de bouw van een nieuwe schouwburg, waarna een lange zoektocht begon naar een geschikte locatie. Tot de meest opmerkelijke voorstellen behoorden een vrijstaande inplanting te midden van de Teniersplaats op de as De Keyserlei-Leysstraat-Meir, of in het Stadspark op de hoek van Quinten Matsijslei en Rubenslei. In afwachting van de bouw, werden vanaf 1901 jaarlijks de nodige kredieten ingeschreven op de stadsbegroting. Uiteindelijk viel de keuze op het terrein van de Halles Centrales of "Criée" tussen de Frankrijklei en de Van Ertbornstraat. Deze ijzeren markthal met een tweetorenfront in pittoreske eclectische stijl naar een ontwerp door de architect Ernest Dieltiëns, was in 1892 opgericht door de maatschappij Halles et Marchés d’Anvers. Ter vervanging werd in 1903 een nieuwe "Criée" gebouwd tussen de Van Schoonhovenstraat en de Van Wesenbekestraat.

Stadsbouwmeester Alexis Van Mechelen tekende in 1904 het ontwerp van het nieuwe operagebouw, na studiereizen naar buitenlandse schouwburgen. De bouwwerken door het aannemersbedrijf J.H. Bolsée & Em. Hargot, gingen nog hetzelfde jaar van start. De plechtige inhuldiging van de nog onvoltooide "Vlaamse Opera", later "Koninklijke Vlaamse Opera", vond op 17 oktober 1907 plaats, met een opvoering van "De Herbergprinses" gedirigeerd door de componist Jan Blockx. Als tweede bouwfase volgde in 1907-1909 de oprichting van het schermenmagazijn met gelagzaal op het hoekperceel van de Franklin Rooseveltplaats en de Van Ertbornstraat, waarvoor toenmalig conducteur Emiel Van Averbeke onder supervisie van Van Mechelen het ontwerp leverde. Dit gebouw was oorspronkelijk aan straatzijde van de eigenlijke schouwburg geïsoleerd door een drietal bestaande burgerhuizen en het Hotel Wagner. Pas in 1910 werd de plafondschildering door Charles Mertens in het auditorium geplaatst, in 1914 gevolgd door de drie plafondschilderingen door Emile Vloors in het foyer.

De "Vlaamse Opera" is de belangrijkste realisatie van Alexis Van Mechelen als stadsbouwmeester, een ambt dat hij bekleedde van 1902 tot zijn overlijden in 1919. Het gebouw is sterk verwant met zijn Stadsfeestzaal op de Meir, die uit 1908 dateert. Beide openbare gebouwen onderscheiden zich door een somptueuze beaux-arts-architectuur van Parijse inspiratie, een stijl in overeenstemming met de representatieve functie en feestelijke allure van de gebouwen. Ook enkele van de door Van Mechelen ontworpen stadsscholen ontlenen hun decorum aan de klassieke Lodewijk XVI-stijl. De architect geldt nochtans als ontwerper van het vroegst gekende art-nouveaugebouw in Antwerpen, de woning Geerts op de Amerikalei. Met de brandweerkazerne in de Paleisstraat, die Van Mechelen vóór de Eerste Wereldoorlog met zijn opvolger Van Averbeke en Jan Van Asperen tot stand bracht, zocht hij opnieuw aansluiting bij een eigentijdse vormentaal.

In 1981 kwam het tot een fusie tussen de stadsopera’s van Antwerpen en Gent onder de benaming “Opera voor Vlaanderen”, een intercommunale van beide steden met de Vlaamse Gemeenschap als partner, die in 1988 opnieuw werd ontbonden en vervangen door de Vlaamse Operastichting, sinds 1995 de Vlaamse Opera. Het gebouw onderging in 2004-2007 een grondige renovatie van de technische infrastructuur, naar een ontwerp door Robbrecht en Daem architecten, geselecteerd via de Open Oproep Vlaams Bouwmeester editie 2001. Behalve de vernieuwing van het ondertoneel, de technische werkplaatsen, loges en theatermachinerie, werd als meest zichtbare ingreep een nieuwbouw toegevoegd na afbraak van twee bestaande panden in de Van Ertbornstraat. Deze herbergt een zijtoneel, een artiestenfoyer, administratie-, directie- en vergaderruimten.

Operagebouw

Het operagebouw beantwoordt aan een drieledige structuur, met achtereenvolgens de inkomhal en het bovenliggende foyer in rotondevorm, het grote auditorium bestaande uit een parterre, drie balkons waarvan het eerste met loges, en twee amfitheaters, en ten slotte de toneeltoren. Twee maal drie gescheiden trappenhuizen verzekeren in de voorbouw de circulatie van het publiek tussen de inkomhal, de balkons en amfitheaters; in de achterbouw staan twee trappenhuizen ter beschikking van personeel en artiesten. Voor de structuur werd in hoofdzaak gebruik gemaakt van staalconstructies, in combinatie met gewapend beton. Van bij de opening was de "Vlaamse Opera" volledig uitgerust met elektrische verlichting.

Monumentale, zeven traveeën brede gevelfronten uit witte natuursteen, markeren de schouwburg in beide straatwanden, waarbij de voorgevel op de Frankrijklei uitgeeft en de achtergevel op de Van Ertbornstraat. Symmetrisch van opbouw, tellen de opstanden drie hoofdgeledingen: de pui met sokkel, de door een breed entablement gemarkeerde bovenbouw in kolossale orde, en de zware attiek die wordt bekroond door de leien bedaking. Overladen met een rijk gesculpteerd decor, bestaat de ornamentatie hoofdzakelijk uit zware guirlandes, lauwerkransen, medaillons, sluitstenen, vazen, maskers, ramskoppen en -schedels, vooral geconcentreerd ter hoogte van friezen, postamenten en penanten, venster- en deuromlijstingen, en de attiekbekroning. Het oorspronkelijke schrijnwerk is bewaard.

De voorgevel onderscheidt zich door de licht gebogen middenpartij in rotondevorm van inkomhal en foyer, die wordt geflankeerd door de twee hoger opgetrokken zijrisalieten met hoektorens van de trappenhuizen. Vijf inkomportalen, alternerend met een gebogen fronton en een sluitsteen met leeuwenkop, ritmeren in de middenpartij de pui met trappenbordes. De bovenbouw is opgevat als monumentale loggia, met gekoppelde composietzuilen in kolossale orde vanaf een balustrade; in de terugwijkende achterwand bekronen ronde oculi de (deur)vensters van het foyer. Een breed hoofdgestel en een attiekbalustrade met gekoppelde vazen vormen de bekroning, waarachter het halve koepeldak met oeils-de-boeuf van het foyer oprijst, en hogerop het zadeldak van het auditorium met musicerende putti en een lier als topstuk. De zijrisalieten zijn opgebouwd uit een portaal met gebogen fronton, een omlijst traplicht met flankerende composietpilasters en een driehoekig fronton. Een ronde oculus doorbreekt de torengeleding, gemarkeerd door stafwerkpilasters, chutes, een entablement, maskerkoppen als spuwers, en een bekronende geribde koepelhelm met oeils-de-boeuf en vazen.

Een middenrisaliet van vijf traveeën bepaalt de achtergevel, die wordt bekroond door de majestueuze attiek met hoekpostamenten en vazen, en de geribde koepel met lantaarn van de toneeltoren. Volgens hetzelfde compositieprincipe als de voorgevel doorbreken entablementvensters en -deuren de pui, en ritmeren composiete halfzuilen in kolossale orde de bovenbouw, die wordt bekroond door een klassiek hoofdgestel, een attiekbalustrade met postamenten, en een dakvenster met rondboogdrielicht en keperfronton. Opvallend hier zijn de imposten in de vorm van aan de Klassieke Oudheid ontleende theatermaskers.

Het rijk gedecoreerde interieur onderscheidt zich door het gebruik van marmer, (verguld) stucwerk, mozaïekvloeren en uitgewerkte deuromlijstingen. Het halfronde auditorium met parterre, balkons, loges en amfitheaters, wordt omgeven door ruime wandelgangen. De balkons rusten op Ionische zuiltjes met vergulde kapitelen, en hebben guirlandes, cartouches en putti op de fronten. Het zwaar bewerkt plafond integreert een ronde plafondschildering door de schilder Charles Mertens uit 1906-1910. Het symbolistisch geïnspireerde thema "Rythmus" gaat terug op een essay van de letterkundige en geograaf Alfred Hegenscheidt (1866-1964), gepubliceerd in het literaire tijdschrift Van nu en straks jaargang 1893-1894. Rythmus staat voor "l’harmonie universelle entraînant l’humanité dans son tourbillion", "le mouvement dionysiaque qui emporte le monde", of nog de "al omvattende idee van het leven als immanente beweging van zelf-organisatie". De wervelende voorstelling verbeeldt Rythmus vergezeld door de negen Muzen, de vijf Zinnen beheerst door het Geweten, en de goede en kwade Zinnelijkheden en Hartstochten. De 25 m hoge scene met dieper gelegen orkestbak wordt afgesloten door een beschilderd ijzeren toneelscherm, omgeven door fluwelen gordijnen en een zwaar neo-Lodewijk XVI-decor met onder meer vrouwenfiguren die een omlopende guirlande vasthouden, een maskerkop en het Antwerpse stadswapen.

Het ovale foyer heeft een lambrisering uit roze marmer, met entablementdeuren in een omlijsting uit wit en grijze marmer. In het stucplafond bevinden zich een ovale en twee ronde schilderingen door de schilder Emile Vloors uit 1906-1914, eveneens geïnspireerd door het thema "Rythmus". Het interieur wordt verder gekenmerkt door hoge rondboognissen met loggia's op marmeren Ionische zuilen, een neo-Lodewijk XVI-decor met onder meer rocailles, guirlandes en maskerkoppen boven de radvensters, en de oorspronkelijke parketvloer met ingewerkt geometrisch motief. Tegen de muren zijn bronzen gedenkplaten met portretbustes aangebracht voor de oud-directeurs en mede-oprichters van de Vlaamse Opera, de dirigent Edward Keurvels (1853-1916) en de bassen Henry Fontaine (1857-1923) door de beeldhouwer Floris de Cuijper, de bas Bernard Tokkie (1867-1942) door de beeldhouwer Remy Cornelissen (gedateerd 1946), oud-directeur Renaat Verbruggen (1909-1981) en de sopraan Octavie Belloy (1894-1965) door de beeldhouwer Mark Macken.

Schermenmagazijn en gelagzaal

Het schermenmagazijn met gelagzaal vormt een ondiep, afgerond hoekgebouw, met een gevelbreedte van acht traveeën, drie bouwlagen hoog onder een mansardedak (leien, koper). Driebeukig van structuur bestaat de constructie uit een gedrongen, overwelfde gelagzaal op de begane grond, het hoog oprijzend schermenmagazijn dat de volledige bovenbouw beslaat, en de zolder in de halfronde stalen dakspant. Het natuurstenen gevelfront bouwt in iets strakkere vorm voort op de opstand van de achtergevel van het operagebouw. Kwartholle rondbogen doorbreken de pui, kolossale composietpilasters ritmeren de bovenbouw met een klassiek hoofdgestel, en een zware attiekbalustrade vormt de bekroning. Een monumentale, door postamenten geflankeerde oculus legt de klemtoon op de afgeronde hoektravee, met het hoofdportaal van de gelagzaal; een blind gedecoreerd zijrisaliet uiterst rechts markeert het portaal van het schermenmagazijn. Ook hier is de bovenbouw geleed in registers van rechthoekige vensters met balustrade en oculi, en bestaat het decor hoofdzakelijk uit aan de Lodewijk XVI-stijl ontleende guirlandes, medaillons, lauwerkransen, chutes en maskerkoppen. Bewaard is de smeedijzeren lantaarn van het hoofdportaal. De gelagzaal, eertijds bekend als "De Boerinnekens", behield het oorspronkelijke interieur. De lage driebeukige ruimte wordt overspannen door met bladwerk versierde kruisgewelven en gordelbogen, rustend op gebombeerde grijs marmeren zuilen met Ionisch kapiteel. In de houten lambrisering met paneelwerk is een meandermotief verwerkt.

  • Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 480#3685-3847 (in het bijzonder 480#3685-3688, 480#3695, 480#3747, 480#3761, 480#3772 en 480#3781), 3151#140 en 197#20040527 (Vlaamse Opera), 1892#1036 (Halles Centrales); plannen 697#3871-3887, DWG#355-364, DWG#908-1873, DWG#4831-4848 en DWG#4868-4873; foto's FOTO-OF#3171-3183, FOTO-GF#47-55, FOTO-GF#132, FOTO-GF#518, 337#165, 337#168, 337#178, 337#185-189, 337#191, GP#4427-4429, GP#5684 en GP#6847-6853 (Vlaamse Opera), FOTO-GF#138 (Centrale Hallen)
  • HALLEMANS, R. 1907: De Vlaamsche Opera van Antwerpen, Antwerpen.
  • S.n. 1908: Nouveau Théâtre Lyrique, à Anvers, L’Émulation 33.?, pl. VI-VII.
  • S.n. 1914: Nouveau Théâtre Lyrique Flamand, à Anvers, L’Émulation 39.5, 40 en pl. XXV-XXVI.
  • MONET, A. 1957: Hoe het groeide. Het eigen huis voor onze opera, Antwerpen 3.3, 107-111.
  • SCHMOOK, G. 1974: Tweemaal ‘Ritmus’ in de Koninklijke Vlaamse Opera: door Karel Mertens (1910), door Emiel Vloors (1914), Antwerpen, 20.1, 20-37.
  • ADRIAENSSENS, I. 1990: De Vlaamse Opera. Van de grondvesten tot de tempel, Antwerpen, Gent, Brussel.
  • CUVELIER, L. 2002: Het gebouw van de Vlaamse opera in Antwerpen, onuitgegeven verhandeling Rijksuniversiteit Gent.

Auteurs:  Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Vlaamse Opera [online], https://id.erfgoed.net/teksten/147057 (geraadpleegd op ).