Nationale Bank van België

Tekst van Nationale Bank van België (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/15146)

In 1822 werd de Generale Maatschappij – voluit "de Algemeene Nederlandsche Maatschappij ter begunstiging van de Volksvlijt" – onder impuls van koning Willem I opgericht. Ze kreeg dezelfde functie in de Zuidelijke Nederlanden als de "Nederlandsche Bank" had voor de Noordelijke Nederlanden (in 1814 opgericht): uitgifte van papiergeld, verdisconteren van waardepapieren, handel in goud en zilver en krediet verlenen tegen onderpand van effecten. In eerste instantie bleef de "Nederlandsche Bank" vooral gericht op de Noordelijke Nederlanden. Er bestond tussen 1815 en 1825 helemaal geen monetaire unie tussen Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Willem I wilde daarnaast zeer snel in de verschillende provincies een netwerk van filialen oprichten van de Generale Maatschappij om in alle hoeken van het land kredietfaciliteiten te kunnen aanbieden.

In 1823 duidde Willem I de Generale Maatschappij als staatskassier van het gehele koninkrijk aan waardoor ze verantwoordelijk werd voor de fiscale ontvangsten. Dat ondersteunde de noodzaak aan filialen in de provincies. Er werden 62 agentschappen opgericht waarvan 28 in de zuidelijke provincies.

De Generale Maatschappij overleefde zonder veel kleerscheuren de Belgische omwenteling. Al snel werd ze rijkskassier van het Voorlopig Bewind en het daaropvolgende België.

Na 1830 kreeg de Generale Maatschappij onenigheid met de jonge Belgische staat, voornamelijk omdat ze de controle van het pas opgerichte Rekenhof niet wou ondergaan. De Politiek zorgde voor een tegengewicht door in 1835 de "Banque de Belgique" op te richten. Ze kregen beiden het recht geld uit te geven en discontokrediet te verlenen. De crisis van 1838 bracht alle banken en hun papiergeld in diskrediet. Door concurrentie onder elkaar hadden ze grote risico’s genomen. Ze streden om participaties in bedrijven die ze financieel steunden in ruil voor aandelen. Mede door het feit dat spaardeposito’s gebruikt werden om die participaties te financieren, bracht dit een wanverhouding teweeg tussen kortetermijnverplichtingen en moeilijk mobiliseerbare vorderingen. Een nieuwe financiële crisis in 1848 over gans Europa bracht opnieuw de liquiditeitsproblemen aan het licht.

Die situatie vormde de aanleiding tot de oprichting van een nieuwe bank die onder een striktere controle stond van de staat. De wet van 5 mei 1850 en het koninklijk besluit van 4 september 1850 regelen dan ook de oprichting van de Nationale Bank van België. De Generale Maatschappij en de concurrerende "Banque de Belgique" werden verplicht hun emissie- en disconto-activiteiten over te dragen.

Krachtens de wet van 10 mei 1850 werd de Nationale Bank van België tevens Rijkskassier, een functie die ze overnam van de Generale Maatschappij. Dezelfde wet bepaalde dat de Rijkskassier in de hoofdplaats van elk gerechtelijk arrondissement diende aanwezig te zijn met een agentschap. Ze ging echter veel verder en in 1872 had ze 36 agentschappen in België. Om haar doel te bereiken nam ze zeventien agentschappen van de Generale Maatschappij over. Zo bezat de Nationale Bank van België in 1870 tien gebouwen buiten Brussel, tien andere waren de persoonlijke eigendom van de agenten, de overige gebouwen werden gehuurd.

In Oost-Vlaanderen bezat de Nationale Bank van België zeven bijhuizen die ondertussen allen gesloten zijn. Ze werden allen bij het begin van de 20ste eeuw herbouwd.

  • 1. Aalst, Keizerlijke Plaats 42 (1854 tot 2001): 20ste-eeuws neotraditioneel gebouw.
  • 2. Dendermonde, Kerkstraat 20 (1851 tot 1977).
  • 3. Gent, Bisdomplein 5 (1851 tot 2009): architect De Rycke 1905 (enkel gevel bewaard), momenteel Hogeschool Gent.
  • 4. Geraardsbergen, Lessensestraat 52 (1857 tot 1975): ondanks gelegen op een hoek van de straat is de typische L-vormige opbouw herkenbaar, Frans geïnspireerd, dubbele toegang, voormalige lokettenzaal in de diepte uitgebouwd. Voorgevel licht verbouwd door omvorming van een raam tot deur. Begin 20ste eeuw opgetrokken.
  • 5. Oudenaarde, Hoogstraat 26 (1851 tot 1978).
  • 6. Ronse, Abeelstraat 26 (1859 tot 1984).
  • 7. Sint-Niklaas, Prins Albertstraat 29 (1855 tot 1999).

Beschrijving

Groots gebouw van zeven traveeën en twee bouwlagen in beaux-artsstijl met sterke Lodewijk XIV- en -XV-inslag. Opgetrokken in onbeschilderde Franse kalkzandsteen naar ontwerp van architect M. Winders uit 1910.

Bouwprogramma

Blijkbaar bestond er voor de Nationale Banken van België een basisprogramma bestaande uit een woning voor de directeur en een bankgedeelte. Het woongedeelte werd evenwijdig met de straat uitgebouwd over de helft van de gelijkvloerse verdieping en de volledige eerste verdieping. Het bankgedeelte werd in de diepte uitgewerkt, haaks op de voorgevel. In het achterliggend éénlaags volume van het bankgedeelte werd lokettenzaal en kluizen ondergebracht, verlicht met ramen en zenitaal licht. Het bureau van de bankdirecteur situeerde zich in het hoofdgebouw en had zowel toegang tot het bankdeel als de private delen. In zowel Sint-Niklaas, Ronse, Geraardsbergen en Dendermonde resulteerde het bouwprogramma aan de straatzijde in een gevelopbouw met twee bouwlagen en een mansardedak en koetsdoorritten / voordeuren in beide buitenste traveeën.

Gevels

Symmetrische gevelordonnantie met geaccentueerde midden- en zijrisalieten. Het middenrisaliet heeft geblokte hoekbanden en op de bovenverdieping een geaccentueerd bel-etagevenster uitgevend op een smeedijzeren balkon. De travee loopt uit in een neo-Lodewijk XIV-dakvenster. De uiterste traveeën worden geaccentueerd door een koetspoort met erboven eveneens een bel-etagevenster uitgevend op een smeedijzeren balkon en een oeil-de-boef. De getoogde benedenvensters in vlakke omlijsting hebben een gesculpteerde sluitsteen (neorococomotieven), de beide poorten en het raam in het middenrisaliet hebben een rijk uitgewerkte sluitsteen eveneens met neorococomotieven. De getoogde ramen op de bovenverdieping hebben zowel onder de vensterbank als bij de sluitsteen neorococodecoratie. De bel-etagevensters zijn rijkelijk gedecoreerd met eclectische frontons gebaseerd op de Lodewijk XIV- en XV-decoratie. Een gekornist entablement met attiekbekroning sluit de gevel af. De drie dakvensters worden verbonden door balustrades die het mansardedak met oeils-de-boeuf gedeeltelijk aan het zicht onttrekken. Het dak is belegd met leien. De gevel behield zijn begin 20ste-eeuws schrijnwerk met houtsnijwerk.

De bepleisterde en geschilderde achtergevel van twee bouwlagen is in tegenstelling tot de voorgevel niet symmetrisch opgebouwd en muuropeningen (zowel rechte al getoogde ramen) werden volgens noodzaak geplaatst.

Plattegrond

Het huis wordt gekenmerkt door een duidelijke tweedeling. Het linker deel van het huis herbergt de bank terwijl het rechter deel een private woonst voor de directeur is. De gelijkvloerse verdieping ligt enkele treden hoger dan de koetsdoorrit. Zowel in de woning als de bank verleent een trap toegang tot de hoofdvleugel.

Op de gelijkvloerse verdieping zijn zowel publieke als private ruimtes ingericht. De bank herbergt aan de straatzijde (in het hoofdvolume) de 'verrekenkamer' en aan de tuinzijde ligt het 'bureau agent' en de kluis. Het bureau vormt de enige verbinding tussen beide delen van het huis op de gelijkvloerse verdieping. Achter het hoofdgebouw (kant bank) werd een éénlaagse vleugel dwars op de voorbouw gebouwd, aansluitend op de koetsdoorrit. In die vleugel bleef de zaal voor 'coupons' en 'kas' bewaard. De ruimte geeft toegang tot de kluis. Het gewelf van deze fraaie ruimte wordt door metalen kolommen en ribben gesteund. Achter de hal enkele ruimtes voor de bedienden, nu in gebruik als woning.

De directeurswoning heeft aan de straatzijde een salon en de eetkamer gescheiden door een boog gesteund op kolommen. Aan de tuinzijde liggen een traphal (met eretrap en groot raam), diensttrap, (warme)keuken en eetkamer.

Het interieur van het hoofdgebouw is rijkelijk gedecoreerd met kolommen, pleisterwerken op muren en plafonds, imitatiemarmers, marmeren schouwmantels, binnenschrijnwerk met authentiek hang- en sluitwerk, … in neo-18de-eeuwse stijlen en dat zowel in het bankdeel als woninggedeelte. De elementen bleven zeer goed bewaard en vormen een zeer goed beeld van een luxueuze woning tijdens de belle-epoqueperiode. Vooral de salon en eetzaal aan de straatzijde zijn rijkelijk aangekleed met stucplafonds, marmeren schouwen, spiegels, scheidingsboog op kolommen, … .

In de kelders langs de bankzijde bleef een tweede kluiszaal bewaard, inclusief cementtegelvloer, individuele kluizen en kluisdeur. In de kelder langs woningzijde bleef dan weer een keukeninrichting met haard en buitentrap bewaard.

De bovenverdieping behoorde helemaal tot de privéwoning en had centraal een gang evenwijdig met de voorgevel waarlangs de verschillende slaapkamers waren gelegen. Op het einde van de gang zorgt een groot raam voor lichtinval. Ook hier bleven schouwmantels, stucwerk en binnenschrijnwerk zeer goed bewaard.

  • VAN LOO A., Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen: Mercatorfonds, 2003.
  • MARTINY V.G., Winders, in: Anon., Nouvelle biographie nationale , Brussel: Koninklijke Academie voor wetenschap, letteren en schone kunsten van België, 1994, in: Nouvelle biographie nationale, 3.

Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DO002355, Voormalige Nationale Bank van België te Sint-Niklaas
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Nationale Bank van België [online], https://id.erfgoed.net/teksten/134947 (geraadpleegd op ).